ECLI:NL:RBAMS:2014:8767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
EA VERZ 14-886
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van werkneemster met alcoholverslaving na langdurige uitval en re-integratie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen PricewaterhouseCoopers B.V. (PwC) en een werkneemster, hierna aangeduid als [verweerster]. De werkneemster, die sinds 2003 te maken had met alcoholverslaving en langdurige periodes van arbeidsongeschiktheid, had na een periode van stabiliteit opnieuw te maken met uitval. PwC verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat het vertrouwen in de werkneemster was weggevallen door haar verslaving en de daarmee gepaard gaande langdurige ziekteverzuim. De werkneemster betwistte de ontbinding en voerde aan dat haar alcoholverslaving als ziekte moet worden aangemerkt, waardoor het verzoek tot ontbinding niet kon worden toegewezen.

De kantonrechter oordeelde dat PwC in de jaren voorafgaand aan het verzoek voldoende gelegenheid had geboden aan de werkneemster om haar verslaving te behandelen en dat er een laatste kans was geboden in 2007. De rechter erkende dat de werkneemster in de jaren 2004 tot en met 2011 goed had gefunctioneerd, maar dat de situatie in 2012 weer escaleerde. De kantonrechter concludeerde dat PwC zich op het standpunt mocht stellen dat het vertrouwen in de werkneemster was weggevallen, maar dat dit gepaard moest gaan met een serieuze vergoeding. Uiteindelijk werd de arbeidsovereenkomst ontbonden met een vergoeding van € 55.000,- voor de werkneemster, rekening houdend met de duur van het dienstverband en haar leeftijd.

De rechter benadrukte dat PwC niet zorgvuldig had gehandeld door de werkneemster niet de kans te geven om haar werkzaamheden volledig op te pakken na haar herstel. De kantonrechter besloot dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst inging per 1 januari 2015, met de mogelijkheid voor PwC om het verzoek in te trekken voor een bepaalde datum. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg, tenzij PwC het verzoek introk, in welk geval zij de proceskosten zou moeten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 3446371 \ EA VERZ 14-886
beschikking van: 2 december 2014
func.: 620

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

PricewaterhouseCoopers B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
nader te noemen PwC,
gemachtigde: mr. G.W. Roeters van Lennep,
t e g e n

[verweerster],

wonende te [woonplaats],
verweerster,
nader te noemen [verweerster],
gemachtigde: mr. G.P. Geelkerken.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

PwC heeft op 12 september 2014 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 18 november 2014. Namens PwC zijn verschenen [naam 1], [naam 2] en [naam 3], vergezeld door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde en haar broer. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen en op voorhand toegezonden producties. Na een schorsing voor het onderzoeken van de mogelijkheid van een minnelijke schikking is verzocht om beschikking en is daartoe een datum bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Uitgegaan wordt van het volgende.
1.1.
[verweerster], geboren op [geboortedatum], is sedert [datum] in dienst van PwC, laatstelijk werkzaam in de functie [functie]. Het bruto salaris op basis van een werkweek van 36 uren bedraagt € 2.035,80 per maand exclusief vakantietoeslag.
1.2.
[verweerster] is vanaf 2003 zowel kortdurend als gedurende langere periodes arbeidsongeschikt geweest ten gevolge van alcoholmisbruik. In 2003/2004 viel zij gedurende 274 dagen uit. In 2007 is zij eerst 63 dagen arbeidsongeschikt geweest. Zij heeft zich toen op eigen kosten laten behandelen in een kliniek in Portugal. Na een korte periode van hervatting volgde weer een periode van ziekte van 38 dagen, waarin zij weer voor korte duur werd opgenomen.
1.3.
In een memo van 16 november 2007 heeft PwC [verweerster] bericht dat zij een laatste kans kreeg om haar alcoholproblemen de baas te worden. PwC beschreef daarin dat [verweerster] tussen 2004 en 2007 regelmatig afwezig was geweest in verband met soms kortdurend en soms langdurig verzuim. PwC sprak haar teleurstelling uit dat [verweerster] in strijd met de waarheid op de vraag of zij was opgenomen ontkennend had geantwoord en had gezegd dat het weer helemaal goed ging. Daarnaast sprak PwC uit dat het leek dat [verweerster] op de goede weg was doordat zij aangifte had gedaan bij de politie wegens huiselijk geweld door haar echtgenoot maar dat het vertrouwen danig op de proef was gesteld doordat [verweerster] tegen het straat- en spreekverbod was ingegaan. Aangegeven werd dat PwC als werkgever geen bemoeienis mag hebben met keuzes in het privéleven maar dat deze keuzes resulteren in frequent langdurig verzuim wat leidt tot een te hoge druk op collega’s om het werk over te nemen. PwC bood [verweerster] een ultieme kans om onder begeleiding van de arbo-arts op het rechte pad te blijven. [verweerster] diende te verschijnen bij de arbo-arts en andere re-integratieverplichtingen na te komen, zij mocht zich niet ziekmelden ten gevolge van alcoholmisbruik en huiselijk geweld, diende privézaken en werk zoveel mogelijk te scheiden en mocht niet naar alcohol ruiken of dit in haar bloed hebben als zij op haar werk verscheen.
1.4.
Bij brief van 22 november 2007 heeft PwC bevestigd dat voornoemd memo punt voor punt met [verweerster] was besproken en dat zij in grote lijnen akkoord ging. PwC verzocht of zij [verweerster] nog kon bijstaan bijvoorbeeld door een vertrouwenspersoon te regelen.
1.5.
In de daaropvolgende jaren is [verweerster] langdurig stabiel geweest en heeft zij nauwelijks ziekteverzuim gehad. Tot 17 maart 2011 had zij geen enkele ziektedag, in 2011 was zij resp. gedurende 4, 7 en 3 dagen ziek.
1.6.
PwC heeft het dienstverband van [verweerster] per 1 mei 2010 uitgebreid van 24 uur naar 28 uur per week en met ingang van 1 maart 2011 tot 36 uur per week.
1.7.
[verweerster] kreeg in de jaren 2004 tot en met 2011 de overall beoordeling goed. Het formulier over de periode 2011/2012 is anders ingekleed en vermeldt geen eindscore. Bij “competence” is “on” aangevinkt naast de mogelijkheden “above” en “below” .
1.8.
In het jaar 2012 kreeg [verweerster] een ernstige terugval. Na een aantal korte periodes van arbeidsongeschiktheid viel zij vanaf 30 oktober 2012 langdurig uit. Op 30 januari 2013 volgde een vrijwillige opname in de Lievegoed zorginstelling, die tot 21 juni 2013 voortduurde.
1.9.
Op [datum] is de man van [verweerster] overleden.
1.10.
Vanaf september 2013 is een aanvang gemaakt met de re-integratie van [verweerster]. De werkzaamheden bestonden voornamelijk uit archivering.
1.11.
In december 2013 heeft [verweerster] een bespreking gehad met haar leidinggevende [naam 1] en[naam 4] van PwC. Daarbij heeft [naam 1] kenbaar gemaakt dat hij het dossier van [verweerster] heeft gelicht om meer zicht te hebben op wat er in het verleden is gebeurd en dat daaruit blijkt dat de situatie van misbruik van alcohol en opname nu voor de derde keer heeft plaatsgevonden en dat hij hier enorme moeite mee heeft.
1.12.
Met ingang van 12 mei 2014 heeft de arbo-arts geoordeeld dat [verweerster] weer volledig geschikt was voor het verrichten van haar eigen werkzaamheden.
1.13.
Op 16 mei 2014 heeft PwC de wens van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst uitgesproken en een vaststellingsovereenkomst voorgelegd uit hoofde waarvan aan [verweerster] een vergoeding gelijk aan factor C=1 werd aangeboden bij een einde dienstverband per juli 2014. [verweerster] heeft dit aanbod afgewezen en aanspraak gemaakt op voortzetting van het dienstverband.
1.14.
Op 20 augustus 2014 heeft [naam 1] een evaluatie over de periode vanaf 12 mei 2014 opgesteld en aan [verweerster] toegezonden en met haar besproken. Hij komt tot een 5 (onvoldoende) en deelt mede dat hij geen reële mogelijkheid ziet tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
1.15.
De behandelend psychiater van [verweerster] , [psychiater] heeft op 16 oktober 2014 verklaard dat de uitval van [verweerster] het gevolg is van ziekte, dat [verweerster] alles in het werk heeft gesteld om weer volledig te functioneren, wat haar is gelukt en dat de terugval is gebaseerd op relationele problemen en huiselijk geweld. De behandeling is afgesloten en er worden geen belemmeringen gezien om een volledige dienstbetrekking te vervullen, het lijkt zelfs beter dat zij aan het werk blijft .

Verzoek

2. PwC verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve zo spoedig mogelijk behoort te eindigen.
3. PwC stelt hiertoe - samengevat- het volgende. Het vertrouwen in [verweerster] is uiteindelijk bij alle direct betrokkenen binnen HR volledig weggevallen. Dit houdt verband met haar alcoholverslaving. Gedurende meer dan tien jaar heeft PwC gelegenheid geboden om aan haar verslavingsproblematiek te werken en waar nodig ondersteuning en geduld betracht. Bij de beoordelingen is haar verslaving steeds buiten beschouwing gelaten. Wanneer [verweerster] weer uitviel en collega’s werk van haar moesten overnemen werd hen om begrip gevraagd. In 2007 heeft PwC een duidelijke laatste waarschuwing afgegeven. Met de langdurige uitval vanaf 2012 is de grens bereikt dat nog langer van PwC kan worden verwacht om het dienstverband te continueren. Naast de langdurige periodes van ziekte die neerkomen op 934 dagen waren er ook kortere periodes van ziekte van in totaal 200 dagen. Sedert 2003 heeft [verweerster] derhalve zo’n 3 ½ jaar niet gewerkt ten gevolge van haar alcoholproblemen. PwC heeft er bewust voor gekozen om [verweerster] eerst de gelegenheid te bieden om weer volledig te herstellen, alvorens een beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de order te stellen. Bij het bovenstaande komt dat [verweerster] ondanks de zeer ruime re-integratieperiode niet in staat is om al haar werkzaamheden weer volledig te verrichten. Bij die taken die zij wel vervult worden veel te veel fouten gemaakt.

Verweer

4. [verweerster] betwist dat er gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door PwC bedoelde zin, en verzet zich tegen de ontbinding. [verweerster] verzoekt voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden om een vergoeding toe te kennen van € 107.185,16 bruto, uitgaande van correctiefactor op C = 2.5.
5. [verweerster] voert - samengevat- het volgende aan. De alcoholverslaving van [verweerster] moet worden aangemerkt als ziekte. Nu het ontbindingsverzoek is gestoeld op verzuim in verband met deze ziekte brengt de reflexwerking van het opzegverbod tijdens arbeidsongeschiktheid wegens ziekte mede dat dit verzoek dient te worden afgewezen. De alcoholproblemen werden veroorzaakt doordat [verweerster] door haar echtgenoot fysiek en psychisch werd mishandeld. In 2007 en 2012 verergerde dat. [verweerster] heeft zich altijd professioneel opgesteld en liet niet blijken wat er thuis gaande was. Haar werkzaamheden leden er niet onder; zij kreeg steeds goede beoordelingen. [verweerster] heeft altijd volledig meegewerkt aan de eisen die PwC stelde ten aanzien van haar verslaving. Vanaf 2007 is zij jarenlang niet ziek geweest en functioneerde zij uitstekend en werd het dienstverband uitgebreid. Het memo van 2007 werd uit het dossier gehaald en gesealed in het archief geplaatst. Er zou niet op terug worden gekomen. Daarmede werd de periode afgesloten.
6. Vanaf januari 2012 kreeg [verweerster] weer te maken met stelsematige mishandelingen en volgden eerst een aantal korte ziekmeldingen. Dit had voor PwC een teken moeten zijn, maar van enige begeleiding, dan wel een werkwijze via een protocol was geen sprake. Dit had wel op de weg van PwC gelegen. Verwezen wordt naar de Stecr Werkwijzer verslaving en werk. Op eigen initiatief heeft [verweerster] zich laten opnemen. Zij heeft zich vervolgens uitstekend ingezet en veel progressie geboekt, zo volgt uit de rapporten van de arbo-arts en de kliniek. Haar herstel heeft meer tijd gevergd door het overlijden van haar man. Hij werd aangetroffen in het bed van zijn minnares, zo bleek later. Hierdoor is [verweerster] zeer van slag geweest. Een reactie van PwC bleef uit, wel kreeg zij veel steun van haar naaste collega’s.
7. Na de start met de re-integratie wilde [verweerster] zo snel mogelijk weer haar werkzaamheden oppakken. Een plan van aanpak is echter nimmer daadwerkelijk van de grond gekomen. [verweerster] kreeg uitsluitend archiefwerkzaamheden, bestaande uit het filen van dossiers, zij had geen vast patroon doch moest elke ochtend bij haar collega’s zijn om werkzaamheden voor die dag te krijgen en zij had twee maanden lang geen toegang tot de computer. In december 2013 is afgesproken dat er naar andere werkzaamheden zou worden gekeken, maar op haar voorstel om de plek in te nemen die in het HR support team vrij kwam werd niet ingegaan. [verweerster] volbracht de werkzaamheden die ze oppakte met goed gevolg en bleef zich inzetten voor haar herstel. Dat werd beloond met haar hersteldverklaring in mei 2014. Volgens de behandelend psychiater is [verweerster] weer volledig hersteld en zijn er geen belemmeringen om haar oude werk weer op te pakken. Het was voor [verweerster] zeer teleurstellend dat PwC vervolgens aankondigde de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Ook de wijze waarop dit geschiedde heeft [verweerster] diep geraakt. [verweerster] heeft zich nog bereid verklaard om op een andere afdeling te gaan werken, maar volgens PwC was dat niet mogelijk. [verweerster] werkt nog steeds overwegend in het archief. [verweerster] verricht haar werkzaamheden uitstekend en zij ligt goed in het team. De beoordeling van [naam 1] is dan ook onjuist. Bovendien is deze in strijd met de bij PwC geldende procedurevoorschriften tot stand gekomen. Gelet op de reeks goede beoordelingen is het onaannemelijk dat [verweerster] ineens niet meer goed functioneert. Zelfs als dat anders zou zijn rechtvaardigt dat geen ontbinding, zo heeft PwC nagelaten om een verbeterplan aan te bieden en [verweerster] de gelegenheid te bieden om zich te verbeteren. [verweerster] heeft bij de klachtencommissie van PwC een klacht ingediend over de handelswijze van [naam 1].

Beoordeling

8. De eerste vraag die moet worden beantwoord is [verweerster] een beroep toekomt op de reflexwerking van het opzegverbod van artikel 7: 670 lid BW tijdens arbeidsongeschiktheid wegens zieke. Dat is niet het geval nu de arbo-arts [verweerster] sedert 12 mei 2014 voor 100 % arbeidsgeschikt acht en [verweerster] dat volledig onderschrijft, daarin ondersteund door haar behandelend arts. Het ‘tijdens’ verbod is dan ook niet aan de orde.
9. Vervolgens staat ter beoordeling of PwC zich met succes kan beroepen op de veelvuldige en langdurige uitval van [verweerster] wegens haar alcoholmisbruik. In dat verband staat voorop dat aan [verweerster] geen verwijt valt te maken van haar verslaving. Deze kan mede gelet op de verklaring van haar behandelend arts worden aangemerkt als ziekte. In zoverre beroept [verweerster] zich terecht op de heersende leer in de medische wetenschap waarin verslaving wordt aangemerkt als een chronische hersenziekte, zoals ook beschreven in de Stecr Werkwijzer verslaving en werk van september 2011. Dat neemt echter niet weg dat [verweerster] naar eigen zeggen in staat was om deze verslaving het hoofd te bieden zolang haar privésituatie stabiel was. Voor zover haar klachten weer toenamen ten gevolge van huiselijk geweld had dit vanuit deze optiek derhalve te maken met een keuze in de privésfeer. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het enerzijds op de weg van PwC als goed werkgever lag om [verweerster] de gelegenheid te bieden om zich te doen behandelen voor haar verslaving teneinde deze onder controle te krijgen en haar daarna te doen re-integreren onder begeleiding van de arbo-arts. In 2003 en 2007 heeft PwC zich aan die verplichting gehouden. Anderzijds maakt de privécomponent in het geheel dat PwC zich redelijkerwijze op het standpunt mocht stellen dat in 2007 een laatste kans werd geboden, mede gezien de daaraan voorafgaande veelvuldige uitval van [verweerster]. PwC heeft dit in 2007 voldoende duidelijk gemaakt aan [verweerster]. PwC heeft gemotiveerd betwist dat zij daarna op enig moment aan [verweerster] heeft gezegd dat die waarschuwing niet langer gold. De reden dat de memo gesealed was had volgens PwC te maken met het feit dat [verweerster] op HR werkte en voorkomen diende te worden dat haar directe collega’s inzage zouden krijgen in dit document. Gelet op deze betwisting is niet komen vast te staan dat PwC heeft toegezegd dat het verleden van [verweerster] en het memo van 2007 volledig buiten beschouwing zou worden gelaten. Dat de situatie in 2012 weer escaleerde en leidde tot uitval van [verweerster] biedt in de gegeven omstandigheden voldoende grond voor een ontbinding wegens het wegvallen van vertrouwen in de samenwerking met [verweerster]. Deze dient echter wel gepaard te gaan met een serieuze vergoeding gelet op het navolgende.
10. Allereerst wordt het van groot belang geacht dat [verweerster] er blijk van heeft gegeven dat zij de aanwijzingen in 2007 van PwC jarenlang ter harte heeft genomen. Zij heeft nadien vijf jaar goed gefunctioneerd, hetgeen blijkt uit haar beoordelingen en de uitbreiding van haar arbeidsomvang. Deze periode is bijna te lang om nog terug te kunnen grijpen op eerdere ziekteperiodes en waarschuwingen. Voorts heeft [verweerster] zich in 2012 serieus ingespannen om haar verslaving het hoofd te bieden door vrijwillige opname en behandeling door een psychiater en deed zich de uitzonderlijke situatie van het overlijden van haar echtgenoot voor. Het valt te prijzen dat [verweerster] vervolgens hard heeft gewerkt aan haar herstel en re-integratie.
11. Het is daarbij de vraag of PwC aan [verweerster] ten onrechte te eenzijdig werk heeft aangeboden en de re-integratie niet zorgvuldig heeft opgepakt, zoals [verweerster] thans stelt. Tegen dit verwijt van [verweerster] pleit dat in het verslag van 6 december 2013 is opgenomen dat [verweerster] tevreden was over de re-integratie tot dan toe en dat zij goed was opgevangen door de backoffice. Zij wilde echter een snellere uitbreiding van uren. De arbo-arts had daarover twijfels evenals over de vraag of [verweerster] kon re-integreren in eigen werk. Hij en PwC maakten zich zorgen over haar mentale en fysieke belasting. Afgesproken werd dat gezocht zou worden naar nieuwe werkzaamheden en de arbo-arts informatie zou krijgen van de behandelend artsen. [naam 1] van PwC heeft ter zitting nog onbetwist gesteld dat er wel een plan van aanpak is gemaakt maar dat [verweerster] niet bereid was om dat te ondertekenen. In ieder geval is er geen oordeel waaruit blijkt dat PwC zich niet heeft gehouden aan haar re-integratie verplichtingen. Dat PwC voorts geen officieel alcohol- en drugsbeleid heeft rechtvaardigt niet de conclusie dat PwC in het geval van [verweerster] onzorgvuldig heeft gehandeld. Voorts heeft [naam 1] ter zitting verklaard dat hij wel degelijk persoonlijk contact heeft gehad met [verweerster] na het overlijden van haar man, zodat niet is komen vast te staan dat PwC op dat punt een verwijt kan worden gemaakt. Slotsom is dat [verweerster] tegenover de betwisting door PwC niet heeft aangetoond dat PwC op het terrein van de re-integratie en begeleiding is tekortgeschoten.
12. PwC heeft echter in strijd met goed werkgeverschap gehandeld doordat zij [verweerster] niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar eigen werkzaamheden weer volledig op te pakken nadat zij daarvoor door de arbo-arts per 12 mei 2014 volledig geschikt was verklaard. Voorts is het ongelukkig geweest dat PwC al zo snel nadat [verweerster] volledig arbeidsgeschikt was verklaard, heeft aangekondigd tot een beëindiging van het dienstverband te willen komen. Het is voorstelbaar dat het [verweerster] zeer heeft aangegrepen dat haar inspanningen daarmede voor wat betreft haar beoogde terugkeer in feite voor niets waren geweest. Aan de andere kant valt er ook wat voor te zeggen dat PwC eerst heeft gewacht om de al eerder genomen beslissing naar aanleiding van de terugval van [verweerster] mede te delen totdat zij weer volledig hersteld was.
13. Voor zover PwC zich beroept op onvoldoende functioneren van [verweerster] na mei 2014 wordt daaraan voorbijgegaan nu PwC al in mei 2014 tot een beëindiging trachtte te komen, de mededeling daarvan zo kort na haar herstel [verweerster] mogelijkerwijs toch weer van slag heeft gemaakt en [verweerster] jarenlang goed heeft gefunctioneerd. Bovendien is er niet voor gekozen om een beoordeling op de gebruikelijke wijze op te stellen en is geen verbetertraject ingezet.
14. Slotsom is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. De kantonrechter bepaalt op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de wijziging in omstandigheden en de wederzijdse verwijten, dat aan [verweerster] ten laste van PwC een vergoeding dient te worden toegekend van € 55.000,- . Daarbij is voorts meegewogen de duur van het dienstverband, de leeftijd van [verweerster], de hoogte van het loon. Dit alles resulteert in een vergoeding gebaseerd op correctiefactor C = 1.25, afgerond naar boven.
15. Nu een hogere vergoeding wordt toegekend dan PwC heeft aangeboden, wordt zij in de gelegenheid gesteld het verzoek in te trekken.
16. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt, behoudens voor het geval PwC het verzoek intrekt, in welk geval zij met de proceskosten zal worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2015
kent aan [verweerster] een vergoeding toe ten laste van PwC ter hoogte van
€ 55.000,- bruto als aanvulling op een eventuele sociale zekerheidsuitkering dan wel lager te verdienen salaris elders;
veroordeelt PwC tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door PwC uiterlijk op 15 december 2014 wordt ingetrokken;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, behoudens in het geval PwC het verzoek zal intrekken, in welk geval PwC wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op
€ 545,- voor salaris van de gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.