Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Uitgangspunten
2.Standpunten van partijen, vorderingen en verweer
3.Beoordeling
de tegeneis niet in dit kort geding kan worden betrokken.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 30 september 2014, ging het om een kort geding tussen Stichting Stadgenoot, eiseres in conventie en gedaagde in reconventie, en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betrof de ontvankelijkheid van de eis in reconventie. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 september 2014, waarbij beide partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 15 september 2014 reeds een aantal zaken overwogen die relevant waren voor de verdere procedure.
De rechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden waar het geschil om draaide, op 17, 18 en 19 september 2014 zijn uitgevoerd en dat Stadgenoot geen toegang meer nodig had tot de woning van de gedaagde. De gedaagde vorderde dat Stadgenoot in de kosten van het geding zou worden veroordeeld, terwijl Stadgenoot aanvoerde dat de vorderingen in reconventie niet ontvankelijk waren omdat deze niet tijdig waren ingesteld.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eis in reconventie niet dadelijk bij het antwoord was ingesteld, zoals vereist door artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter heeft geconcludeerd dat de tegeneis niet in dit kort geding kon worden betrokken, en dat de gedaagde geen belang meer had bij zijn vorderingen, aangezien de werkzaamheden inmiddels waren voltooid. De beslissing was dat de vordering in reconventie niet-ontvankelijk werd verklaard en dat ieder van de partijen de eigen gedingkosten zou dragen.