ECLI:NL:RBAMS:2014:8235

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
13-751824-14 RK 14-6708
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg te Tongeren, België, d.d. 25 juni 2013, waarbij de opgeëiste persoon bij verstek is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van veertig maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, wat van invloed is op de overlevering. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 21 november 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat de garantie die in het EAB is gegeven, voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in staat is om zich te verweren tegen de beschuldigingen die tegen hem zijn ingediend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende is en dat de opgeëiste persoon duidelijk is geïnformeerd over de beschuldigingen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 47, 194, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante bepalingen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751824-14
RK nummer: 14/6708
Datum uitspraak: 5 december 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 oktober 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 januari 2014 door de Procureur des Konings te Tongeren, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres, te plaats]
gedetineerd in het [detentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er net niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg te Tongeren d.d. 25 juni 2013, uitgesproken bij verstek.
Referentie: griffienummer 993/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van veertig maanden. Van deze straf resteren nog 1155 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de negentien feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Verstekvonnis
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is of de overlevering ziet op vervolging of op de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke vrijheidsstraf. Tegen dit laatste verzet artikel 6, tweede lid OLW zich aangezien de opgeëiste persoon Nederlander is. De tekst van het Belgische vonnis is niet bij de stukken van het EAB gevoegd zodat niet na te gaan is of de overlevering betrekking heeft op een verstekvonnis of niet.
De rechtbank overweegt het volgende.
De opgeëiste persoon heeft inderdaad de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB verzekert de uitvaardigende justitiële autoriteit dat ‘betrokkene de rechten geniet, vervat in de kennisgeving in de bijlage’. Bij het EAB is als bijlage gevoegd een ‘Kennisgeving betreffende de rechten van de persoon die in België bij verstek veroordeeld wordt’. Hoewel de tekst van de kennisgeving een algemene strekking heeft en niet is toegesneden op deze opgeëiste persoon van wie de overlevering wordt verzocht, is de geboden garantie voldoende nu de kennisgeving gevoegd is bij de stukken van het EAB dat op deze opgeëiste persoon betrekking heeft en er in dit EAB verwezen wordt naar de tekst van de kennisgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie dan ook aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, nog niet onherroepelijk en wordt het EAB door de rechtbank gelezen als strekkende tot
vervolgingvan de opgeëiste persoon, in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan negentien naar het recht van België strafbare feiten.
Het overleggen van het Belgische vonnis is geen vereiste en voor de beoordeling van de status van het tegen de opgeëiste persoon bij verstek gewezen vonnis niet nodig.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren omdat de omschrijving van de in het EAB genoemde feiten niet genoegzaam zou zijn. De feiten zijn summier omschreven en de in het EAB genoemde pleegperiode (11 maart 2008 tot 7 juni 2011) is erg lang. Een deel van die periode heeft de opgeëiste persoon in detentie doorgebracht in Nederland, hetgeen eenvoudig kan worden geverifieerd aan de hand van het Uittreksel Justitiële Documentatie. Het is voor de opgeëiste persoon onvoldoende duidelijk tegen welke beschuldigingen hij zich voor de Belgische rechter zal moeten verweren, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Niet alleen voldoet de omschrijving van de feiten aan de eisen die in artikel 2, tweede lid, onder e OLW worden gesteld, de opgeëiste persoon heeft er ter zitting duidelijk blijk van gegeven dat hij heeft begrepen welke feiten hem door de Belgische justitie ten laste zijn gelegd en direct verklaard dat hij verreweg de meeste beschuldigingen zal kunnen weerleggen. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon dit standpunt uitdrukkelijk niet als verweer in het kader van artikel 26, vierde lid, OLW naar voren heeft gebracht. Wat de consequentie is van de stelling dat hij gedetineerd zou hebben gezeten gedurende een deel van de ten laste gelegde periode is ter beoordeling van de Belgische rechter. De Belgische rechter zal beoordelen of deze detentie aan de bewezenverklaring van (een deel van) de feiten in de weg staat.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien wordt voldaan aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van valsheid in geschrift
en/of
medeplegen van in staat van faillissement verklaard/als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven/weigeren de gegeven inlichtingen te geven
en/of
medeplegen van oplichting.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft bij brief van 7 oktober 2014 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon]. Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 22, derde en vierde lid OLW

De raadsman heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van de mogelijkheid die zijns inziens geboden wordt in artikel 22, derde en vierde lid, OLW en de uitspraak op het overleveringsverzoek uit te stellen zodat de opgeëiste persoon de gelegenheid heeft zich met zijn raadsman voor te bereiden op de strafzaak die in Nederland tegen de opgeëiste persoon aanhangig is en deze strafzaak bij kan wonen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. De in artikel 22 OLW bedoelde termijnen hebben betrekking op de inspanningsverplichting voor de rechtbank om binnen relatief korte termijn op een verzoek tot overlevering te beslissen. Dit artikel schept niet de mogelijkheid om de in artikel 28, eerste lid, OLW na sluiting van het onderzoek ter zitting dwingend voorgeschreven termijn te verlengen. Ook overigens ziet de rechtbank in de door de raadsman aangevoerde redenen geen gronden om de beslissing op het overleveringsverzoek uit te stellen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 194, 225 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur des Konings te Tongeren ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke vonnis wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2014.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.