3.De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zitting is gebleken, en dat door verweerder ter zitting is erkend, dat het bestreden besluit niet juist is gemotiveerd ten aanzien van de indicatie Begeleiding Individueel klasse 5. Voorts volgt uit de brief van verweerder van 6 december 2012 dat ook de ter zitting gegeven toelichting op deze indicatie onvolledig was. Het beroep is reeds hierom gegrond, zodat het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding deels zelf in de zaak te voorzien en voor het overige de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
4.1Eiseres stelt dat verweerder de door haar gevraagde uren Begeleiding Individueel dient te indiceren. Zij voert daarvoor, samengevat, het volgende aan. Uit de evaluatie van de begeleiding van [de zoon] over de periode van 7 november 2011 tot en met 30 januari 2012 en uit het behandelplan van orthopedagoog en GZ-psycholoog [naam] van 22 mei 2012 volgt dat zeer intensieve begeleiding nodig is van 6 tot 8 uur per werkdag en een aantal uren in het weekend. Uit het behandelplan en uit het plan van aanpak van Cirkelcentrum en Growing Mind Support Services (GMSS) volgt ook duidelijk op welke wijze de intensieve begeleiding van [de zoon] zal plaatsvinden. Het bevreemdt eiseres dat verweerder de behandelmethode als niet-erkend beschouwd. Voorts is volgens eiseres bij [de zoon] sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek, zodat hij op grond van verweerders beleid dan wel op grond van artikel 4:84 van de Awb in afwijking daarvan in aanmerking komt voor Begeleiding Individueel klasse 8. Eiseres stelt verder dat de indicatie Begeleiding Groep voor de overige uren niet volstaat omdat [de zoon] geen groepsbegeleiding maar intensieve individuele begeleiding nodig heeft en de financiering die volgt uit de indicatie Begeleiding Groep niet toereikend is om de benodigde intensieve individuele begeleiding in te kopen.
4.2Voor de uitvoering van zijn wettelijke taak tot indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg (WJZ), de AWBZ en de Zorgverzekeringswet maakt verweerder, voor zover hier van belang, gebruik van de werkinstructie “Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ, versie 6.0, januari 2012” (Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ).
4.3Allereerst is de vraag aan de orde of verweerder op goede gronden voor de periode van 29 februari 2012 tot en met 14 mei 2012 Begeleiding Individueel klasse 4 heeft geïndiceerd. In het bestreden besluit heeft verweerder de indicatie als volgt gemotiveerd. In de eerste indicatie, waarin onder meer Begeleiding Individueel klasse 4 is geïndiceerd voor de periode van 7 november 2011 tot en met 28 februari 2012, zijn de voorwaarden vermeld waaraan eiseres moest voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een herindicatie. Bij de aanvraag van eiseres van 21 februari 2012 om een vervolgindicatie ontbrak nog steeds het gevraagde behandelplan en de leerplichtontheffing. De leerplichtontheffing heeft verweerder op 9 maart 2012 ontvangen. Eerst op 14 mei 2012 heeft verweerder een (concept)behandelplan ontvangen. Pas daarna kon verweerder overgaan tot het bepalen van een nieuwe indicatie. Om [de zoon] niet de dupe te laten worden van de gang van zaken rondom zijn nieuwe aanvraag, heeft verweerder in afwijking van zijn beleid met terugwerkende kracht een indicatie Begeleiding Individueel klasse 4 toegekend, dezelfde indicatie als daarvoor was afgegeven in het eerste indicatiebesluit.
4.4Vast staat dat eiseres bij haar nieuwe aanvraag het gevraagde behandelplan niet heeft overgelegd. Eiseres heeft dit verzuim echter gedurende de aanvraagfase, dus vóór het nemen van het bestreden besluit, hersteld door op 9 maart 2012 de leerplichtontheffing te overleggen, op 14 mei 2012 alsnog een (concept)behandelplan te overleggen en op 22 mei 2012 het definitieve ondertekende behandelplan te overleggen. Dit behandelplan ziet naar het oordeel van de rechtbank niet slechts op de periode na 14 mei 2012, maar ook op de voorafgaande periode, mede omdat voor de nadere uitwerking ervan wordt verwezen naar het al bij de eerste aanvraag overgelegde plan van aanpak van Cirkelcentrum en GMSS. Gelet hierop kon verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de benodigde klasse Begeleiding Individueel bepalen vanaf de onderhavige aanvraagdatum, te weten 29 februari 2012. Onder deze omstandigheden bestond voor het door verweerder bij de toekenning gemaakte onderscheid in twee perioden geen aanleiding.
4.5Nu verweerder voor de periode vanaf 15 mei 2012 op basis van het behandelplan Begeleiding Individueel klasse 5 heeft geïndiceerd, uit het voorgaande blijkt dat verweerder voor de periode van 29 februari 2012 tot en met 14 mei 2012 eveneens deze indicatie had kunnen bepalen, en uit het navolgende zal blijken dat geen aanleiding voor verweerder bestond om een hogere indicatie dan Begeleiding Individueel klasse 5 te bepalen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in dit onderdeel van de zaak te voorzien. De rechtbank zal voor de periode van 29 februari 2012 tot en met 14 mei 2012 een indicatie Begeleiding Individueel klasse 5 (10 tot 12,9 uur per week) afgeven.
4.6Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder op goede gronden voor de periode van 15 mei 2012 tot en met 28 februari 2013 Begeleiding Individueel klasse 5 heeft geïndiceerd. In zijn brief van 6 december 2013 heeft verweerder deze indicatie als volgt nader gemotiveerd. Voor het bepalen van de indicatie heeft verweerder beoordeeld welke activiteiten, op basis van de ervaren beperkingen van [de zoon], onderdeel uitmaken van de functie Begeleiding Individueel, overeenkomstig de pagina’s 42 en 43 van de Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ. Bepaald is dat [de zoon] in zijn situatie meer dan gemiddeld was aangewezen op ondersteuning bij het aanbrengen van structuur dan wel het voeren van regie, op ondersteuning bij praktische vaardigheden en op het oefenen met en het toepassen van de aangeleerde vaardigheden (activiteiten 1, 2 en 4 in de tabel op voormelde pagina’s 42 en 43). Op basis van de tabel “Overzicht mogelijke frequentie en omvang Begeleiding – individueel” op pagina 52 van de Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ leiden de activiteiten 1 en/of 2 en 4 (het oefenen) tot toekenning van de indicatie Begeleiding Individueel klasse 5. Bij [de zoon] was geen sprake van ernstige gedragsproblematiek of het bieden van toezicht. [de zoon] vertoonde slechts teruggetrokken regressief gedrag. Het toekennen van een hogere klasse Begeleiding Individueel was dus gelet op de beperkingen van [de zoon] niet aan de orde, aldus verweerder.
4.7Eiseres heeft haar stelling, dat bij [de zoon] wel degelijk sprake was van ernstige gedragsproblematiek, niet onderbouwd met medische stukken. Evenmin volgt uit de stukken in het dossier dat in het geval van [de zoon] toezicht nodig was. In het behandelplan van 22 mei 2012 wordt geen melding gemaakt van ernstige gedragsproblematiek en hierop benodigd toezicht. Andere medische stukken waaruit dit zou kunnen blijken, zijn niet overgelegd. Gelet hierop en op de in de brief van 6 december 2013 door verweerder gegeven motivering van de indicatie, is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestond voor verweerder om een hogere indicatie dan Begeleiding Individueel klasse 5 toe te kennen. Evenmin bestond voor verweerder aanleiding om, in afwijking van zijn beleid in de Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ, meer zorg toe te kennen.
4.8Ten slotte is de vraag aan de orde of verweerder op goede gronden voor de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012 Begeleiding Groep klasse 9 heeft geïndiceerd. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat hij de voor de indicatie benodigde leerplichtontheffing op 9 maart 2012 heeft ontvangen. Op grond hiervan kon de in het eerste besluit toegekende indicatie Begeleiding Groep klasse 9 (ter vervanging van onderwijs) worden voortgezet. Omdat de leerplichtontheffing op 31 juli 2012 afliep, is de indicatie Begeleiding Groep gegeven tot en met 31 juli 2012. In de brief van 6 december 2013 heeft verweerder antwoord gegeven op de door de rechtbank gestelde vraag waarom in het geval van [de zoon] Begeleiding Groep klasse 9 (36 uur per week) is geïndiceerd, en niet de volgens de begeleiders en de behandelaar van [de zoon] benodigde 36 uur Begeleiding Individueel. De rechtbank begrijpt dit antwoord als volgt. Volgens verweerder kon in het geval van [de zoon] niet goed worden gewerkt met de beperkingenscorelijst van pagina 36 van de Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ. Om in aanmerking te komen voor de functie Begeleiding dient te zijn vastgesteld dat de onderzochte beperkingen van de jeugdige betekenen dat de jeugdige matige tot zware beperkingen heeft op ten minste één van de vijf beperkingsschalen, te weten sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren en geheugen- en oriëntatiestoornissen. Volgens verweerder was door eiseres en door de behandelaars van [de zoon] geen goed beeld te krijgen van de beperkingen van [de zoon], omdat hij zich weinig liet zien. Duidelijk was wel dat bij [de zoon] sprake was van beperkingen in zijn sociale redzaamheid en deelname aan het onderwijs. Uit de beschikbare documentatie was volgens verweerder niet af te leiden dat [de zoon] ook beperkingen had op de overige beperkingsschalen. Volgens de Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ is onderwijs voorliggend op AWBZ-zorg. Indien sprake is van een (volledige) leerplichtontheffing, zoals in het geval van [de zoon], vervalt de voorliggendheid van het onderwijs en ontstaat de mogelijkheid van het indiceren van AWBZ-zorg in de vorm van Begeleiding Groep als vervangende dagbesteding. Begeleiding Individueel kan niet worden geïndiceerd als vervangende dagbesteding.
4.9De rechtbank leidt hieruit, en uit de hoofdstukken 7.6 en 8.3 van de Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ, af dat indien Begeleiding Groep vanwege ontbrekende doelmatigheid niet zou zijn aangewezen, dit niet betekent dat in plaats daarvan Begeleiding Individueel kan worden geïndiceerd. Daarvoor bestond, gelet op het overwogene in rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5, ook geen aanleiding, nu voor [de zoon] al Begeleiding Individueel klasse 5 als maximaal te indiceren zorg was toegekend. Verweerder heeft voorts aangegeven dat, omdat het de bedoeling was dat [de zoon] in september 2012 weer naar school zou gaan, de behandeling en begeleiding van [de zoon] zich had kunnen richten op het ondersteunen om uit het isolement te geraken en hem vervolgens stapsgewijs in een klein groepsverband voor te bereiden op school. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder niet onredelijk. Ter zitting heeft eiseres ook erkend dat het de bedoeling was dat [de zoon] weer naar school zou gaan en dat hij thans weer naar school gaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden, overeenkomstig zijn beleid, voor [de zoon] Begeleiding Groep klasse 9 ter vervanging van onderwijs geïndiceerd.
4.1Dat eiseres, naar zij stelt, met deze indicatie onvoldoende financiële middelen heeft om de door haar gewenste zorg in te kopen, kan niet tot een ander oordeel leiden, gelet op het navolgende. Uit het systeem van indicatiestelling en indicatierealisering, zoals voortvloeit uit de WJZ en de AWBZ, volgt dat verweerder verantwoordelijk is voor het vaststellen van de zorgbehoefte (de indicatiestelling) en dat het Zorgkantoor gaat over het tot gelding brengen van de door verweerder geïndiceerde aanspraak, al dan niet middels een persoonsgebonden budget. De vraag of een persoonsgebonden budget voldoende is om zorg in te kopen, is voor de vaststelling van de zorgbehoefte, waarop het onderhavige geding betrekking heeft, daarom niet van belang. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2678. De beroepsgrond van eiseres, dat zij met het toegekende persoonsgebonden budget de door haar gewenste in te kopen zorg niet kan bekostigen, slaagt dan ook niet.