2.7.Op 3 november 2011 heeft Deutsche het volgende aan Curator bericht:
(…)
Met verwijzing naar de met u in de faillissementen van De Waard Utrecht B.V., Nirak B.V.
en [PU] gevoerde correspondentie en de overige documenten met betrekking tot die entiteiten, berichten wij u thans naar aanleiding van de door u gestelde pauliana als volgt. Wij verwijzen daarbij ook in het bijzonder naar onze brieven van 6 juli en 10 augustus 2011.
De laatste wijzigingsovereenkomst die tussen [Deutsche] en De Waard Utrecht B.V. is gesloten kende een omvang van de faciliteit van EUR 665.000,00 en is door relatie ondertekend op 11 maart 2010. Voor de overige voorwaarden en gestelde zekerheden verwijzen wij kortheidshalve naar die wijzigingsovereenkomst.
Bovengenoemde kredietfaciliteit is bij wijzigingsovereenkomst van 15 oktober 2010 verder
verlaagd naar EUR 625.000,00. Het is van belang te constateren dat het hier zowel in feitelijke als juridische zin een wijzigingsovereenkomst betreft en geen nieuwe kredietovereenkomst, zoals u (impliciet) in uw brief van 10 augustus 2011 ten onrechte aanneemt.
Voorafgaand aan het overleg over genoemde verlaging heeft de bank relatie, ter zake
hiervan vertegenwoordigd door [naam], gewezen op artikel 26 lid 1 van
de toepasselijke Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (de “Voorwaarden”) zoals dat is geciteerd in onze brief van 6 juli 2011. De bank wenste aanvullende zekerheden te ontvangen voor de (te verlagen) kredietfaciliteit welke verstrekking op grond van die bepaling een verplichting is. Daarop heeft de bestuurder, die direct dan wel middellijk aan de gefailleerde entiteiten verbonden was als bestuurder en/of aandeelhouder, de aanvullende zekerheid willen verstrekken door de vestiging van hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van Nirak B.V. en [PU] Dit tot meerdere zekerheid van terugbetaling van het aan De Waard Utrecht B.V. verstrekte (en verlaagde) krediet. De hoofdelijk meeverbonden entiteiten konden door [naam] overigens ook worden “gedwongen” om zich als hoofdelijk mede-aansprakelijke te verbinden.
Het feit dat gekozen is voor aansluiting bij de bestaande kredietovereenkomst tussen de
bank en De Waard Utrecht B.V., heeft er mee te maken dat er anders sprake zou zijn
geweest van derde zekerheid hetgeen een statutenwijziging van die entiteiten noodzakelijk
zou hebben gemaakt. Door die aansluiting, waardoor beide entiteiten ook van het
verstrekte krediet gebruik konden maken, werd een praktische oplossing gevonden.
De bank heeft na onderzoek de hoofdelijke verbondenheid van Nirak B.V. en [PU] als zekerheid aanvaard waarmee De Waard Utrecht B.V. op haar beurt heeft voldaan aan haar verplichting tot het stellen van extra zekerheid.
Direct na het sluiten en ondertekenen van de wijzigingsovereenkomst van [26] oktober 2010 door De Waard Utrecht B.V. en Nirak B.V. en [PU] als hoofdelijke mede-aansprakelijken, heeft de bank Nirak B.V. en [PU] gewezen op voornoemd artikel 26 lid 1 van de Voorwaarden op grond waarvan zij op dat moment verplicht waren op eerste verzoek van de bank (aanvullende) zekerheid te stellen. Dezelfde dag hebben laatstgenoemde entiteiten een combi-padakte met volmacht ten gunste van de bank ondertekend waarmee voorraden en/of inventaris en/of vorderingen van die entiteiten in zekerheid zijn gegeven aan de bank.
Het bovenstaande leidt tot geen andere conclusie dan dat er sprake is van verplichte
rechtshandelingen waarbij (1) De Waard Utrecht B.V. verplicht aanvullende zekerheid heeft
gesteld door Nirak B.V. en [PU] als hoofdelijk aansprakelijken mee te verbinden, waartoe [naam] door middel van zijn directe dan wel middellijke positie van bestuurder en/of aandeelhouder invloed kon uitoefenen c.q. hij zeggenschap had over die wijze van verstrekking van aanvullende zekerheden, en (2) Nirak B.V. en [PU] op grond van artikel 26 lid 1. – na hun verplichte toetreding tot de wijzigingsovereenkomst van De Waard Utrecht B.V. –verplicht (aanvullende) zekerheid hebben gesteld door ondertekening van de combi-pandakte met volmacht.
Aangezien er sprake is van verplichte rechtshandelingen wordt een eventueel beroep op
pauliana enkel beheerst door artikel 47 Faillissementswet. (…) vernietiging [kan] niet op die grond gemotiveerd worden (…)
(…)