In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg te Tongeren, België, d.d. 25 juni 2013, waarbij de opgeëiste persoon bij verstek is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van veertig maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, wat van invloed is op de overlevering. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 21 november 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de garantie die in het EAB is gegeven, voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in staat is om zich te verweren tegen de beschuldigingen die tegen hem zijn ingediend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende is en dat de opgeëiste persoon duidelijk is geïnformeerd over de beschuldigingen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.
De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 47, 194, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante bepalingen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.