ECLI:NL:RBAMS:2014:787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
C/13/540146 / HA ZA 13-457
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor waterschade aan plafond door lekkage uit bovenliggend appartement

In deze zaak vorderden eisers schadevergoeding van gedaagde wegens waterschade aan het plafond van hun stijlkamer, die volgens hen was veroorzaakt door een lekkage vanuit de badkamer van het bovenliggende appartement. De rechtbank Amsterdam heeft op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.M. Rupert, stelden dat de lekkage in oktober 2011 had geleid tot aanzienlijke schade aan het plafond, dat een waarde had van € 175.000,00. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Blanken, betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de schade niet het gevolg was van de lekkage, maar eerder het resultaat van natuurlijke veroudering van het plafond.

De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De eisers hebben rapporten overgelegd van een architect die de schade had onderzocht en concludeerde dat de lekkage de enige aanwijsbare oorzaak was van de schade. Gedaagde heeft echter ook rapporten overgelegd van een schade-expert die stelde dat de schade niet was verergerd door de lekkage en dat de oorzaak van de schade lag in de veroudering van het plafond zelf.

Na het horen van de argumenten en het bestuderen van de rapporten, concludeerde de rechtbank dat niet was komen vast te staan dat de schade aan het plafond daadwerkelijk het gevolg was van de lekkage. De rechtbank wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van gedaagde. Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral wanneer het gaat om schadeclaims en de oorzaak daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/540146 / HA ZA 13-457
Vonnis van 22 januari 2014
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. C. Blanken te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 17 juli 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 december 2013, en de daarin vermelde stukken,
  • de brief van mr. Blanken van 12 december 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van het appartement [adres]. [gedaagde] was eigenaar van het daarboven gelegen appartement [adres]
2.2.
In oktober 2011 is vastgesteld dat in de doucheruimte van de badkamer van [gedaagde] een lekkage was ontstaan waardoor de muren en het parket van de daaronder gelegen stijlkamer in het appartement van [eisers] waren beschadigd. In opdracht van (de gevolmachtigde van) de verzekeraar(s) (hierna: verzekeraar) van [gedaagde] heeft [bedrijf]. (hierna [bedrijf]) de schade onderzocht. Haar rapport van 7 december 2011 houdt, voor zover hiervan belang, het volgende in:
“(…) Door poreuze voegen in de badkamer van verzekerde, is water gedurende een langere periode uitgestroomd. Het water is vervolgens naar de ondergelegen woning van tegenpartij gestroomd.
Als gevolg van het uitstromende water is er schade ontstaan aan het schilderwerk van de wanden en het plafond en de parketvloer. Het plafond betreft een geschilderde tekening van 150 jaar oud. In dit plafond zaten al diverse scheuren. Het plafond is door de waterschade niet verergerd. Wij hebben in de schadevaststelling alleen de schade van de wanden opgenomen en de schade aan de parketvloer.
De schade aan het plafond (…) hebben wij niet in de schadevaststelling opgenomen. (…) Mocht er sprake zijn van meerschade, die nu niet zichtbaar is, dan zullen wij u aanvullend rapporteren. (…)”
2.3.
Verzekeraar heeft de schade aan de wanden en de parketvloer vergoed.
2.4.
In opdracht van [eisers] heeft [architect] (hierna: [architect]) van [architect]([architect]) de waterschade onderzocht. Een brief van [architect] aan [bedrijf] van 25 januari 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Onderzoek achter het plafond wijst uit dat het hier gaat om een houten plafond met een daarop aangebrachte beschilderde textielbespanning. Op de onderzochte opengesneden plekken –en dus ook op de locaties waar de lekkage zich aanvankelijk niet heeft geopenbaard– zijn in de opengelegde houten plafonddelen duidelijk zichtbare doorlekplekken waarneembaar waar water tussen het houten plafond en de geschilderde textielbespanning is gekomen. De vochtophoping tussen houten plafond en textielbespanning heeft hier geleidt tot aantasting van de textielbasis van de plafondbespanning, zichtbaar in de vorm van craquelé en (…) zwarte vochtplekken in de textielbasis.
Op basis van deze bevindingen kan gesteld worden dat (…) er in de holle ruimte tussen plafond en de vloer van de bovenburen gedurende langere tijd sprake moet zijn geweest van een te hoge vochtophoping.
(…) Herstel van deze schade betekent feitelijk restauratie van het gehele monumentale historische 19e eeuwse stijlplafond (…) Een eerste kostenraming hiervoor is € 75.000,- ex BTW. (…)”
2.5.
Het plafond van de stijlkamer is door middel van gespijkerde ornamenten verdeeld in verschillende vlakken, zoals weergegeven op onderstaande tekening (de tekening) waarop ook de locatie van de bovengelegen doucheruimte (X) en het op 31 oktober 2012 voor de inspectie gebruikte gat in het plafond (Y) (zie hierna onder 2.9) zijn aangegeven.
2.6.
Op 10 april 2012 heeft [architect] aan [eisers] een offerte gestuurd voor het herstel van het plafond ad € 175.000,00 ex BTW.
2.7.
[bedrijf] heeft [bedrijf 2], uiteindelijk in de persoon van[naam 1] (hierna: [naam 1]), opdracht gegeven het plafond nader te onderzoeken. Een e-mail van [bedrijf 2] aan [bedrijf] van 4 mei 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Onze restaurator heeft het stijlplafond bekeken en kwam met de volgende bevindingen;
  • De toestand van de kruipruimte boven het plafond is voorlopig onbekend, maar heeft er wel voor gezorgd dat er naast het loslaten van de verflaag van de beschilderde doeken, op diverse plekken langs de vergulde lijsten, donkerbruine leksporen zijn van onder andere roestende spijkers.
  • Kennelijk heeft er jarenlang een lekkage plaats gevonden die alleen optrad bij gebruik van een bovenliggende badkamer, het doorsijpelende vocht maakt steeds meer hout nat totdat het vocht afgeeft aan de onderzijde.
  • De olieverf op het doek heeft jaren het vocht tegengehouden, maar door het krimpen van het vochtig geworden linnen is de verf gaan craqueleren. Na verloop van tijd zouden de spijkers doorroesten en de lijsten kunnen vallen..
  • Als ik de beschrijving van de werkzaamheden (ontvangen van [architect]) doorneem kan ik niet anders constateren dan dat, dat is wat er gedaan moet worden. (…)”
2.8.
Op 15 juni 2012 heeft de raadsman van [eiser 1] verzekeraar verzocht een standpunt over de schade aan het plafond in te nemen. Op 5 juli 2012 heeft verzekeraar medegedeeld dat zij [bedrijf] heeft verzocht nader onderzoek te doen. Op 20 augustus 2011 heeft [bedrijf] aan [eiser 1] bericht dat zij op verzoek van verzekeraar onderzoek zal doen naar de oorzaak van de schade.
2.9.
Op 14 september 2012 hebben [naam 2] van [bedrijf] (hierna: [naam 2]) en [naam 1] het plafond geïnspecteerd. Besloten is dat ook een inspectie van de kruipruimte boven het plafond zou plaatsvinden die vervolgens op 31 oktober 2012 heeft plaats gevonden (punt Y op de tekening).
2.10.
Bij brief van 1 november 2012 [naam 2] aan [naam 1] een verslag gestuurd van de bevindingen van de inspectie van 31 oktober 2012, zoals die ook zijn opgenomen in het hierna te noemen rapport van [bedrijf] van 27 december 2012. Een brief van [naam 1] aan [naam 2] van 1 november 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“ (…) Volgend op uw brief van heden. Daarin is exact verwoord hetgeen we op 31 oktober jl hebben kunnen constateren, namelijk dat er niet is aan te tonen dat de geclaimde, verergerde veroudering veroorzaakt is door de eerder geconstateerde lekkage van de bovengelegen badkamer. (…)”
2.11.
Een rapport van [bedrijf] van 27 december 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)Onderzoek
Algemeen
Na het vaststellen van de waterschade aan een wandschildering en aan een gedeelte van de parketvloer in de stijlkamer van het appartement van [eiser 1], hebben wij een rapportage ingediend. Hierop volgend zijn diverse correspondenties gevoerd met [eiser 1] en de betrokken partijen. Alle correspondentie heeft betrekking gehad op de geclaimde “meerschade” met betrekking tot de plafondschildering in de stijlkamer.
Op 14 september 2012 heeft dit ertoe geleid dat wij een inspectie hebben uitgevoerd (….) Bij het bezoek dat wij brachten aan [eiser 1] waren vertegenwoordigers aanwezig van
[verzekeraar, rb.] (…), advocaat van [eiser 1], [naam 1] namens [bedrijf 2] en [architect] (…)
(… )Dit heeft erin geresulteerd dat wij toestemming hebben gekregen om op 31 oktober 2012 deze inspectie uit te voeren in de ruimte tussen de het plafond en de hierboven aanwezige verdiepingsvloer. Op basis van deze inspectie kunnen wij thans als volgt afsluitend rapporteren.
(…)
Eigen bevindingen
Op basis van onze constateringen en de ontvangen informatie begrepen wij dat het plafond in de woning op [adres] circa 150 jaar oud is. Op het plafond is een linnen doek gespannen waarop een schildering aanwezig is. Wij begrepen dat in dit plafond, voorafgaand aan onze eerste inspectie, al diverse scheuren aanwezig waren. In onze eerste rapportage hebben wij gesteld dat water dat afkomstig is van de badkamer van het bovengelegen appartement schade heeft toegebracht aan een wandschildering en aan een gedeelte van een parketvloer. De wateroverlast heeft niet geleid tot een verslechtering van de onderhoudsstraat van het beschilderde plafond in de stijlkamer. Kosten voor herstel van dit plafond zijn derhalve niet opgenomen.
Op 14 september 2012 hebben wij een bezoek gebracht aan [eiser 1]. [eiser 1] toonde ons losgesneden linnen van de plafondschildering. Aan de achterzijde van het beschilderde linnen constateerden wij zwarte vlekken. (…)
Op 31 oktober 2012 hebben wij wederom een inspectie uitgevoerd (…) samen met [naam 1] van [bedrijf 2].
Wij constateerden dat de plafondschildering (…) niet meer aanwezig was. Desgevraagd deelde [eiser 1] ons mede dat het linnen waarop de schildering was aangebracht afgevoerd was en niet meer te tonen was.
Het plafond in de betreffende kamer bestond uit houten planken met een dikte van ongeveer 16 millimeter die onderling verbonden waren met een niet verlijmde mes/groef verbinding aan de langszijde van deze planken. Op het houten plankenplafond waren de lijsten nog aanwezig waardoor vlakverdelingen zijn gecreëerd. In het midden van het plafond is een ovaalvormige uitsparing aanwezig waardoor het zo ontstane vlak verzonken lijkt in het plafond.
De zichtzijde van de planken van het plafond gezien vanaf de verblijfsruimte van het betreffende vertrek vertoonde diverse zwarte verkleuringen verspreid over het gehele oppervlakte van het plafond.
Op de langsnaden van de planken constateerden wij geen gebreken in welke vorm dan ook.
In het houten plankenplafond was in een hoek, aan de zijde waar de achtergevel is gesitueerd, een gat gemaakt van ongeveer 50 x 50 centimeter. Deze opening in het plafond bood ons de mogelijkheid om de ruimte tussen de bovenliggende verdiepingsvloer en het plafond te inspecteren. De ruimte tussen de verdiepingsvloer en het plafond bedraag circa 40 centimeter.
Houten ruw afgewerkte balken vormen de dragende constructie van de verdiepingsvloer boven het plafond. (…) De balken zijn evenwijdig geplaatst aan de achtergevel van de woning. Op de houten balken is in het verleden een houten hulpconstructie gespijkerd waartegen het houten planken plafond gespijkerd is.
De hulpconstructie bestaat in grote lijnen uit houten balkjes die evenwijdig zijn gepositioneerd ten opzichte van de grote houten balken. Deze balkjes zijn door middel van diverse dwarsverbindingen verbonden met de grote houten balken. Aan de onderzijde van de houten balkjes zijn de houten planken gespijkerd. De gehele hulpconstructie met planken plafond hangt als het ware aan de ruw afgewerkte balken.
In het midden van het plafond ter plaatse van de ovaal was een opbouw zichtbaar. Deze opbouw is gemaakt om gezien vanaf de verblijfsruimte een verzonken ovaalvormig vlak te creëren. Op de houten planken, die het plafond vormen van de verblijfsruimte, constateerden wij restanten van bouwafval dat vermoedelijk afkomstig is van verbouwingen die in het verleden zijn uitgevoerd in het bovengelegen appartement. Ook constateerden wij grote hoeveelheden stof op deze planken. In de ruimte tussen de verdiepingsvloer en het houten plafond constateerden wij geen restsporen van water en/of opgedroogde watersporen op de planken.
Oorzaak
De constructie van het plafond in ogenschouw genomen, menen wij dat het niet mogelijk is dat water, dat afkomstig zou zijn van de badkamer in het bovengelegen appartement, in de ruimte tussen de bovenliggende verdiepingsvloer en het houten plafond, over de planken kan stromen naar andere plaatsen in deze ruimte. Het ontbreken van restsporen en/of opgedroogde watersporen op de planken bevestigt onze mening.
(…) In de onderhavige kwestie hebben wij geen andere informatie mogen ontvangen dan dat het linnen een leeftijd heeft van ongeveer 150 jaar.
(…) Door deze natuurlijke veroudering is craquelé ontstaan. (…) Via de craquelé komt waterdamp vanuit de verblijfsruimte, door de capillaire werking, tot aan de grondering op het linnen die het vocht zal opslaan. Hierdoor ontstaan nabij de craquelé, zwarte vlekken in het linnen , hetgeen ons getoond is ten tijde van onze eerste inspectie op 14 september 2012 en zwarte vlekken aan de onderzijde van de planken gezien vanaf de verblijfsruimte hetgeen wij op 31 oktober 2012 hebben kunnen constateren.
Op basis van het bovenstaande menen wij dat geen oorzakelijk verband is aangetoond tussen de waterlekkage vanuit de badkamer van het bovengelegen appartement, waardoor op 15 oktober 2011 schade is geconstateerd (…) en de geclaimde verergering van bestaande beschadigingen in de plafondschilderingen/houten plafond in het appartement (…) [adres] (…)”
2.12.
Een rapport van [architect] van 27 januari 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
Gevolg onderzoek,
Het schade beeld (…) deed vermoeden dat de oorzaak van de schade niet eenmalig was maar een continue te hoge vochtwaarde boven het plafond.
Het is vrij normaal dat in een schilderij craquelé (kleine haarscheurtjes) voorkomen. Dit ontstaat door het drogen van de verf. In de olieverf op linnendoek van het betreffende plafond zit ook dit zogenaamde craquelé maar ongewoon is dat er veel barsten in de verf zitten.
Linnen krimpt en zet uit bij nat worden en drogen. De opgebrachte olieverf kan deze mechanische beweging niet opvangen en zal op den duur barsten.
De barsten zitten op het gehele plafond. Ook zijn alle spijkers waarmee de ornamenten zijn
bevestigd gecorrodeerd (roest) dit duidt op overmatig vocht.
(…)
De conclusie van dit onderzoek is dat er op het gehele plafond zgn natplekken te vinden zijn. Deze nat plekken zijn te zien op de achterkant van de doeken en aan de onderkant van het plafond hout. Deze vochtplekken zijn additief en overlappend dat wil zeggen dat meerdere keren een te hoge vochtdruk boven het plafond moet zijn geweest.
Er kunnen twee oorzaken voor dit vocht probleem zijn.
1 vocht door lekkage: door lekkage kan (vloeibaar) vocht over het gehele plafond getransporteerd worden oa door het schotelen van houten delen waardoor er een gootvorm onstaat en omdat olieverf vochtafstotend is (hydrofoob) kan het water over de bovenkant van de verf zich verspreiden over het gehele plafond. Hierbij wordt ook het linnen nat.
2 Vocht door te hoge luchtvochtigheid: damp condenseert als het in aanraking komt met koudere oppervlakken. Dit verschijnsel komt met name voor bij daken en gevels als een gebouw niet juist geïsoleerd is.
Omdat in het geval van [adres] er drie volledig bewoonde etages boven de betreffende stijlkamer bevinden is de isolatiewaarde optimaal Het kan dus niet zo zijn dat leefvocht (vocht geproduceerd door mensen en bv koken in de ruimte zelf) de oorzaak is van het te hoge vocht gehalte boven het plafond. De te hoge dampspanning boven het plafond kan dus alleen zijn ontstaan door water wat gelekt is tussen het plafond en vervolgens verdampt. Deze damp zal bij kleine temperatuur verschillen weer neerslaan als vocht op het plafond en de construktie.
Conclusie: De lekkende badkamer is de enige vochtbron die dit schadebeeld kan veroorzaken (…)”
2.13.
In reactie op het rapport van [architect] schrijft [bedrijf] op 10 juni 2013, voor zover hier van belang, het volgende:
“In de rapportage van [architect] wordt vermeld dat er twee oorzaken kunnen zijn voor het geconstateerde vocht. Ten eerste wordt gemeld dat water over het plafond getransporteerd kan worden onder andere door het schotelen van de houten delen waardoor een gootvorm ontstaat. Ten tijde van onze inspectie constateerden wij geen gootvorm of schotelvorming van de aanwezige planken. (…) Mocht schotelvorming zijn opgetreden in de planken, hetgeen wij nadrukkelijk betwijfelen, dan zal een vochttransport alleen kunnen plaatsvinden in de lengte van de gootvorm oftewel in de lengte richting van de plank en de planken die in het verlengde hiervan aanwezig zijn.
Het bovenstaande impliceert dat het onmogelijk is dat, gezien vanuit de plaats waar af en toe wat water uit het plafond gekomen zou zijn, dit water zich over het gehele oppervlakte van het plafond en met name aan de andere zijde diagonaal gezien zich verspreid heeft. De positionering van de ovale uitstulping in het plafond, die in de ruimte tussen de verdiepingsvloer en het planken plafond een barricade/obstakel vormt, staat dit vermeend watertransport over de planken ook in de weg.
Tevens stelt [architect] dat water zich over de bovenkant van de verf kan verspreiden over het gehele plafond. Wij menen dat dit alleen mogelijk zou kunnen zijn als water door de 16 millimeter dikke planken zou kunnen dringen en op het doek gekomen zou zijn. Omdat gesteld wordt dat de olieverf niet waterdoorlatend is, is de theorie te volgen dat water zich dan kan verspreiden over de bovenzijde van de olielaag. Wat echter niet wordt opgemerkt is het feit dat ornamenten zijn geplaatst tegen het linnen waardoor een vermeende waterverspreiding over de olieverf slechts over een zeer klein oppervlak mogelijk is. De aanwezige ornamenten zorgen voor omsloten vlakvullingen in het plafond. Het is hiermee
onmogelijk dat water, dat over de olieverf zou sijpelen, het gehele plafondoppervlak zou kunnen bereiken. Wat ook over het hoofd wordt gezien is dat de olieverf zwaar gecraqueleerd is. Het water zou dus eenvoudig door de craquelé naar beneden druppelen in de verblijfsruimte hetgeen zichtbaar zou moeten zijn in de vorm van druppels over het oppervlak van de gehele plafondschildering. Dit is nooit geconstateerd. Wij menen daarom te kunnen stellen dat de visie van [architect], dat water zou stromen over de
bovenzijde van de olieverf, niet correct is.
Als tweede oorzaak wordt in de rapportage van [architect] aangegeven dat vocht in de verblijfsruimte niet de oorzaak is van een hoog vochtgehalte boven het plafond. Dit is inderdaad correct. Het plafond bestaat namelijk uit planken die aan de langszijde zijn voorzien van een mes/groef verbinding. Aan de onderzijde van dit 16 millimeter dikke plankenplafond is het linnen aangebracht. Boven het plafond, lees dus boven
de planken, zal geen toename ontstaan door zogenoemd leefvocht. Dit zogenoemde leefvocht zal, zoals al eerder is genoemd, tussen de onderzijde van de planken en de gecraqueleerde schildering komen met de zwarte vlekken tot gevolg.
In het rapport van [architect] wordt gesteld dat een te hoge dampspanning boven het plafond alleen kan zijn ontstaan door water dat gelekt heeft in de ruimte tussen de verdiepingsvloer van het appartement waar de badkamer aanwezig was en het houten plafond in de stijlkamer van het appartement van [eiser 1]. Voor de volledigheid kunnen wij melden dat dampspanning de druk is die waterdamp op de wanden van een gesloten ruimte uitoefent. Wij menen dat door water vanuit de badkamer van de woning van de bovenburen, naar de stijlkamer in het appartement van [eiser 1], geen sprake is van een toename van waterdamp in de ruimte boven het houten plafond. Doorsijpelend douchewater is zodanig afgekoeld dat dit ter plaatse van de ruimte boven het plafond geen damp zal vormen. Het water zal gewoon door de zwaartekracht naar beneden druppelen. De droge ruimte en het ontbreken van vochtsporen boven het houten plafond bevestigen dit, hetgeen wij hebben waargenomen ten tijde van onze inspectie. Uiteraard is daar waar water door het plafond is gekomen, de houten constructie wel vochtig geworden. (…)”
2.14.
Een brief van [architect] aan de raadsman van [eisers] van 22 november 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) U verzocht mij kort te reageren op (…) het rapport van [bedrijf] van 27 december 2012 en op het commentaar van [bedrijf] op mijn rapportage zoals vervat in de brief van [bedrijf] van 10 juni 2013. (…)
(…)(…) [bedrijf] doet het voorkomen alsof ik gesteld zou hebben dat er water vanuit de badkamer over het doek is gestroomd als ware het een zwembad (…). Dat heb ik niet zo verwoord. Er is water vanuit de badkamer gelopen in de ruimte tussen het plafond van Brayé en de ondervloer van de badkamer. Dit vocht is verdampt en weer neergeslagen, verdampt en weer neergeslagen, en dan over het gehele doek. Met name op die wijze heeft het water zich verplaatst en zijn verwoestende werk gedaan.
Hierna zal ik nog op enkele stellingen van [bedrijf] specifiek ingaan. (…)
“de scheuren in de verf geeft vocht in de vorm van …. de mogelijkheid zich tussen het doek en het plafond te verzamelen”
Dit is onjuist, technisch kan dit, maar waarom zou nu juist de damp TUSSEN het doek en de planken zich nestelen als de damp van beneden zou komen. De planken met messing groef zijn niet waterdicht laat staan damp dicht. Je mag uitgaan van het principe dat de planken in het plafond dezelfde temperatuur hebben dan de onderliggende ruimte gezien de positie in het gebouw, het plafond is overigens beter geïsoleerd dan de onderliggende ruimte(…). Damp slaat neer op koudere oppervlakken,
Warmte stijgt op, waardoor de temperatuur hoger in de kamer ook hoger is.
Hierdoor is het niet mogelijk dat tussen het doek en het houten plafond door vocht vanuit de salon vlekken ontstaan.
Indien er veel vocht in de vorm van water boven op het houten plafond komt zal door het schotel effect water in de lengte richting van het gebouw worden getransporteerd.
Ikzelf heb het “schotelen” geconstateerd, de tegels die langs de balken haaks op de planken zijn bevestigd zorgen niet voor een waterdichte oplossing (dit zou een uitvinding van wereldformaat zijn). Onder andere door dit schotelen zijn er sowieso kiertjes die groot genoeg zijn om dit water door te laten.
Het tweede is dat bij voldoende water op de planken het water door het druppelvormeffect een zekere hoogte krijgt waardoor druppels of stroompjes water ook dwars op de planken kunnen lopen naar het laagste punt.
(…) Water kan niet of nauwelijks dóór 16 mm dikke planken maar wel erg gemakkelijk door de verbindingen tussen de planken en de kopse kanten, ook als deze met een messing groef zijn uitgevoerd. Ook die stelling is onjuist. (…)”
2.15.
Een brief van [bedrijf] aan verzekeraar van 27 november 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Onderstaand (…) een reactie (…) op (…) de brief van [architect].
(…) Het is juist dat water aanwezig is geweest tussen het plafond van de stijlkameer en de hierboven gelegen vloer van het appartement van [gedaagde]. Dit water heeft mogelijk gesijpeld langs de muur naar beneden vanaf het appartement van [gedaagde]. Mogelijk dat dit water op een deel van de planken is gekomen die het plafond vormen. Mogelijk dat dit water voor een deel is verdampt en weer is neergeslagen (gecondenseerd). [architect] stelt dat dit is neergeslagen op het gehele doek.
De stelling van [architect] is niet mogelijk. Water in de vorm van damp kan namelijk alleen maar condenseren (…) In dezelfde ruimte waarin het aanwezig is. Dit betekent dat het mogelijk condenseert op de bovenzijde van de planken. Het doek is aan de onderzijde van de planken aanwezig en zal dus niet vochtig worden door het condenseren van water in de bovengelegen ruimte (…)
(…)
[architect] stelt zich de vraag waarom damp uit de ruimte zich nestelt tussen de onderzijde van de planken en het linnen doek. Dit is eenvoudig te verklaren. (…) Indien de stijlkamer opgewarmd wordt zal de warme lucht opstijgen. Deze lucht komt in
aanraking met het plafond. Dit plafond is echter de scheiding tussen de warme lucht onder het plafond en de koude lucht boven het plafond. De ruimte tussen het plafond en de vloer van het bovengelegen appartement wordt namelijk niet verwarmd. (…) Het is hierdoor niet te voorkomen dat een deel ook condenseert tegen de onderzijde van de houten planken van het plafond. Tegen de onderzijde van de houten planken is nu net het linnen aanwezig met hierin scheuren die zijn ontstaan als gevolg van veroudering. Het condens dat ontstaat tussen de onderzijde van de planken en het linnen zorgt voor de zwarte vlekken.
(…) Het is niet mogelijk dat water vanuit de kom van de geschotelde plank
omhoog stroomt over de rand van de plank naar de naast gelegen geschotelde plank.
De beperkte hoeveelheid water afkomstig uit de badkamer van het bovengelegen appartement zal indien het op de bovenzijde van het plankenplafond komt, de weg van de minste weerstand kiezen en stromen in de lengte richting van de planken. De diverse ornamenten maken het niet mogelijk dat water via de bovenzijde van de planken aan de andere zijde van het vertrek komt. (…)”
2.16.
[eisers] heeft in afwachting van de vaststelling van de schade en de restauratie van het plafond de voorgenomen verbouwingswerkzaamheden aan het appartement niet uitgevoerd en tot die tijd elders woonruimte gezocht. Het plafond is tot op heden nog niet gerestaureerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade ad € 227.960,05, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eisers] legt daaraan ten grondslag dat zijn plafond als gevolg van de lekkage in de badkamer van [gedaagde] ernstig is beschadigd. De meerkosten van herstel als gevolg van de lekkage bedragen € 175.000,00. Daarnaast heeft [eiser 1] woongenot gederfd en vervangende woonruimte moeten zoeken. De als gevolg daarvan geleden schade wordt begroot op € 30.000,00. Verder heeft [eiser 1] buitengerechtelijk kosten gemaakt. Het gaat daarbij om kosten van juridische bijstand ad € 9.506,05 en de kosten van de onderzoeken en rapportages van [architect] ad € 13.454,00.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen worden in de kern verdeeld gehouden over de vraag of de beschadiging van het plafond is ontstaan als gevolg van de lekkage in de doucheruimte van de badkamer van [gedaagde]. [eisers] stelt zich onder verwijzing naar de bevindingen van [architect] op het standpunt dat de lekkage de enige aanwijsbare oorzaak van de aantasting van het plafond is en dat deze daardoor ook goed verklaard kan worden. [gedaagde] heeft zulks onder verwijzing naar de bevindingen van [bedrijf] gemotiveerd betwist. Desgevraagd hebben partijen ter comparitie verklaard geen behoefte te hebben aan nader deskundigenonderzoek en de rechtbank verzocht op basis van de thans beschikbare stukken te beslissen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat nu [eisers] aan zijn vordering ten grondslag legt dat zijn plafond als gevolg van de lekkage in de badkamer van [gedaagde] ernstig is beschadigd, op grond van het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op hem de last rust om, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde], het causaal verband tussen de lekkage en de beschadiging van het plafond te bewijzen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van een lekkage in oktober 2011 waterschade is ontstaan in het onderliggende appartement van [eisers] Tussen partijen is evenmin in geschil dat het geschilderde plafond van de stijlkamer van [eiser 1] over de gehele oppervlakte is aangetast door vocht en als gevolg daarvan ernstig is beschadigd.
4.4.
[eisers] heeft zijn standpunt onderbouwd met de door hem overgelegde rapporten en brieven van [architect]. Ter comparitie heeft [architect] zijn bevindingen mede aan de hand van zich in het dossier bevindende foto’s nader toegelicht. [architect] betoogt dat het uit de doucheruimte van [gedaagde] afkomstig water zich op twee manieren over het gehele oppervlak van het plafond heeft kunnen verspreiden. Kort gezegd komt het er op neer dat water vanuit de doucheruimte op het in de stijlkamer aangebrachte houten plafond is gelopen, van daaruit is uitgestroomd over het gehele plafond en vervolgens door de naden tussen de houten plafondplanken op het daaronder gespannen linnen is gelopen. Daarnaast is het uit de doucheruimte afkomstige water in de holle ruimte tussen het plafond en de vloer verdampt, heeft het zich vervolgens over de gehele holle ruimte verspreid en is het op de bovenzijde van de plafondplanken gecondenseerd, waarna het water door de naden tussen de houten plafondplanken op het daaronder gespannen linnen is gelopen.
4.5.
Ten aanzien van de eerste door [architect] genoemde verspreidingswijze is de rechtbank met [gedaagde] van oordeel dat uit de bevindingen van [bedrijf] en de manier waarop het plafond is opgebouwd volgt dat het niet mogelijk is dat water afkomstig uit de doucheruimte over het gehele plafond is uitgestroomd. Daarbij wordt voorop gesteld dat van algemene bekendheid is dat water steeds naar het laagste punt zal stromen. Verder is van belang dat vast staat dat het verhoogde ovale ornament in het midden van het plafond (zie tekening) een barrière vormt waar het water niet overheen kan stromen. Dit tezamen genomen met de omstandigheid dat bij de inspectie op 31 oktober 2012 is waargenomen – zoals ook door [naam 1] is bevestigd – dat op de bovenzijde van de plafondplanken een grote hoeveelheid stof lag en geen restsporen van water en/of opgedroogde watersporen op de planken te zien waren, maakt dat niet kan worden aangenomen dat het water uit de doucheruimte over het gehele oppervlak van het plafond is uitgestroomd.
4.6.
Ook de tweede door [architect] genoemde verspreidingswijze levert geen voldoende bewijs op van de stelling dat de beschadiging van het plafond is veroorzaakt door de lekkage in de doucheruimte van [gedaagde]. Tegenover de bevindingen van [architect] heeft [bedrijf] gesteld dat het water uit de doucheruimte niet kan leiden tot een toename van waterdamp in de ruimte boven het houten plafond, omdat het doorsijpelende water zodanig zal zijn afgekoeld dat dit in de ruimte boven het plafond geen damp zal vormen, maar gewoon door de zwaartekracht naar beneden zal druppelen. [bedrijf] erkent dat water aanwezig is geweest tussen het plafond van de stijlkamer en de hierboven gelegen vloer van het appartement van [gedaagde] en dat dit water mogelijk voor een deel is verdampt en weer is neergeslagen (gecondenseerd) op de bovenzijde van de planken. Zij voert echter terecht aan dat het aan de onderzijde van de planken aanwezige doek niet vochtig kan worden door het condenseren van water in de bovengelegen ruimte. Zoals hiervoor al is overwogen is bij de inspectie op 31 oktober 2012 waargenomen dat op de bovenzijde van de plafondplanken een grote hoeveelheid stof lag en waren geen restsporen van water en/of opgedroogde watersporen op de planken te zien. Dit maakt dat niet aannemelijk is dat, zoals [architect] betoogt, het verdampte water op de bovenzijde van de plafondplanken is gecondenseerd, waarna het water door de naden tussen de houten plafondplanken op het daaronder gespannen linnen is gelopen. Daarbij komt dat op de door [architect] ter comparitie getoonde foto’s van de vochtschade op het linnendoek wel stofsporen van de naden van de bovenliggende planken zijn te zien, maar dat de aantasting van het doek zich niet ter plaatse van die naden heeft voorgedaan maar zich veeleer heeft gevormd rondom de zich in de verf bevindende barsten. Dat laatste sluit vervolgens eerder aan bij de door [bedrijf] geopperde – en ook door [architect] technisch mogelijk geachte – theorie dat waterdamp vanuit de verblijfsruimte door de bestaande craquelé in het linnen dringt en vervolgens condenseert tegen de onderzijde van de plafondplanken waardoor nabij de craquelé zwarte vlekken in het linnen ontstaan, dan bij de theorie van [architect] dat van de doucheruimte afkomstig vocht vanuit de holle ruimte in het plafond door de naden tussen de planken op het doek is gelopen.
Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat tegenover de gemotiveerde betwisting door [bedrijf] onvoldoende aannemelijk is geworden dat het uit de doucheruimte gelekte water zich over het gehele plafond heeft verspreid en aldus de oorzaak is geweest van de beschadiging van het plafond.
4.7.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat het plafond als gevolg van de lekkage in de badkamer van [gedaagde] is beschadigd. De vordering van [eisers] zal om die reden worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.474,00 aan vastrecht en € 4.000,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.474,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag der betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: AV