ECLI:NL:RBAMS:2014:8770

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
2414110 CV EXPL 13-25259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van pensioenfonds voor onjuiste informatieverstrekking en schadevergoeding aan eiser

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, Stichting Pensioenfonds van de Metalektro (PME), en gedaagde, PME zelf. Eiser heeft gesteld dat het pensioenfonds tekort is geschoten in haar zorgverplichtingen door geen juiste informatie te verstrekken over de pensioenuitkeringen. Dit heeft geleid tot schade voor eiser, die aanspraak maakt op een netto bedrag van € 120.643,25. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 26 augustus 2014 al een oordeel gegeven over de berekeningen van de pensioenuitkeringen, waarbij PME niet kon aantonen dat de door eiser gepresenteerde berekeningen onjuist waren.

De kantonrechter heeft de berekeningen van eiser gevolgd en vastgesteld dat PME aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van de onjuiste informatie. De kantonrechter heeft PME veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 120.643,25, vermeerderd met eventuele belastingverplichtingen. Daarnaast zijn er buitengerechtelijke incassokosten van € 300,00 toegewezen, evenals de proceskosten die in totaal op € 2.540,82 zijn begroot. De kantonrechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat PME direct moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht een mogelijk hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van pensioenfondsen om correcte informatie te verstrekken aan hun deelnemers en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat de belangen van eiser zwaarder wegen dan de bezwaren van PME tegen de uitvoerbaarheid van de veroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 2414110 CV EXPL 13-25259
vonnis van: 16 december 2014
fno.: 590

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R. van Oostrom (CNV Vakmensen)
t e g e n

Stichting Pensioenfonds van de Metalektro

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
nader te noemen: PME
gemachtigde: mr. G.R. Derksen

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 26 augustus 2014 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis hebben beide partijen een akte genomen.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Beoordeling

De inhoud van het tussenvonnis van 26 augustus 2014 dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In dat tussenvonnis is PME in de gelegenheid gesteld berekeningen te maken op een wijze als in dat tussenvonnis aangegeven. [eiser] heeft daarop gereageerd.
3. Op het in voornoemd vonnis gegeven oordeel dat het verweer van PME dat bij de berekening van de door contante waarde rekening moet worden gehouden met de verlaging van de pensioenen vanaf 1 januari 2013 ad 5,1% en per 1 januari 2014 met 0,5 % komt de kantonrechter terug. Terecht merkt [eiser] op dat ook geen rekening wordt gehouden met toekomstige verhogingen.
4. Rekening houdend met de verlagingen komt PME tot een contante waarde van de netto pensioenuitkeringen ten bedrage van € 102.107,88, terwijl [eiser] - geen rekening houdend met die verlagingen - komt tot een bedrag van € 120.643,25. PME geeft niet aan dat uitgaande van de door de kantonrechter gehanteerde uitgangspunten, waarvan PME de juistheid betwist, maar waarop de kantonrechter niet terugkomt, deze berekening onjuist is.
5. Een en ander betekent dat de kantonrechter de berekeningen van [eiser] volgt.
6. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] op de navolgende manier toe. De kantonrechter verwijst uitdrukkelijk naar het in voornoemd tussenvonnis onder 8 en 9 overwogene, waarin kort gezegd staat: [eiser] maakt primair aanspraak op een bruto bedrag van € 204.438,98 en subsidiair op een netto-bedrag van € 120.643,25. Voorts dat de kantonrechter geen belastingrechter is en een netto-bedrag toewijst met de overweging dat indien de fiscus van oordeel is dat loon- dan wel inkomstenbelasting c.s. verschuldigd is, deze voor rekening voor PME komt.
7. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring af te wijzen, dan wel aan toewijzing met uitvoerbaar verklaring bij voorraad een zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 233 lid 3 Rechtsvordering te verbinden. Het aan [eiser] toe te wijzen bedrag voorziet in een aanvulling op zijn inkomsten. Het belang van [eiser] om van dat bedrag ten behoeve daarvan gebruik te kunnen maken dient zwaarder te wegen dan het belang van PME om niet geconfronteerd te worden met een restitutierisico. Vanzelfsprekend dient [eiser] zich wel bewust te zijn van het risico dat hij het bedrag dient terug te betalen indien in hoger beroep tot een ander oordeel wordt gekomen. Ook maken de door PME geschetste omstandigheden, het door [eiser] te ontvangen bedrag in relatie tot de hoogte van het door [eiser] te ontvangen pensioen en AOW, niet dat het stellen van een bankgarantie door [eiser] in de gegeven omstandigheden geboden is en redelijkerwijs aan hem opgelegd kan worden.
8. Onweersproken door PME is dat de gemachtigde van [eiser] zich herhaaldelijk schriftelijk tot PME heeft gewend in verband met de vordering van [eiser]. Aan het enkele verweer dat niet is komen vast te staan dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, gaat de kantonrechter dan ook voorbij. Nu buitengerechtelijke kosten in redelijkheid gemaakt konden worden en de hoogte van het gevorderde bedrag de kantonrechter redelijk voorkomt, worden de gevorderde kosten toegewezen.
9. PME wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat PME aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van de onjuiste inlichtingen geleden schade;
veroordeelt PME tot betaling aan [eiser] van:
- € 120.643,25 aan hoofdsom, te vermeerderen met eventueel over deze bedragen door [eiser] verschuldigde loon- dan wel inkomstenbelasting c.s.;
- € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt PME in de kosten van het geding, tot hiertoe begroot op
- kosten dagvaarding € 92,82
- griffierecht € 448,00
- salaris gemachtigde € 2.000,00
------------
totaal € 2.540,82
een en ander, voorzover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt PME tot betaling van een bedrag van € 205,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en PME niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. P. van der Kolk-Nunes, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.