Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 september 2013, met producties,
- het verzoek zijdens ING van 14 november 2013, om een regiezitting te gelasten, in verband met een door haar te voeren ontvankelijkheidsverweer en splitsingsverzoek,
- de schriftelijke reactie zijdens Stichting Restschuld Eerlijk Delen van 20 november 2013,
- de rolbeslissing van 21 november 2013 waarin een regiezitting werd gelast,
- het proces-verbaal van de regiezitting van 9 december 2013, met de beslissing dat ING in de gelegenheid werd gesteld een incidentele conclusie te nemen,
- de incidentele conclusie van eis, houden vordering tot splitsing en vordering tot niet-ontvankelijkverklaring Stichting Restschuld Eerlijk Delen zijdens ING van 15 januari 2014,
- de conclusie van antwoord in het incident zijdens Stichting Restschuld Eerlijk Delen en [eiser 2] en [eiser 3] van 29 januari 2014.
2.Het geschil in het incident
het oplossen van macro-economische vraagstukken”.
3.De beoordeling in het incident
het oplossen van macro-economische vraagstukken” - zodanig abstract is geformuleerd dat daaruit niet kan volgen dat de Stichting Restschuld Eerlijk Delen ingevolge haar statuten de belangen behartigt van, zoals zij stelt, degenen die een hypothecaire geldlening met een bank hebben afgesloten. Nu de Stichting Restschuld Eerlijk Delen blijkens haar vorderingen ten deze uitsluitend wenst op te komen voor “de aangesloten gedupeerden” is de rechtbank van oordeel dat de statutaire doelomschrijving van Stichting Restschuld Eerlijk Delen te weinig specifiek is om te kunnen vaststellen dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen ingevolge haar statuten de belangen van derden behartigt jegens wie ING onrechtmatig zou hebben gehandeld bij het aangaan van overeenkomsten van geldlening en hypotheekverstrekking. Daarbij komt dat – zeker in het licht van het gemotiveerde verweer van ING – niet voldoende is gebleken dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen ook daadwerkelijk activiteiten heeft ontplooid om de belangen van, zoals zij het noemt, “de gedupeerden” te behartigen. De stelling dat Stichting Restschuld Eerlijk Delen voortkomt uit een actiegroep is daartoe niet voldoende en ook overigens blijkt uit het dossier niet meer dan dat de Stichting Restschuld Eerlijk Delen een enkel persbericht heeft doen uitgaan. De Stichting Restschuld Eerlijk Delen voldoet dan ook niet aan de in het eerste lid van artikel 3:305a BW opgenomen eis. Verder is van belang dat de door de Stichting Restschuld Eerlijk Delen onder IV, V en VI ingestelde vorderingen telkens strekken tot voldoening van een nader bij staat vast te stellen schadevergoeding in geld, hetgeen krachtens artikel 3:305a lid 3 BW is uitgesloten.
4.De beslissing
9 april 2014voor conclusie van antwoord.