In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap en het dagelijks bestuur van stadsdeel West van de gemeente Amsterdam. De eiseres, een detailhandel, kreeg een last onder dwangsom opgelegd omdat zij haar pand hoofdzakelijk als detailhandel gebruikte, wat in strijd was met de bestemming groothandel. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde last duidelijk was en dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen wat er van haar werd verwacht om de dwangmaatregelen te voorkomen. De rechtbank bevestigde dat de verweerder bevoegd was om handhavend op te treden en dat de last was overtreden. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden onterecht maakten. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de last onduidelijk was, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank stelde vast dat de detailhandelsactiviteiten niet voldeden aan de voorwaarden voor ondergeschikte detailhandel, en dat de invordering van de verbeurde dwangsom terecht was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.