ECLI:NL:RBAMS:2014:8268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
13-654216-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een doorgeladen vuurwapen in aanwezigheid van kinderen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 november 2014 uitspraak gedaan tegen een verdachte die bekend heeft een doorgeladen vuurwapen te hebben bewaard in de woonkamer van een woning waar twee jonge kinderen aanwezig waren. De verdachte heeft in de periode van 2 mei 2014 tot en met 28 augustus 2014 te Amsterdam een pistool van het merk Baikal, kaliber 9x17mm, en 11 patronen van hetzelfde kaliber voorhanden gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van het risico dat de kinderen het vuurwapen in handen zouden kunnen krijgen, wat de kans op ernstige verwondingen of zelfs dodelijke afloop met zich meebracht. Dit risico werd door de rechtbank als zeer reëel beschouwd, gezien eerdere incidenten waarbij kinderen per ongeluk met vuurwapens hebben geschoten.

Tijdens de zitting op 5 november 2014 heeft de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, de eis van een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, geuit. De verdediging pleitte voor een lagere straf, stellende dat het wapenbezit 'stoerdoenerij' was en dat de verdachte geen gevaar voor de samenleving vormde. De rechtbank heeft echter de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de houding van de verdachte tijdens de zitting.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een leer-werktraject. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte verantwoordelijk moet zijn voor zijn eigen inzet en dat het slagen van het traject afhangt van zijn verantwoordelijkheidsgevoel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, maar heeft in strafverzwarende zin meegewogen dat het vuurwapen zich in een woning met jonge kinderen bevond. De verdachte is schuldig bevonden aan handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654216-14 (Promis)
Datum uitspraak: 19 november 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentie adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.Ch.M. Jurgens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 02 mei 2014 tot en met 28 augustus 2014 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, een (of meer) vuurwapen(s) van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een (doorgeladen) pistool (merk Baikal, kaliber 9x17mm) en/of munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 11 patronen, althans een of meer patro(o)n(en) (van het kaliber 9x17mm), zijnde voor voornoemd vuurwapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 Wet Wapens en Munitie)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie aangevoerde standpunten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft zich voor wat betreft de waardering van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op basis van het proces-verbaal van onderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
4.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van onderzoek met nummer 2014203992 van 28 augustus 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], doorgenummerde pag. 53-59.
2. Een proces-verbaal van de terechtzitting van 5 november 2014 bevattende de bekennende verklaring van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 02 mei 2014 tot en met 28 augustus 2014 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een doorgeladen pistool merk Baikal, kaliber 9x17mm en munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 11 patronen, van het kaliber 9x17mm, zijnde voor voornoemd vuurwapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat daarbij de bijzondere voorwaarden worden opgelegd die door de reclassering in haar advies van 30 oktober 2014 zijn voorgesteld.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het wapenbezit ‘stoerdoenerij’ betreft, en dat verdachte geen gevaar voor de samenleving vormt. Verder heeft de verdediging gewezen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest en een voorwaardelijk deel waarbij de bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd zoals in het reclasseringsrapport van 30 oktober 2014 genoemd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een doorgeladen wapen, dat behoudens (eenvoudig te verrichten) ontgrendeling van de veiligheidspal, voor direct gebruik gereed was, bewaard op een kast in de woonkamer van een woning. Het wapen bevatte negen patronen, en voorts bewaarde verdachte twee, eveneens voor dit wapen geschikte patronen in een tasje op een bureau in die woonkamer. De woning behoorde toe aan en werd bewoond door de ex-partner van verdachte, haar twaalfjarige dochter en hun tweejarige dochter. Bedoelde ex-partner had verdachte onderdak verleend omdat hij de vader is van één van haar kinderen en hij niet over andere woonruimte beschikte. Zij wist, voor de aanhouding van verdachte, niet af van de aanwezigheid van het wapen en de munitie in haar woning.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte het risico bewust aanvaard dat een van de kinderen het vuurwapen in handen zou krijgen en er vervolgens iemand mee zou kunnen verwonden of zelfs doden. Dat dit risico zeer reëel is, blijkt uit verschillende incidenten waarbij kinderen per ongeluk een broertje of zusje, een ander kind of een volwassene hebben beschoten of zelfs doodgeschoten, toen zij in huis een doorgeladen vuurwapen vonden en daarmee gingen spelen. (Zie bijvoorbeeld: http://www.nu.nl/buitenland/3715616/broer-schiet-broertje-dood-tijdens-spelen.html, website voor het laatst bezocht op 18 november 2014). Met dit risico geconfronteerd door de rechtbank, heeft verdachte zich ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank nonchalant en onverschillig opgesteld.
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de foto’s op
Instagram, waarop hij te zien is met (al dan niet echte) vuurwapens, slechts stoerdoenerij betreft. Verdachte laat zich voorstaan op zijn vuurwapenbezit terwijl daarmee slachtoffers kunnen vallen. De rechtbank acht het met de verdediging en officier van justitie raadzaam dat verdachte zich leert inzetten om werk en inkomen te verkrijgen, zodat hij kan bijdragen aan een goede toekomst van zijn kinderen. Het door de reclassering voorgestelde leer-werktraject kan daarbij zinvol zijn. De rechtbank geeft verdachte echter mee dat het slagen van een dergelijk traject afhangt van zijn eigen inzet en verantwoordelijkheidsgevoel, niet enkel van de mate van hulp die hij ontvangt.
De rechtbank houdt rekening met de volgens de landelijke, door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde, oriëntatiepunten in het kader van de straftoemeting en de Amsterdamse oriëntatiepunten, die in dit geval lager uitvallen dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank rekent echter in strafverzwarende zin mee dat sprake is geweest van een doorgeladen vuurwapen dat zich bevond in de woning van twee jonge kinderen en de houding van verdachte ter terechtzitting.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat in de sociaal-economische achtergrond van verdachte een aanleiding is te vinden om de strafmaat te verlagen, oordeelt de rechtbank dat, voor zover in deze achtergrond al een verklaring voor het begaan van het onderhavige feit is te vinden, daarin zeker geen rechtvaardiging is gelegen en ook geen aanleiding tot strafverlaging.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte te verplichten zich te laten behandelen voor agressieproblematiek.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, 1 maand, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich binnen drie werkdagen na vrijlating meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, [adres, te plaats];
2. zich gedurende de proeftijd zo lang en zo frequent meldt als de reclassering noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die deze instelling hem geeft;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan een leer-werktraject van de Dienst Werk en Inkomen of een soortgelijk leer-werktraject;
4. zich, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, gedurende de proeftijd onder behandeling laat stellen op het gebied van delictpreventie bij de forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven en waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.