ECLI:NL:RBAMS:2014:8269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
13-654213-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot woninginbraak door onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 19 november 2014 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de poging tot woninginbraak op de tenlastelegging. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 5 november 2014 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, de vordering heeft ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Straten, heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak.

De tenlastelegging betrof een poging tot woninginbraak op of omstreeks 24 augustus 2014 in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen een geldbedrag en/of goederen wilde stelen. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. De officier van justitie stelde dat het zwijgen van de verdachte over zijn aanwezigheid in de buurt van de plaats delict als bewijs kon worden gebruikt. De verdediging betwistte dit en pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in onderling verband en samenhang onvoldoende redengevend waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot woninginbraak. Het signalement dat aan de verdachte was gegeven, bevatte te weinig specifieke kenmerken om tot een bewijs van betrokkenheid te komen. De rechtbank concludeerde dat het zwijgen van de verdachte niet als bewijs kon worden gebruikt en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/654213-14 en 13/741042-14 (TUL)
Datum uitspraak: 19 november 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. van Straten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een woning (gelegen aan de [adres 1]) weg te nemen een geldbedrag en/of goederen van zijn / hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en / of die / dat weg te nemen geldbedrag en/of goederen onder zijn / hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en / of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning is / zijn toegegaan en/of met een stuk gereedschap de cilinder uit het
slot van de voordeur (van die woning) heeft / hebben getrokken en/of verwijderd, in elk geval het slot van die voordeur heeft / hebben verbroken en/of geforceerd en/of (vervolgens) die woning is / zijn binnen gegaan en/of die woning heeft / hebben doorzocht.
(artikel 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het zwijgen van verdachte over de reden van zijn aanwezigheid in de omgeving van de plaats delict kort na de poging tot woninginbraak op het adres [adres 1] mag worden gebezigd voor het bewijs en dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het ten laste gelegde feit niet bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een bepaalde vraag te beantwoorden, kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Slechts indien een verdachte, voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het hem ten laste gelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, mag de rechter dit in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken (HR 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9639).
Uit het dossier zijn - kort gezegd - de volgende omstandigheden te destilleren. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn ongeveer 8 minuten na de melding vanuit de meldkamer op een snorfiets in de buurt van de plaats delict gezien (pag. 38). Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hij tijdens de controle die daarop volgde zag dat verdachte wat bij zijn schoenen deed en dat even later een bouwsleutel op de grond bij verdachte werd aangetroffen die nog niet op die plaats lag toen de snorfiets daar stopte (pag. 38-39). Bij verdachte zijn vier handschoenen aangetroffen en in de buddyseat van de snorfiets van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn drie schroevendraaiers (pag. 46), een slotentrekker (zo bleek later, pag. 88) en een busje WD40 (niet geverbaliseerd maar ter terechtzitting voorgehouden als te zien op de foto op pag. 48) aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, onvoldoende redengevend zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde poging tot woninginbraak.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] mede naar aanleiding van het tijdens de controle doorgegeven signalement aan verbalisant [verbalisant], zijn aangehouden. Dit signalement betrof volgens de melder in eerste instantie ‘twee mannen tussen de 16 à 18 jaar met een Marokkaans uiterlijk die ieder een zwarte jas droegen’ (pag. 93). Aan verbalisant [verbalisant] zou bij de eerste melding zijn doorgegeven dat het ging om twee Marokkaanse jongens van een jaar of 18 (pag. 95). Nadien is het signalement gewijzigd in ‘een man tussen de 16 à 18 jaar met een Marokkaans uiterlijk en een zwarte jas en een man tussen de 16 à 18 jaar met een Marokkaans uiterlijk en een blauwe jas (pag. 38), dan wel een verdachte met een donkerkleurige jas en een verdachte met een blauwkleurige jas (pag. 40). De rechtbank is van oordeel dat, los van de vraag welk van bovenvermelde signalementen het daadwerkelijke signalement van de daders was, dit signalement in elk geval te weinig specifieke kenmerken bevat om tot de conclusie te komen dat het voldoen aan dit signalement, samen met de overige hiervoor genoemde omstandigheden, redengevend is voor het bewijs van de ten laste gelegde poging tot woning inbraak op de [adres 1].
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Aan het zwijgen van verdachte kan gelet daarop niet de conclusie worden verbonden die de officier van justitie er aan verbindt. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 1] in de vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 1 september 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741042-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 februari 2014 van de politierechter in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,-, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 10 oktober 2014 aan verdachte is uitgereikt.
Nu uit de inhoud van dit vonnis naar voren komt dat niet is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van voornoemde straf afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde feit niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van de opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.