Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.Beslissing
spreekt verdachte daarvan vrij.
Rechtbank Amsterdam
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 19 november 2014 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de poging tot woninginbraak ter discussie. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in onderling verband en samenhang onvoldoende redengevend waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde poging tot woninginbraak. De verdachte was op of omstreeks 24 augustus 2014 in de buurt van de plaats delict gezien, maar het signalement dat door de melder was doorgegeven, bevatte te weinig specifieke kenmerken om de verdachte met zekerheid te kunnen identificeren. De rechtbank benadrukte dat het zwijgen van de verdachte niet als bewijs voor zijn betrokkenheid mocht worden gebruikt.
Tijdens de zitting op 5 november 2014 heeft de officier van justitie betoogd dat het zwijgen van de verdachte over zijn aanwezigheid in de omgeving van de plaats delict als bewijs kon worden gebruikt. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank stelde vast dat de omstandigheden, zoals het signalement en de tijdsduur tussen de melding en de aanhouding van de verdachte, niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de ten laste gelegde feiten.
Daarnaast werd de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. H.P. Kijlstra als voorzitter en mrs. H.E. Spruit en M.J.J.P. Luchtman als rechters.