ECLI:NL:RBAMS:2014:818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
C-13-552208 - HA ZA 13-1599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van Stichting Restschuld Eerlijk Delen in vorderingen tegen ING Bank N.V. op grond van artikel 3:305a BW

In deze zaak heeft Stichting Restschuld Eerlijk Delen een vordering ingesteld tegen ING Bank N.V. op basis van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek, dat het mogelijk maakt voor stichtingen en verenigingen om rechtsvorderingen in te stellen ter bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. De rechtbank Amsterdam heeft op 26 februari 2014 geoordeeld dat de Stichting niet ontvankelijk is in haar vorderingen. De rechtbank oordeelde dat het statutaire doel van de Stichting, namelijk 'het oplossen van macro-economische vraagstukken', te vaag en onbepaald is om te kunnen vaststellen dat de Stichting de belangen van derden behartigt. Bovendien is niet aangetoond dat de Stichting daadwerkelijk activiteiten heeft ontplooid om de belangen van de gedupeerden te behartigen. De rechtbank concludeert dat de Stichting niet voldoet aan de eisen van artikel 3:305a BW, wat leidt tot haar niet-ontvankelijkheid in de vorderingen die zij heeft ingesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat, aangezien de eisers [eiser 2] en [eiser 3] zelf als procespartij optreden, de Stichting geen eigen belang heeft bij haar vorderingen. De rechtbank heeft besloten om de procedure te splitsen, zodat de vorderingen van Stichting Restschuld Eerlijk Delen en die van [eiser 2] en [eiser 3] afzonderlijk behandeld kunnen worden. De proceskosten zijn aan de zijde van ING begroot op nihil, en Stichting Restschuld Eerlijk Delen is veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/552208 / HA ZA 13-1599
Vonnis in incident van 26 februari 2014
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING RESTSCHULD EERLIJK DELEN,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.F. Hopman.
Partijen zullen hierna (eisers:) Stichting Restschuld Eerlijk Delen, [eiser 2] en [eiser 3] en (gedaagde:) ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 september 2013, met producties,
  • het verzoek zijdens ING van 14 november 2013, om een regiezitting te gelasten, in verband met een door haar te voeren ontvankelijkheidsverweer en splitsingsverzoek,
  • de schriftelijke reactie zijdens Stichting Restschuld Eerlijk Delen van 20 november 2013,
  • de rolbeslissing van 21 november 2013 waarin een regiezitting werd gelast,
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 9 december 2013, met de beslissing dat ING in de gelegenheid werd gesteld een incidentele conclusie te nemen,
  • de incidentele conclusie van eis, houden vordering tot splitsing en vordering tot niet-ontvankelijkverklaring Stichting Restschuld Eerlijk Delen zijdens ING van 15 januari 2014,
  • de conclusie van antwoord in het incident zijdens Stichting Restschuld Eerlijk Delen en [eiser 2] en [eiser 3] van 29 januari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
In de hoofzaak vorderen Stichting Restschuld Eerlijk Delen en [eiser 2] en [eiser 3], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat ING haar verplichtingen jegens [eiser 2] en [eiser 3] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, zoals hiervoor reeds in deze dagvaarding uiteengezet, en dat ING daarvoor jegens [eiser 2] en [eiser 3] aansprakelijk is voor de schade die zij dientengevolge zullen lijden en hebben geleden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat;
II. Te verklaren voor recht dat de tussen ING en [eiser 2] en [eiser 3] gesloten hypotheekovereenkomst zal worden ontbonden, dan wel met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid zal worden gewijzigd, nu ING haar verplichtingen jegens [eiser 2] en [eiser 3] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en dat ING daarvoor jegens [eiser 2] en [eiser 3] aansprakelijk is voor de schade die zij dientengevolge zullen lijden en hebben geleden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat;
III. Te verklaren voor recht dat de ontstane restschuld in het geval van [eiser 2] en [eiser 3] zal worden kwijtgescholden, dan wel met in achtneming van de redelijkheid en billijkheid zal worden gematigd, nu ING haar verplichtingen jegens [eiser 2] en [eiser 3] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, zoals hiervoor reeds in deze dagvaarding uiteengezet, en dat ING daarvoor jegens [eiser 2] en [eiser 3] aansprakelijk is voor de schade die zij dientengevolge zullen lijden en hebben geleden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat;
IV. Te verklaren voor recht dat ING haar verplichtingen jegens de aangesloten gedupeerden van Stichting R.E.D. heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en dat ING daarvoor jegens de aangesloten gedupeerden van Stichting R.E.D. aansprakelijk is voor de schade die zij dientengevolge lijden en hebben geleden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat;
V. Te verklaren voor recht dat ontstane restschuld in het geval van de aangesloten gedupeerden van Stichting R.E.D. zal worden kwijtgescholden, dan wel met in achtneming van de redelijkheid en billijkheid zal worden gematigd, nu ING haar verplichtingen jegens gedupeerden van Stichting R.E.D. heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en dat ING daarvoor jegens hen aansprakelijk is voor de schade die zij dientengevolge zullen lijden en hebben geleden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat;
VI. Het de rechtbank, bij vaststelling van onrechtmatig handelen jegens Stichting R.E.D. haar aangesloten gedupeerden een maatstaf te geven inhoudende een redelijke verdeling van de aansprakelijkheid met betrekking tot de gesloten hypotheekcontracten en de daaruit voortvloeiende restschulden, dan wel geleden schade anderszins;
VII. De bank te veroordelen in de door Stichting R.E.D. gemaakte kosten, een en ander door de Rechtbank nader op te maken bij staat;
VIII. De bank te veroordelen in de kosten van deze procedure;
2.2.
Stichting Restschuld Eerlijk Delen heeft als statutaire doelomschrijving “
het oplossen van macro-economische vraagstukken”.
2.3.
ING vordert in het incident dat de procedure – op gronden van doelmatigheid – zal worden gesplitst in een procedure tussen Stichting Restschuld Eerlijk Delen en ING en een procedure tussen [eiser 2] en [eiser 3] en ING en vordert tevens dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen.
2.4.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van Stichting Restschuld Eerlijk Delen voert ING – kort gezegd – aan dat de ingestelde vordering om meerdere redenen in strijd is met de bepalingen van 3:305a BW. Ook stelt ING dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen geen feitelijke activiteiten ontplooid heeft ten aanzien van haar statutaire doelstelling en dat die doelstelling te vaag en onbepaald is.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Stichting Restschuld Eerlijk Delen baseert haar bevoegdheid tot het instellen van de onder IV V en VI genoemde vorderingen uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 3:305a BW. Artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt sinds 1 juli 2013 – voor zover hier relevant – het volgende:
1. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.
2. (…) Een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 is eveneens niet ontvankelijk, indien met de rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld onvoldoende gewaarborgd zijn.
3. Een rechtsvordering als bedoeld in lid 1 kan strekken tot veroordeling van de gedaagde tot het openbaar maken of laten openbaar maken van de uitspraak, zulks op een door de rechter te bepalen wijze en op kosten van de door de rechter aan te geven partij of partijen. Zij kan niet strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld.
3.2.
De in het eerste lid van artikel 3:305a BW opgenomen eis dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen slechts een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt, houdt – volgens vaste rechtspraak – niet alleen in dat haar statutaire doelomschrijving ziet op deze belangen, maar ook dat zij daadwerkelijk activiteiten ontplooit om deze belangen te behartigen.
3.3.
De rechtbank is met ING van oordeel dat het statutaire doel van de Stichting Restschuld Eerlijk Delen - “
het oplossen van macro-economische vraagstukken” - zodanig abstract is geformuleerd dat daaruit niet kan volgen dat de Stichting Restschuld Eerlijk Delen ingevolge haar statuten de belangen behartigt van, zoals zij stelt, degenen die een hypothecaire geldlening met een bank hebben afgesloten. Nu de Stichting Restschuld Eerlijk Delen blijkens haar vorderingen ten deze uitsluitend wenst op te komen voor “de aangesloten gedupeerden” is de rechtbank van oordeel dat de statutaire doelomschrijving van Stichting Restschuld Eerlijk Delen te weinig specifiek is om te kunnen vaststellen dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen ingevolge haar statuten de belangen van derden behartigt jegens wie ING onrechtmatig zou hebben gehandeld bij het aangaan van overeenkomsten van geldlening en hypotheekverstrekking. Daarbij komt dat – zeker in het licht van het gemotiveerde verweer van ING – niet voldoende is gebleken dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen ook daadwerkelijk activiteiten heeft ontplooid om de belangen van, zoals zij het noemt, “de gedupeerden” te behartigen. De stelling dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen voortkomt uit een actiegroep is daartoe niet voldoende en ook overigens blijkt uit het dossier niet meer dan dat de Stichting Restschuld Eerlijk Delen een enkel persbericht heeft doen uitgaan. De Stichting Restschuld Eerlijk Delen voldoet dan ook niet aan de in het eerste lid van artikel 3:305a BW opgenomen eis. Verder is van belang dat de door de Stichting Restschuld Eerlijk Delen onder IV, V en VI ingestelde vorderingen telkens strekken tot voldoening van een nader bij staat vast te stellen schadevergoeding in geld, hetgeen krachtens artikel 3:305a lid 3 BW is uitgesloten.
De slotsom is dan ook dat de Stichting Restschuld Eerlijk Delen niet-ontvankelijk is in de door haar op de voet van artikel 3:305a BW onder IV, V en VI ingestelde vorderingen.
3.4.
Voor zover Stichting Restschuld Eerlijk Delen bedoeld heeft genoemde vorderingen in te stellen als gemachtigde of vertegenwoordiger namens “de aangesloten gedupeerden” is de stichting niet-ontvankelijk omdat (met uitzondering van [eiser 2] en [eiser 3]) niet blijkt namens wie zij procedeert en op welke grondslag zij daartoe bevoegd zou zijn. Gelet op het uitdrukkelijke verweer van ING had Stichting Restschuld Eerlijk Delen op dit punt duidelijkheid dienen te verschaffen, maar zij heeft dat niet gedaan.
3.5.
Aangezien [eiser 2] en [eiser 3] zelf als proces-partij optreden heeft Stichting Restschuld Eerlijk Delen geen eigen belang bij haar vorderingen voorzover zij die namens [eiser 2] en [eiser 3] instelt.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen niet ontvankelijk is in haar vorderingen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank met ING van oordeel dat om redenen van doelmatigheid een splitsing van de door [eiser 2] en [eiser 3] jegens ING ingestelde vorderingen enerzijds en de door Stichting Restschuld Eerlijk Delen jegens ING ingestelde vorderingen anderzijds geboden is. Om die reden zal de procedure worden gesplitst voordat de niet-ontvankelijkheid van Stichting Restschuld Eerlijk Delen wordt uitgesproken. De proceskosten aan de zijde van ING in de hoofdprocedure jegens Stichting Restschuld Eerlijk Delen worden begroot op nihil.
3.7.
In de procedure tussen [eiser 2] en [eiser 3] en ING zal de procedure naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord.
3.8.
Stichting Restschuld Eerlijk Delen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
bepaalt dat de zaak tussen Stichting Restschuld Eerlijk Delen, [eiser 2] en [eiser 3] en ING zal worden gesplitst, in die zin dat de zaak tussen Stichting Restschuld Eerlijk Delen en ING en de zaak tussen [eiser 2] en [eiser 3] en ING afzonderlijk zullen worden behandeld;
4.2.
bepaalt voorts dat de zaak tussen [eiser 2] en [eiser 3] en ING geregistreerd zal blijven onder zaaknummer 552208 / HA ZA 13-1599 en dat de zaak tussen Stichting Restschuld Eerlijk Delen en ING geregistreerd wordt onder zaaknummer 559999 / HA ZA 14-210,
4.3.
veroordeelt Stichting Restschuld Eerlijk Delen in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak met nummer 13-1599
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 april 2014voor conclusie van antwoord.
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak met nummer 14-210
4.6.
verklaart Stichting Restschuld Eerlijk Delen niet ontvankelijk in haar vorderingen,
4.7.
veroordeelt Stichting Restschuld Eerlijk Delen in de proceskosten aan de zijde van ING tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EJvV