ECLI:NL:RBAMS:2014:8331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2321
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitiebepaling van parkeren in de Verordening Parkeerbelastingen van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen op 3 februari 2014, welke hij betwistte. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat een parkeercontroleur had vastgesteld dat eiser's auto zonder betaling van parkeerrecht geparkeerd stond. Eiser stelde echter dat hij slechts kortstondig had gestaan om sleutels aan te nemen en dat dit onder de uitzondering voor 'onmiddellijk in- en uitstappen' valt zoals opgenomen in de Verordening Parkeerbelastingen 2014 van de gemeente Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een korte stop om sleutels aan te nemen en dat dit niet als parkeren in de zin van de Verordening kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de definitie van parkeren in de Verordening kennelijke verschrijvingen bevatte en dat de wetgever niet de bedoeling had om een ruimere definitie te hanteren dan in de Gemeentewet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en herhiep de naheffingsaanslag. Tevens werd de gemeente opgedragen het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de context van parkeren en de uitzonderingen die daarop van toepassing zijn. De rechtbank volgde de redenering van eiser dat het kortstondig uit- en instappen niet als parkeren moet worden aangemerkt, ongeacht of de bestuurder zelf uitstapt of een passagier. Dit vormt een belangrijke overweging in de beoordeling van parkeerbelastingen en de toepassing van de relevante regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2321
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: M.A. Boerhorst).

Procesverloop

Op 3 februari 2014 heeft verweerder eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar van 27 maart 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • herroept de naheffingsaanslag van 3 februari 2014;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Op 3 februari 2014 omstreeks 11.31 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam dat de auto van eiser, merk [auto], met kenteken [nummer] op [adres] te [woonplaats] ter hoogte van huisnummer [nummer] geparkeerd stond. Bij controle door een zogenaamde scanauto van Cition werd geconstateerd dat geen betaling van een parkeerrecht voor de auto was verricht, ten tijde van de controle door de scanauto. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 59,50. Het nageheven bedrag bestaat uit € 4,- (parkeerbelasting) en € 55,50 (kosten van de naheffingsaanslag).
2. De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat op de plaats en het tijdstip als in dit geding van belang voor parkeren van een voertuig parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2014 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) verschuldigd is.
3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van parkeren in de zin van de Verordening. Hij heeft de auto slechts korte tijd laten staan om ter plaatse sleutels aan te nemen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij onderweg naar [adres] belde met de aldaar op nummer [nummer] gevestigde Woningstichting De Key en dat hij aangaf binnen enkele minuten te arriveren om een paar sleutels aan te nemen. Een werknemer van De Key is vervolgens naar buiten gelopen om hem de sleutels aan te reiken. Nadat eiser zijn auto aan de stoeprand had neergezet is hij uitgestapt en is hij de medewerker van De Key enkele tientallen meters tegemoet gelopen. Na het in ontvangstnemen van de sleutels heeft hij rechtsomkeert gemaakt en is hij weer weggereden. Eiser stelt binnen een minuut na aankomst weer te zijn weggereden.
4. Verweerder heeft, desgevraagd, deze feitelijke gang van zaken niet betwist, zodat ook de rechtbank daarvan uitgaat bij de beoordeling. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat iedere vorm van het stilzetten van een auto langs de weg moet worden aangemerkt als parkeren in de zin van de Verordening. Weliswaar kan het laden en lossen van goederen van enige omvang of enig gewicht daarop een uitzondering vormen, maar daarvan is bij het in ontvangst nemen van sleutels geen sprake.
5. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Naast de door verweerder genoemde uitzondering voor ‘laden en lossen’ kent de in artikel 2 van de Verordening gegeven definitie van parkeren ook een uitzondering voor het onmiddellijk ‘in- of uitstappen’ van personen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat bij de totstandkoming van deze definitiebepaling van ‘parkeren’ in de Verordening twee kennelijke verschrijvingen hebben plaatsgevonden, nu in de overigens gelijkluidende definitie van ‘parkeren’ in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet gesproken wordt van ‘laden
oflossen’ en ‘in-
enuitstappen’ en het niet aannemelijk is dat het de bedoeling van de gemeentelijke regelgever was om op dit punt in de Verordening ten opzichte van de Gemeentewet een ruimere respectievelijk meer beperkende definitie van ‘parkeren’ op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank moet het gedurende zeer korte tijd, in dit geval minder dan een minuut, uit- én instappen om iets aan te nemen cq af te geven worden begrepen onder de in de wet opgenomen uitzondering op het parkeren voor het ‘onmiddellijk in- en uitstappen van personen’. Niet van belang is voorts dat in dit geval de bestuurder van de auto de persoon is die uit- en instapt, en niet een passagier.
6. Nu vastgesteld is dat er geen sprake is van parkeren in de zin van de Verordening, heeft het belastbaar feit zich niet voorgedaan en is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet tevens aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de naheffingsaanslag wordt herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van E.H. Mazel, griffier, op 25 november 2014.
griffier rechter
de griffier is buiten staat
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.