ECLI:NL:RBAMS:2014:8365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3458
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging alcoholslotprogramma en de gevolgen voor de werkgelegenheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een alcoholslotprogramma (asp). De eiser, die werkzaam is in de beveiliging van vermogende en bekende persoonlijkheden, heeft zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een overtreding van de Wegenverkeerswet. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van het alcoholslotprogramma een punitief karakter heeft en moet worden aangemerkt als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkgever zijn contract niet zal verlengen als gevolg van de oplegging van het alcoholslotprogramma, wat leidt tot verlies van inkomen.

De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond, omdat het bestreden besluit van het CBR lijdt aan een motiveringsgebrek. De rechtbank oordeelt echter dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, omdat er geen strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij in een vergelijkbare situatie verkeert als de betrokkene in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank bepaalt dat het CBR het door de eiser betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het CBR in de proceskosten van de eiser.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/3458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2014 in de zaak tussen

[eiser], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.G.C. Bocxe),
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers rijbewijs ongeldig verklaard en aan hem een alcoholslotprogramma (asp) opgelegd.
Bij besluit van 3 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen de gestelde consequenties van het asp voor eiser te onderbouwen. Bij faxbericht van 10 september 2014 heeft de gemachtigde van eiser van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Verweerder heeft hierop gereageerd bij faxbericht van 19 september 2014. Vervolgens is het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 7 januari 2014 is namens de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland aan verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet (WVW) 1994 gedaan van het vermoeden dat eiser, die houder is van een rijbewijs, niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën AM-BE van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgeven. Dit vermoeden is gebaseerd op het feit dat op 27 december 2013 bij eiser, terwijl hij een motorrijtuig had bestuurd, een ademalcoholgehalte van 655 µg/l is geconstateerd.
2.1
Eiser voert aan dat er sprake is van strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser stelt voor zijn inkomen afhankelijk te zijn van zijn rijbewijs, waardoor de maatregel moet worden gezien als een criminal charge, een punitieve sanctie. Eisers werk houdt in het beveiligen, begeleiden en rijden van nationale en internationale vermogende of bekende persoonlijkheden. Hierbij rijdt hij in de auto’s van deze klanten, in welke auto’s eiser geen alcoholslot kan laten inbouwen. Door het asp zal eiser zijn baan verliezen en de hoge kosten die het asp met zich brengt zal hij niet kunnen voldoen. Eiser stelt dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 oktober 2013 met ECLI:NL:RVS:2013:1643 en het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2005 (Nilsson tegen Zweden, nr. 73661/01) op zijn situatie van vergelijkbare toepassing zijn. In deze uitspraken is geoordeeld dat de oplegging van de maatregel aan alle houders van een rijbewijs voor motorrijtuigen van de categorie C die daarvan voor hun inkomen afhankelijk zijn, vanwege de zwaarte ervan een punitief karakter heeft. In dit kader doet eiser ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet.
2.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling onder meer in voornoemde uitspraak van 23 oktober 2013 heeft geoordeeld dat de oplegging van een asp aan een vrachtwagenchauffeur, die voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs voor motorrijtuigen van de categorie C, een criminal charge is. De rechtbank begrijpt dat de achtergrond daarvan is dat een vrachtwagenchauffeur een dergelijk rijbewijs niet gedurende het asp kan behouden, hetgeen verband houdt met de omstandigheid dat in een vrachtwagen geen alcoholslot kan worden ingebouwd. Hij zal gedurende het asp dus geen vrachtwagen mogen besturen en zijn werkzaamheden niet kunnen verrichten, hetgeen voor hem aanzienlijke consequenties zal hebben.
2.3
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn werkgever zijn contract niet zal verlengen vanwege de aan eiser opgelegde maatregel. Zijn werkgever verklaart - zakelijk weergegeven - immers in de verklaring van 6 september 2014 (nog) niet genoeg andere werkzaamheden te hebben waarvoor eiser geschikt is en waarvoor hij zijn rijbewijs niet nodig heeft. Dat betekent volgens de werkgever dat indien er geen versoepeling in de maatregel komt, de waarde van eiser voor zijn werkgever vanwege zijn beperkte inzetbaarheid zal afnemen. De werkgever zal het contract van eiser met een urengarantie van minimaal 32 uren niet kunnen verlengen per 31 oktober 2014. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser door de oplegging van een asp zijn baan en daarmee zijn inkomen uit arbeid zal verliezen. De zwaarte van het asp in het geval van eiser leidt er dan ook toe dat deze maatregel een punitief karakter heeft en dus moet worden aangemerkt als een criminal charge.
2.4
Nu verweerder het aan eiser opgelegde asp niet heeft aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het EVRM, lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek en is het daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat onderhavige beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).
5. Vervolgens dient de rechtbank de mogelijkheden van finale geschilbeslechting te onderzoeken. Hierbij is onder meer aan de orde of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
6.1
Eiser voert aan dat de gevolgen van het besluit tot oplegging van de maatregel onevenredig belastend voor hem zijn. Dat hij hierdoor zijn baan zal verliezen en de kosten niet zal kunnen voldoen, maakt de maatregel in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
6.2
De rechtbank overweegt dat, indien een maatregel als een criminal charge is aan te merken, zij de evenredigheid van de maatregel indringend dient te toetsen, indien daartegen in rechte is opgekomen en de juistheid van de maatregel, gelet op de zwaarte ervan, wordt betwist (zie onder meer voornoemde uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013).
6.3
De rechtbank overweegt dat de Afdeling onder meer in voornoemde uitspraak van 23 oktober 2013 heeft overwogen dat er bij de oplegging van een asp geen ruimte is om rekening te houden met de draagkracht van de betrokkene. In haar uitspraak van 11 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2052) heeft de Afdeling echter - zakelijk weergegeven - overwogen dat verweerder tijdens de zitting heeft bevestigd dat de kosten van deelname aan een asp in totaal € 4.000,-- tot € 5.000,-- bedragen en dat, gelet op deze totale kosten van een asp, die aanzienlijk hoger zijn dan door de wetgever voorafgaand aan de invoering van het asp is geraamd, te weten € 1.500,-- tot € 2.250,--, niet kan worden gesteld dat een ieder de reële mogelijkheid heeft deze kosten te voldoen en een afweging te maken of het mobiel willen blijven opweegt tegen de kosten. De betrokkene in deze uitspraak heeft aannemelijk gemaakt dat hij problematische schulden heeft en, bij voortduring van de situatie dat hij niet als vrachtwagenchauffeur kan werken, in de schuldsanering terecht zal komen. De Afdeling heeft de duur van de ongeldigverklaring van het rijbewijs teruggebracht van vijf tot ten hoogste twee jaar.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt in een vergelijkbare situatie te verkeren als de betrokkene in de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2014, en onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt niet in staat te zijn de kosten van het asp te voldoen. Reeds hierom ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van de maatregel voor eiser onevenredig zwaar zijn in verhouding tot de met de maatregel te dienen - educatieve - doelen. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is dus geen sprake, zodat eisers beroepsgrond niet slaagt.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.