In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
9. Vaststaat dat [gedaagde] heeft ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst per 1 juni 2013. [gedaagde] heeft aangevoerd, althans zo begrijpt de kantonrechter, dat deze overeenkomst vernietigbaar is omdat hij bij het sluiten van de overeenkomst heeft gedwaald. Volgens [gedaagde] heeft Duwo hem immers ten onrechte voorgehouden dat er sprake is van een campuswoning en dat de huurovereenkomst daarom wegens dringend eigen gebruik kon worden opgezegd.
10. Allereerst dient te worden beoordeeld of Duwo de woning zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik, erin bestaande dat zij de woonruimte wil verhuren aan studenten, dat de huurovereenkomst moet eindigen.
11. Aan de wettelijke formaliteiten om tot beëindiging van de huur te komen, zoals opzegging per aangetekend schrijven met vermelding van de gronden en met inachtneming van de voorgeschreven termijn, is voldaan. Het enkele feit dat Duwo na de opzegging een brief met een huurverhogingsvoorstel per 1 juli 2013 aan [gedaagde] heeft gestuurd, maakt niet dat zij de opzegging tot beëindiging van de huurovereenkomst heeft ingetrokken dan wel de huurovereenkomst stilzwijgend heeft verlengd.
12. Artikel 7:274 BW geeft, indien de huurder niet aan de opzegging wil meewerken, de voorwaarden op grond waarvan een vordering tot vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen, kan worden toegewezen. Sinds 15 juli 2006 is aan dat artikel een nieuw lid toegevoegd (art. 7:274 lid 4 BW) dat een regeling geeft voor het beroep op dringend eigen gebruik ten dienst van de huisvesting aan studenten. Daarvoor is vereist dat de woonruimte krachtens de huurovereenkomst bestemd is voor studenten, de huurder niet heeft voldaan aan het (jaarlijks) verzoek van de verhuurder een bewijs van inschrijving bij de onderwijsinstelling te overleggen en in de huurovereenkomst is bepaald dat de woonruimte na beëindiging opnieuw aan een student zal worden verhuurd. Vaststaat dat de huurovereenkomst tussen partijen is aangegaan voordat artikel 7:274 lid 4 BW in werking is getreden en dat de hierboven genoemde vereisten niet in de huurovereenkomst tussen partijen zijn opgenomen.
13. Van belang is of de woonruimte feitelijk aan [gedaagde] als studentenwoonruimte is verhuurd. Op grond van de wetsgeschiedenis van art. 7:274 lid 4 BW drukken de woorden “krachtens huurovereenkomst” uit dat het moet gaan om een woning die als studentenhuisvesting moet zijn verhuurd, hetzij omdat het om een campuswoning gaat, hetzij omdat deze bestemming bij de huurovereenkomst aan de woning is gegeven.
Vaststaat dat in de huurovereenkomst op dit punt niets is vermeld.
14. Beoordeeld dient derhalve te worden of de woning kan worden aangemerkt als campuswoning. Niet in geschil is dat Duwo een instelling is die zich voornamelijk richt op de huisvesting van studenten. Volgens Duwo heeft [gedaagde] de woning indertijd ook toegewezen gekregen op basis van het feit dat hij als student stond ingeschreven. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. Het [adres]-complex staat ook algemeen bekend als een complex waar studenten wonen. Daarbij komt dat [gedaagde] gelet op het bovenstaande bij het aangaan van de overeenkomst ook redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat sprake was van studentenhuisvesting. Dat Duwo ook aan niet studenten verhuurt doet aan het bovenstaande niet af. Duwo heeft onweersproken gesteld dat zij nog slechts een paar woningen heeft verhuurd aan niet-studenten, zoals gast- en voormalig docenten, en een kleine groep aan niet studerenden die zij van de gemeente Amstelveen verplicht is op [adres] woonruimte aan te bieden en dat het aantal woningen dat aan niet-studenten is verhuurd afneemt. [gedaagde] heeft ook niet weersproken dat zijn woning na het einde van zijn huurovereenkomst (opnieuw) aan een student zal worden verhuurd. Op grond van het bovenstaande wordt de woning van [gedaagde] als campuswoning aangemerkt.
15. Nu [gedaagde] thans geen student meer is, behoort hij niet meer tot de doelgroep waarvoor de woningen van Duwo bestemd zijn. Duwo heeft gewezen op de dringende behoefte aan betaalbare woonruimte voor studenten. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. Het belang van Duwo om het gehuurde ter beschikking te krijgen voor verhuur aan studenten is derhalve dringend.
16. Beoordeeld dient te worden of Duwo het gehuurde ook zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, van Duwo verlenging van de huurovereenkomst met [gedaagde] niet kan worden gevergd.
17. Het belang van Duwo bij een goede doorstroming van huurders in studentenwoningen bij het bestaan van een groot tekort aan betaalbare woonruimte voor studenten is evident. Hiertegenover staat het belang van [gedaagde] bij voortdurend huurgenot en het niet te hoeven verhuizen naar een andere, wellicht duurdere woning. Dit belang is echter niet zodanig dat het belang van Duwo daarvoor moet wijken. [gedaagde] heeft, nu het gehuurde een campuswoning betreft, moeten begrijpen dat het wonen op [adres] na het beëindigen van zijn studie slechts voor beperkte tijd zou zijn. Hij heeft immers de kans gekregen om te huren doordat hij studeerde, hij huurde van een corporatie die tot doel had studenten te huisvesten en hij huurde kamers in een voornamelijk door studenten bewoond complex.
18. Gelet op het bovenstaande kan van Duwo niet worden gevergd de huurovereenkomst met [gedaagde] voor te zetten. Het feit dat er nog een paar personen na beëindiging van hun studie op een gewoon huurcontract zijn blijven wonen, brengt niet met zich mee dat Duwo het gehuurde niet dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Daarbij komt dat Duwo ook met deze andere huurders streeft tot beëindiging van de huurovereenkomst te komen.
19. Het voorgaande brengt mee dat de vordering van Duwo tot beëindiging van de huurovereenkomst toewijsbaar is. Het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen en het tijdstip van de ontruiming wordt vastgesteld op 1 mei 2015.
20. Tussen partijen staat vast dat zij op 20 december 2012 een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten, welke inhield dat de huurovereenkomst tussen partijen op 1 juni 2013 zou eindigen. Gelet op hetgeen eerder is overwogen, behoeft het verweer van [gedaagde] dat de beëindigingsovereenkomst op grond van dwaling vernietigbaar is, geen bespreking meer.
21. Mede gelet op hetgeen is bepaald in art. 7:272 lid 1 BW zal de uitvoerbaar bij voorraad veroordeling, behoudens voor zover het om de proceskosten gaat, achterwege worden gelaten. Duwo heeft haar stelling onvoldoende onderbouwd dat het [gedaagde] alleen om is te doen een kansloze zaak te rekken. Er is daarom geen aanleiding om van deze wettelijke regel af te wijken.
22. Mede gelet op de lange duur van de huurovereenkomst dient Duwo bij te dragen in de kosten die de verhuizing voor [gedaagde] meebrengt. De kantonrechter begroot deze kosten in redelijkheid op € 2.000,00.
23. [gedaagde] heeft terugbetaling van de waarborgsom gevorderd. De waarborgsom strekt ertoe de verhuurder bij het einde van de huurovereenkomst meer zekerheid te verschaffen dat dat de huurder de kosten zoals schade of achterstallige huur kan (en zal) voldoen. Nu de huurovereenkomst nog niet is geëindigd en er nog geen oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden, is de vordering nog niet opeisbaar en zal deze worden afgewezen.
24. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. Als de voor het grootste gedeelte in het ongelijk gestelde partij in (voorwaardelijke) reconventie zal Duwo worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.