ECLI:NL:RBAMS:2014:8490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
KG ZA 14-1411 CB/EB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschil over verpakkingsmateriaal tussen AITH en gedaagde

In deze zaak, die op 12 december 2014 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, staat een kort geding centraal tussen de besloten vennootschap All In The House B.V. (AITH) en een gedaagde, die in persoon is verschenen. AITH vordert een verbod voor de gedaagde om zakelijke relaties van AITH te benaderen en mededelingen te doen over een geschil dat hen verdeeld houdt, alsook een verbod om via media te communiceren over dit geschil. De achtergrond van het geschil betreft auteursrechten op verpakkingsmateriaal dat door de gedaagde in opdracht van AITH is vervaardigd. AITH stelt dat de auteursrechten op het door de gedaagde bewerkte verpakkingsmateriaal bij haar berusten, terwijl de gedaagde betwist dat hij geen auteursrechthebbende is. De voorzieningenrechter overweegt dat de gedaagde zijn werkzaamheden in opdracht van AITH heeft uitgevoerd en dat op grond van het Beneluxverdrag intellectuele eigendom de auteursrechten bij de opdrachtgever berusten. De rechter concludeert dat AITH een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat de gedaagde mededelingen heeft gedaan aan klanten van AITH, wat de relatie met deze klanten onder druk zet. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van AITH toe, met inachtneming van enkele beperkingen, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de gedaagde wordt verboden om verdere mededelingen te doen over het geschil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/575554 / KG ZA 14-1411 CB/EB
Vonnis in kort geding van 12 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALL IN THE HOUSE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 7 november 2014,
advocaat mr. M.C.S. de Boer te Amsterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna AITH en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 28 november 2014 heeft AITH gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. AITH heeft producties en een kostenspecificatie in het geding gebracht en [gedaagde] een verweerschrift. Ter zitting heeft [gedaagde] nog een aantal e-mails overgelegd, alsmede een overzicht van de door hem beweerdelijk geleden schade in de onderhavige kwestie. Beide partijen hebben ter zitting het woord gevoerd, AITH aan de hand van een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aan de kant van AITH aanwezig [naam 1] (directeur van AITH), mr. De Boer en mr. A.A. Simpe (een kantoorgenote van mr. De Boer). [gedaagde] is in persoon verschenen.

2.De feiten

2.1.
AITH legt zich toe op de vervaardiging en verkoop van al dan niet gepersonaliseerde kartonnen cadeauverpakkingen in de vorm van onder meer authentieke Amsterdamse grachtenpanden. Tot voor kort kon daarbij met name worden gedacht aan verpakkingen voor wijnflessen (in het zogenoemde w-formaat).
2.2.
Begin 2014 heeft Heineken bij AITH een bestelling geplaatst voor – op dat moment nog te ontwikkelen – grachtenpandverpakkingen voor bierflesjes of bierglazen (in het zogenoemde b-formaat) alsmede voor een kartonnen draagtray waarin zes huisjes van het b-formaat passen. Met deze order is een bedrag van
€ 28.875,00 exclusief BTW gemoeid.
2.3.
In het kader van de ontwikkeling van de b-formaat verpakking en van de draagtray heeft AITH [gedaagde] benaderd, die al eerder opdrachten voor AITH had uitgevoerd.
2.4.
Een e-mail van [gedaagde] aan AITH van 17 oktober 2014 luidt, voor zover hier van belang:
“(…) Kun je me zeggen wat voor planning je voor ogen hebt mbt Heineken (…)? (…) Kun je me zeggen wat je budgetten zijn om dit te doen voor me, en welke deadlines je voor ogen hebt? Kan ik al naar enige input kijken? Dan kan ik geheel even zakelijk bekijken en dat met je kortsluiten als je wilt. (…) Zal bij klussen waar de input al gemaakt is door derden geen gebruikersrechten berekenen, maar wel uurtarief, of op jobbasis. Maak ik eerst de input zelf, compleet nieuwe beelden, dan reken ik wel gebruikersrechten. Bij Heineken niet het geval dacht ik, gezien de huisjes die al gemaakt zijn. Misschien dat je vaste budgetten in je hoofd hebt, laat maar weten. (…)”
2.5.
In reactie daarop heeft [naam 1] later die dag namens AITH aan [gedaagde] een e-mail geschreven waarin onder meer staat:
“(…)
Mijn methode is volgende: All In The House maakt alle ontwerpen en we doen de fotografie. De designer gaat vervolgens werken aan de hand van bestaande stansmessen, door ons ism drukker gemaakt. Alle rechten liggen bij All In The House. De fotografen dragen ook hun rechten over. De designers werken dus met ons fotomateriaal op onze modellen. Iedereen tekent afdracht van IPR.
Als jij je in deze werkwijze kunt vinden, hoor ik graag wat je tarief per uur/per dag is. Op dit moment betaal ik 450 euro per dag aan mijn designer. (…)”
2.6.
[gedaagde] heeft die mail nog dezelfde dag beantwoord. In zijn mail staat onder meer:
“(…) Dat dagtarief van je designer klinkt prima. (…)
Rechten overdragen bij deze jobs inclusief de bedragen is ok. (…)”
2.7.
Tussen partijen is geen schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen. De door AITH als productie 4 overgelegde conceptovereenkomst is nooit door [gedaagde] ondertekend.
2.8.
[gedaagde] is aan de slag gegaan. Hij is begonnen de w-formaat verpakkingen te verbeteren en daarna te verkleinen tot b-formaat verpakkingen. Ook heeft hij de opdruk van de onderkant van de huisjes laten terugkomen op de draagtray, zodat de opdruk op de huisjes aansluit bij de opdruk op de draagtray, wanneer zij daarin worden geplaatst. Zijn werkzaamheden zijn inmiddels voltooid.
2.9.
Voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de b-formaat verpakkingen en de draagtray heeft [gedaagde] op 18 mei 2014 een bedrag van € 5.915,00 (dertien dagen x € 455,00 euro) exclusief BTW gefactureerd. Daarnaast heeft [gedaagde] een bedrag gefactureerd voor zijn werkzaamheden aan de w-formaat verpakkingen.
2.10.
In reactie op deze facturen heeft AITH op 23 mei 2014 een e-mail aan [gedaagde] gestuurd, die voor zover van belang luidt:
“(…) Wat betreft Heineken: ik heb 5 dagen staan voor terug vertalen W-serie naar B-serie. Op de factuur die je stuurt staan 13 dagen. Dat kan natuurlijk niet. We hebben gesproken over feit dat je op eigen houtje eerst de W-serie bent gaan aanpassen en dat ik dat eigenlijk niet wilde. Maar omdat het voor de langere termijn beter is hebben we afgesproken dat je daar 3 dagen voor krijgt. Dat brengt het totaal op 8. Dit mag je factureren en dat hebben we afgesproken.”
2.11.
Nadien is uitvoerig tussen partijen gecorrespondeerd over de facturen en de rechten met betrekking tot het door [gedaagde] geleverde werk. [gedaagde] neemt daarin het standpunt in dat beide facturen volledig moeten worden betaald en dat AITH geen rechten op zijn werk heeft zonder getekend contract en zonder betaling van de openstaande facturen.
2.12.
Een e-mail van [gedaagde] aan AITH van 12 juni 2014 bevat de volgende passage:
“(…) My mails to clients who should know about AITH’s doings, go out today. Versunie is already warned. (…)
2.13.
Op 2 oktober 2014 heeft AITH een deelbetaling aan [gedaagde] gedaan ter grootte van de helft van de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding op basis van vijf werkdagen.
2.14.
Op 27 oktober 2014 heeft [gedaagde] een e-mail aan mr. De Boer (de advocaat van AITH) gestuurd met voor zover van belang de volgende inhoud:
“Ik heb even contact gehad met Heineken.
Die begrijpen heel goed dat u en uw Client (…) nogal wat uit te leggen hebben. Ze zullen op korte termijn contact opnemen met Uw client. Uw client heeft nog steeds de mogelijkheid beide facturen volledig te voldoen om in ieder geval de eerste oplage daar zonder problemen te kunnen doorvoeren. Dat is echter wel direct verbonden aan de betalingen van beide facturen. De eerste oplage staat dus al onder druk. (…) Ziet uw client ook deze week geen reden te betalen, dan neem ik de onderhandelingen volledig over wat betreft mijn beeldrecht. Alleen ik mag die tekeningen verhandelen, zoals u al wist. (…) Na Heineken kom ik terug over de werkzaamheden en de aanhangende beeldrechten mbt de andere Clienten van AITH waarvoor ik illustraties heb gemaakt. (…)”
2.15.
Een e-mail van [naam 2] van Heineken aan mr. De Boer van 30 oktober 2014 bevat onder meer de volgende passage:
“Ik stel voor om [gedaagde] de tekeningen te laten zien om van hem te horen of het om deze tekeningen gaat. Als dat niet zo is dan is er verder niets aan de hand. Zegt [gedaagde] echter dat het desbetreffende tekeningen zijn waarover het geschil bestaat dan eis ik eerst dat dit wordt opgelost en dat beide partijen dit hebben afgewikkeld zoals het hoort.
Tot die tijd wordt er door ons niets afgenomen of betaald en eventuele voorschotten zal ik door onze mensen laten terugvorderen. (…)”
2.16.
Op 31 oktober 2014 heeft [naam 1] [gedaagde] namens AITH voorgesteld om het verschil te delen, zodat [gedaagde] 10,5 dagen zou mogen declareren. [gedaagde] is daarmee niet akkoord gegaan.
2.17.
Een tekstbericht van [naam 2] aan mr. De Boer van 1 november 2014 luidt als volgt:
“Kunt u weer even contact opnemen met de illustrator. Hij gaat nu achter mijn rug om naar andere mensen in mijn organisatie en dat is wat ik een ernstige inbreuk vind. Dit conflict tussen hem en [naam 1] ([naam 1], vzr.) gaat zeer vervelende vormen aannemen.’

3.Het geschil

3.1.
AITH vordert, kort gezegd:
[gedaagde] te verbieden zakelijke relaties van AITH te benaderen en mededelingen aan hen te doen over het onderhavige geschil, althans bij hen de indruk te wekken dat AITH vanwege het onderhavige geschil niet in staat is om haar verplichtingen jegens haar klanten na te komen;
[gedaagde] te verbieden om via welke media dan ook mededelingen te doen over het onderhavige geschil, althans de indruk te wekken dat AITH vanwege het onderhavige geschil niet in staat is om haar verplichtingen jegens haar klanten na te komen;
[gedaagde] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat AITH de volledige en vrije beschikking heeft over de wereldwijde intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de resultaten van de werkzaamheden die [gedaagde] voor AITH heeft verricht;
Een dwangsom te verbinden aan de vorderingen onder A, B en C;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, voor de helft van de door AITH opgegeven specificatie op de voet van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2.
Aan haar vordering legt AITH ten grondslag, samengevat weergegeven, dat de auteursrechten op het door [gedaagde] bewerkte verpakkingsmateriaal bij haar liggen en dat [gedaagde] zich daarbij heeft neer te leggen. Zij stelt verder dat [gedaagde] heeft gedreigd contact op te nemen met klanten van AITH over het geschil dat partijen verdeeld houdt en dat hij dat in twee gevallen ook daadwerkelijk heeft gedaan. Heineken heeft al laten weten dat zij – totdat het conflict tussen AITH en [gedaagde] is opgelost – de bij AITH bestelde producten niet zal afnemen en eventueel reeds betaalde voorschotten zal terugvorderen. AITH stelt daarom ook een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering is gegrond op de stelling dat de auteursrechten op het door [gedaagde] bewerkte verpakkingsmateriaal bij AITH berusten. [gedaagde] betwist dat, stellende dat hij zelf als auteursrechthebbende moet worden aangemerkt, omdat hij eerst de w-serie helemaal opnieuw en in een betere kwaliteit heeft opgebouwd en daarna die serie heeft verkleind tot b-formaat. In dit verband wordt het volgende overwogen.
4.2.
Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] zijn werkzaamheden voor AITH in opdracht heeft uitgevoerd. Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 lid 2 jo artikel 3.29 van het Beneluxverdrag intellectuele eigendom (BVIE) geldt dat indien – zoals in het onderhavige geval – een ontwerper werkzaamheden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht, de auteursrechten op het resultaat van die werkzaamheden bij de opdrachtgever berusten. Aan de in artikel 3.8 BVIE gestelde voorwaarde dat de opdracht moet zijn gegeven met de bedoeling het bestelde ontwerp te gebruiken in handel of nijverheid, is voldaan. Het is immers de bedoeling een (industrieel vervaardigde) oplage van de b-serie en de draagtray’s te verkopen aan Heineken.
4.3.
Maar er zijn ook andere aanwijzingen dat de auteursrechten op de b-serie en de draagtray’s bij AITH berusten. In de aanloop naar de opdracht heeft [gedaagde] per e-mail bij AITH geïnformeerd naar de Heineken-klus. In die e-mail heeft [gedaagde] meegedeeld geen gebruikersrechten (waarmee naar de voorzieningenrechter aanneemt wordt bedoeld: een licentievergoeding) te zullen rekenen “bij klussen waar de input al gemaakt is door derden”, maar wel als hij compleet nieuwe beelden maakt. Daaraan heeft hij toegevoegd dat hij denkt dat dat laatste bij Heineken niet het geval is, gezien de huisjes die al gemaakt zijn (zie 2.4). In zijn e-mail van
17 oktober 2013 (zie 2.5) heeft [naam 1] aan [gedaagde] zijn werkwijze uiteengezet, waarbij hij heeft uitgelegd dat als [gedaagde] de opdracht aanvaardt, alle intellectuele eigendomsrechten bij AITH komen te liggen. [gedaagde] heeft daarop gereageerd dat de overdracht van rechten bij deze jobs “ok” is, evenals de door AITH genoemde bedragen (zie de onder 2.6 aangehaalde e-mail). Het door [gedaagde] gevoerde verweer, dat hij ten tijde van deze e-mailwisseling niet kon overzien om welke werkzaamheden het precies zou gaan, wordt verworpen. Uit zijn eerste e-mail kan immers worden opgemaakt dat hij wist dat het de bedoeling was dat zou worden voortgeborduurd op de reeds bestaande w-serie. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat hij op dat moment niet wist dat de kwaliteit van de bestaande w-serie zijns inziens onder de maat was, geldt hetgeen hierna zal worden overwogen.
4.4.
Naar het zich laat aanzien zijn de problemen tussen partijen ontstaan omdat [gedaagde] er voor heeft gekozen de bestaande w-serie niet alleen te verkleinen, maar deze daaraan voorafgaand tevens te verbeteren. Dat partijen van tevoren waren overeengekomen dat de aanpassing van de w-serie deel van de opdracht zou uitmaken, is gesteld noch gebleken. Evenmin is aannemelijk geworden dat [gedaagde] aan AITH duidelijk heeft gemaakt dat hij van mening was dat het bestaande w-formaat niet als uitgangspunt kon worden genomen. Het wordt er dan ook voor gehouden dat [gedaagde] uit eigen beweging is overgegaan tot het opnieuw opbouwen van de w-serie, omdat hij de kwaliteit van de bestaande serie niet goed vond. AITH heeft er achteraf – omdat ook zij inziet dat de w-serie van [gedaagde] een verbetering is ten opzichte van de reeds bestaande w-serie – mee ingestemd dat [gedaagde] drie extra dagen in rekening zou brengen voor deze werkzaamheden, zo blijkt uit de onder 2.10 aangehaalde e-mail. Daarmee is vooralsnog aannemelijk geworden dat de werkzaamheden aan de w-serie met terugwerkende kracht onder de opdracht zijn geschaard. Met de betaling voor drie extra dagen neemt [gedaagde] echter geen genoegen. [gedaagde] stelt dat hij de huisjes eigenlijk van de grond af opnieuw heeft opgebouwd en dat hij daarin veel tijd heeft gestoken. Dat vele werk is aan de huisjes af te zien, maar vertaalt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter desondanks slechts in een verbeterde vormgeving van een al bestaand werk. De door [gedaagde] vervaardigde huisjes hebben niet een zodanig eigen en oorspronkelijk karakter dat –indien de werkzaamheden niet op basis van een overeenkomst van opdracht zouden zijn uitgevoerd – [gedaagde] met succes een beroep op het auteursrecht zou kunnen doen. De keuze van [gedaagde] om de huisjes te perfectioneren alvorens die te verkleinen is te begrijpen vanuit zijn liefde voor het vak, maar de kosten van de op eigen initiatief uitgevoerde werkzaamheden kan [gedaagde] niet zonder meer ten laste van AITH brengen, nu zij dat niet hebben afgesproken.
Een bijkomend probleem is dat [gedaagde] zich naar eigen zeggen maandenlang beschikbaar heeft gehouden voor de opdracht van AITH, die volgens hem lang op zich heeft laten wachten. Voor zover [gedaagde] inkomsten is misgelopen doordat hij andere opdrachten heeft geweigerd, is dat zijn eigen keuze geweest. Dat hij daartoe feitelijk gedwongen of gemanipuleerd is door [naam 1], zoals [gedaagde] stelt, is niet aannemelijk geworden. De schade die uit het weigeren van andere opdrachten voortvloeit, valt onder het ondernemersrisico van [gedaagde].
4.5.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, is vooralsnog aannemelijk geworden dat AITH de intellectuele eigendomsrechten heeft op de vruchten van de werkzaamheden die [gedaagde] in het kader van de order van Heineken voor AITH heeft verricht en dat [gedaagde] zich daarbij heeft neer te leggen.
4.6.
Uit de stukken blijkt – en hij erkent dat ook – dat [gedaagde] aan twee klanten van AITH mededelingen heeft gedaan over het geschil dat partijen verdeeld houdt. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] in ieder geval de mededelingen aan Heineken heeft gedaan om AITH ertoe te bewegen zijn facturen te betalen. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter zich niet als een goed opdrachtnemer gedragen. Het had op zijn weg gelegen om – bij het uitblijven van betaling van zijn facturen of een minnelijke regeling daarover – in rechte betaling van die facturen te vorderen in plaats van over te gaan tot deze vorm van eigenrichting.
4.7.
Nu bij [gedaagde] hardnekkig de gedachte heeft postgevat dat hij de intellectuele eigendomsrechten heeft op de vruchten van de door hem voor AITH verrichte werkzaamheden, heeft AITH een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vordering, om te voorkomen dat de order van Heineken verdere vertraging oploopt en dat andere klanten van AITH in het conflict worden betrokken. De vordering zal dan ook worden toegewezen, met inachtneming van het navolgende. Gevorderd is een contactverbod ten aanzien van alle zakelijke relaties van eiseres. Die vordering is te verstrekkend omdat onduidelijk is of [gedaagde] bekend is met het relatiebestand van AITH en omdat dat bestand in de loop van de tijd ook zal wijzigen. De vordering zal daarom worden toegewezen als na te melden en de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, eveneens als na te melden. Met de te treffen voorziening wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende recht gedaan aan de belangen van AITH.
4.8.
Hoewel de vraag of de facturen van [gedaagde] moeten worden betaald in deze procedure niet ter beantwoording is voorgelegd, komt het de voorzieningenrechter geraden voor daaraan toch aandacht te besteden, in de verwachting dat dit partijen verder zal helpen. AITH erkent dat zij zich heeft verplicht tot betaling aan [gedaagde] van het dagloon voor acht dagen, in totaal € 3.640,00. Dat zij zich tot meer heeft verplicht, is niet aannemelijk geworden. Tot dusver heeft AITH naar haar eigen zeggen alleen een deelbetaling gedaan ter grootte van de helft van het bedrag dat gemoeid is met vijf maal het dagloon aan [gedaagde]. AITH stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] haar schade heeft berokkend met zijn mededelingen aan haar klanten en dat hij gehouden is die schade te vergoeden. Zij stelt gerechtigd te zijn de restbetaling te verrekenen met die schadevergoeding.
Op dit punt geldt het volgende. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat Heineken de order niet zal afnemen wanneer voor haar duidelijk wordt dat AITH de intellectuele eigendomsrechten heeft. Vooralsnog wordt het er dan ook voor gehouden dat die order – zij het met enige vertraging – gewoon zal worden afgenomen. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard verder alleen contact te hebben gehad met een voormalig directeur van Versunie, voor welke onderneming [gedaagde] in een eerder stadium werkzaamheden heeft verricht. Dat Versunie consequenties zal verbinden aan de berichten die haar voormalig directeur van [gedaagde] heeft ontvangen, is gesteld noch gebleken. Dat de mededelingen van [gedaagde] (omvangrijke) schade voor AITH hebben veroorzaakt, valt dan ook niet in te zien. Dat dit beroep van AITH op verrekening zal slagen, acht de voorzieningenrechter al met al niet aannemelijk.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat ongeveer de helft van de vordering betrekking heeft op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, vordert AITH de advocaatkosten – zo begrijpt de voorzieningenrechter die vordering althans – voor de helft te begroten op basis van artikel 1019h Rv (derhalve de helft van de volledige advocaatkosten van € 8.291,50 = € 4.145,75) en voor de andere helft op basis van het liquidatietarief (derhalve de helft van € 816,00 = € 408,00). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient voor het intellectueel eigendomsrechtelijke deel van deze zaak echter aansluiting worden gezocht bij het tarief voor een eenvoudig kort geding, te weten € 6.000,00. De helft daarvan, vermeerderd met de helft van het liquidatietarief zal worden toegewezen. De kosten aan de zijde van AITH worden derhalve begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
3.408,00
Totaal € 4.093,52

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om – totdat in rechte wordt vastgesteld dat hij de intellectuele eigendomsrechten heeft op de door hem bewerkte w-serie, b-serie en draagtray – op welke wijze dan ook Heineken en Versunie te benaderen met de mededeling of de suggestie dat AITH niet gerechtigd is tot exploitatie van die producten, of met andere mededelingen over het geschil tussen partijen,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om – totdat in rechte wordt vastgesteld dat hij de intellectuele eigendomsrechten heeft op de door hem bewerkte w-serie, b-serie en draagtray – via welke media dan ook, waaronder in ieder geval internet en sociale media zoals Facebook, Linkedin en Twitter, berichten te doen uitgaan met de strekking dat AITH niet gerechtigd is tot exploitatie van die producten, of andere berichten over het geschil tussen partijen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om – totdat in rechte wordt vastgesteld dat hij de intellectuele eigendomsrechten heeft op de door hem bewerkte w-serie, b-serie en draagtray – te gehengen en te gedogen dat AITH wereldwijd de intellectuele eigendomsrechten op die producten uitoefent,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan AITH een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat hij niet voldoet aan het onder 5.1, 5.2 en 5.3 bepaalde, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van AITH tot op heden begroot op € 4.093,52,
5.6.
stelt de termijn als bedoeld in artikel 1019i van het Rv vast op drie maanden,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2014. [1]

Voetnoten

1.type: eB