Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 december 2014,
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2014 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van [eiser] van 8 oktober 2014 en de brief van de Stichting van 13 oktober 2014, beide inzake het proces-verbaal van de comparitie.
2.De feiten
Van Assema opnieuw verslag uitgebracht van haar bevindingen. Die komen grotendeels overeen met haar eerdere gedachten, met als belangrijkste verschil dat het toch goed zou zijn om onderzoek te doen naar een psychiatrische stoornis. De gegeven adviezen luiden:
“
Beschrijvende conclusie
3.Het geschil
dr. E. Vervaert van 12 augustus 2013. De rechtbank volgt [eiser] niet in dit betoog. Uit hetgeen de Stichting onweersproken naar voren heeft gebracht volgt dat dr. Vervaert alleen staat in het door hem verkondigde standpunt. IQ-metingen worden breed geaccepteerd in de psychologische wetenschap en dus ook door de deskundigen die [eiser] in de loop der jaren hebben onderzocht. Daar komt bij dat [eiser] zich zelf ook op de resultaten van die metingen beroept vanaf het moment dat die uitwijzen dat hij presteert met een gemiddeld IQ. De rechtbank begrijpt dat aan de stelling van [eiser] verder ten grondslag ligt dat uit het feit dat hij een gemiddeld IQ blijkt te hebben, moet worden afgeleid dat hij in de eerste fases van zijn ontwikkeling ten onrechte als geestelijk gehandicapt is aangemerkt. Deze gedachtegang miskent dat het cognitieve niveau waarop [eiser] presteerde zich in de loop der jaren sterk heeft ontwikkeld. De metingen in de periode 1997 - 2005 wezen consequent uit dat [eiser] op zwakzinnig niveau presteerde. Pas in september 2005 (zie 2.16) bleek [eiser] voor het eerst te presteren met een gemiddelde intelligentie.
5.De beslissing
€ 904,-.