ECLI:NL:RBAMS:2014:7866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13/659226-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van Mein Kampf door antiquair niet strafbaar

Op 21 november 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de eigenaar van The Totalitarian Art Gallery, die het boek 'Mein Kampf' te koop aanbood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat een veroordeling in strijd zou zijn met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat de uitingsvrijheid waarborgt. De verdachte had het boek in voorraad voor verkoop, maar de rechtbank stelde vast dat hij zich niet zelf beledigend of haatzaaiend had uitgelaten. De tenlastelegging betrof het ter verspreiding in voorraad hebben van een boek dat beledigende en haatzaaiende uitlatingen bevatte, maar de rechtbank oordeelde dat de context van de verkoop als antiquarisch exemplaar en de beperkte aantallen die werden aangeboden, een belangrijke rol speelden in de beslissing.

De rechtbank benadrukte dat het boek 'Mein Kampf' een voor Joden beledigend boek is, maar dat de huidige maatschappelijke context, waaronder de beschikbaarheid van het boek via internet en in bibliotheken, de noodzaak voor strafrechtelijke vervolging ondermijnt. De rechtbank concludeerde dat een veroordeling van de verdachte niet noodzakelijk was ter bescherming van Joden tegen discriminatie en haat, en dat de uitingsvrijheid van de verdachte in dit geval prevaleerde. De verdachte werd dan ook van alle rechtsvervolging ontslagen.

De zaak heeft belangrijke implicaties voor de balans tussen uitingsvrijheid en de bescherming van minderheden tegen haatzaaiende uitlatingen, en roept vragen op over de rol van historische context in de beoordeling van dergelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659226-14 (Promis)
Datum uitspraak: 21 november 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2014 en 14 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Spong, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2013 tot en met 14 januari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, één of meer exempla(a)r(en) van een boek (getiteld "Mein Kampf" van de auteur Adolf Hitler), waarin naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, uitlatingen waren vervat, te weten (vertaald in het Nederlands) op pagina 334:
'Hij is en blijft een typische parasiet, een profiteur die als een schadelijke bacil zich steeds verder verspreidt, zodra er een gunstige voedingsbodem toe uitnodigt. Het gevolg van zijn bestaan echter lijkt eveneens op dat van een parasiet: waar hij optreedt, sterft na kortere of langere tijd de waardplant af.'
en/of op pagina 339:
'Zijn bloedzuigende tirannie wordt zo groot, dat het tot ongeregeldheden tegen hem komt. Men begint de vreemdeling steeds nader te bezien en ontdekt telkens meer afstotende trekken en karaktereigenschappen aan hem, totdat de tegenstelling onoverbrugbaar wordt. In tijden van bittere nood breekt woede tegen hem uit en de leeggeplunderde en te gronde gerichte massa's gaan het recht in eigen hand nemen, om zich tegen de gesel Gods te verweren. Zij hebben hem in de loop van enige eeuwen leren kennen en ervaren alleen al zijn bestaan als even erg als de pest.'
die, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden wegens hun ras en/of hun godsdienst, beledigend zijn en/of die aanzetten tot haat tegen en/of discriminatie van Joden wegens hun ras en/of hun godsdienst, ter verspreiding in voorraad heeft gehad.

3.Inleiding

3.1
Algemene opmerkingen
Verdachte is eigenaar van de Totalitarian Art Gallery in Amsterdam. In deze galerie verkoopt hij voornamelijk historische voorwerpen en propagandakunst uit totalitaire regimes, waaronder die van nazistisch Duitsland onder aanvoering van Adolf Hitler. Een van die voorwerpen is het boek Mein Kampf van Hitler. Verdachte verkoopt dit boek in zowel de oorspronkelijke Duitse tekst als in de Nederlandse vertaling, maar in beide gevallen uitsluitend exemplaren uit de jaren ’30.
Mein Kampf is, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, een voor – bovenal – Joden uitgesproken beledigend boek, dat aanzet tot haat, discriminatie en gewelddadig optreden tegen Joden. Het onder verdachte in beslag genomen Duitse exemplaar bevat bijvoorbeeld de volgende twee passages (vertaald naar het Nederlands), waarbij met ‘hij’ gedoeld wordt op de Jood in het algemeen:
(p. 334)
‘(…) Hij is en blijft een typische parasiet, een profiteur, die als een schadelijke bacillus zich steeds verder verspreidt, zodra een gunstige voedingsbodem ertoe uitnodigt. Het gevolg van zijn bestaan lijkt echter eveneens op dat van een parasiet: waar hij optreedt, sterft na korte of langere tijd de waardvolk af. (…)’
(p. 339)
‘(…) Zijn bloedzuigende tirannie wordt zo groot dat het tot ongeregeldheden tegen hem komt. Men begint de vreemdeling steeds nader te bezien en ontdekt telkens nieuwe afstotende trekken en karaktereigenschappen aan hem, tot de tegenstelling onoverbrugbaar wordt. In tijden van bitterste nood breekt de woede tegen hem uit en de leeggeplunderde en ten gronde gerichte massa’s gaan het recht in eigen hand nemen, om zich tegen de gesel Gods te verweren. Zij hebben hem in de loop van enige eeuwen leren kennen en ervaren alleen al zijn bestaan als even erg als de pest. (…)’
In Nederland is strafbaar gesteld het
doenvan een uitlating die, kort samengevat, voor een groep mensen beledigend is of aanzet tot haat tegen of discriminatie van een groep mensen of gewelddadig optreden tegen een persoon vanwege onder andere ras of godsdienst. Dat is in de onderhavige zaak echter niet aan de orde. Verdachte heeft zich op geen enkele wijze zélf beledigend, haat zaaiend of discriminerend uitgelaten. Verdachte heeft echter wel het boek Mein Kampf in voorraad gehad om dat te kunnen verkopen. Verkopen moet worden aangemerkt als een vorm van verspreiden. Het
ter verspreiding in voorraad hebbenvan een voorwerp waarin beledigende, discriminerende en haat zaaiende teksten staan, is strafbaar gesteld in art. 137e van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Uit de boven weergegeven passages volgt reeds dat Mein Kampf zo’n voorwerp is. Op 18 november 1998 veroordeelde deze rechtbank [1] een marktkoopman, omdat hij in zijn kraam een – historisch – exemplaar van Mein Kampf ter verkoop aanbood.
Wellicht ten overvloede vermeldt de rechtbank dat het kopen of bezitten van het boek Mein Kampf niet strafbaar is. Het boek kan ook in verschillende Nederlandse bibliotheken gelezen worden.
Het is tegen deze achtergrond dat de officier van justitie met de vervolging van verdachte opnieuw de vraag aan de orde stelt of het verkopen (in het licht van de onderhavige casus juridisch juister:
het ter verspreiding in voorraad hebben) van Mein Kampf strafbaar is.
3.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie beantwoordt die vraag bevestigend. Hij stelt zich op het standpunt dat verdachte bekend was met het beledigende, discriminerende en haat zaaiende karakter van Mein Kampf en het, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, ter verspreiding in voorraad had. Het boek wordt volgens de officier van justitie uitsluitend om commerciële redenen verkocht. Dat het boek ook te lezen is via internet, is naar zijn mening minder relevant, aangezien in artikel 137e Sr juist strafbaar is gesteld de, samengevat, verspreiding van een
voorwerpmet meergenoemde beledigende, discriminerende en haat zaaiende inhoud. Het is juist het boek Mein Kampf zelf, als louter voorwerp, dat hét symbool is geworden van de verschrikkelijkheden die Hitler en zijn regime hebben aangericht. Deze symboolwerking heeft het boek ook nu nog in tijden van toenemend antisemitisme, zodat verspreiding nog altijd strafbaar moet blijven.
3.3
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. De vervolging is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Deze afweging is in dit geval zodanig dat vervolging in strijd is met het verbod van willekeur. Verdachte wordt wel vervolgd, maar niet de aanbieders van Mein Kampf op internet.
Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak, nu verdachte het boek verkocht ten behoeve van zakelijke berichtgeving, welk begrip ruim zou moeten worden uitgelegd. Opgemerkt wordt dat verdachte strikt genomen niet het voorlichten over racisme of het wetenschappelijk beschouwen daarvan tot expliciet doel heeft gehad, maar zijn handelen moet wel in dat licht worden begrepen. Verdachte zou moeten worden aangemerkt als zakelijke berichtgever over kunst en propaganda uit totalitaire regimes.
Daarnaast verkoopt verdachte uitsluitend antiquarische exemplaren van Mein Kampf. Die exemplaren moeten, vanuit het gezichtspunt van de verzamelaar of historicus, worden beschouwd als curiosa binnen het geheel van het aanbod aan historische en/of antiquarische voorwerpen betreffende totalitaire regimes. In die context moet het ter verkoop aanbieden van het boek Mein Kampf niet strafwaardig worden geoordeeld en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat een veroordeling van verdachte in strijd is met artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In het geval van een veroordeling meent de verdediging, meest subsidiair, dat verdachte schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De verdediging heeft zijn standpunten uitvoerig onderbouwd. Voor zover relevant voor de beoordeling zullen deze argumenten hieronder terugkomen.

4.Voorvragen

4.1 Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.
4.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank is ermee bekend dat het boek Mein Kampf via internet is te kopen of – de tekst daarvan – te downloaden. De aanbieders zijn talrijk en het behoeft, los van andere praktische en juridische bezwaren, dan ook weinig betoog dat het strafrechtelijk bestrijden van de (internationale) handel in het boek Mein Kampf via internet of van het beschikbaar stellen van downloads voor justitie onbegonnen werk is. Het is juist daarom dat de officier van justitie, gelet op eerdere vervolgingsbeslissingen en jurisprudentie, de vraag aan de rechtbank moet kunnen voorleggen of het ter verkoop in voorraad hebben van het boek Mein Kampf zoals verdachte gedaan heeft, nog steeds strafbaar is. Het is onder meer verdachte zelf die deze vraagstelling heeft opgeworpen; hij wil een oordeel van de rechter over de vraag of zijn handelwijze strafbaar is. Van een in strijd met het verbod van willekeur ingestelde vervolging is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake. Het verweer wordt reeds daarom verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
4.3
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb in de ten laste gelegde periode exemplaren van Mein Kampf van Adolf Hitler in voorraad gehad in mijn winkel, The Totalitarian Art Gallery, aan de Singel te Amsterdam. Die boeken waren bestemd voor de verkoop en met dat doel had ik ze in voorraad. Ik wist dat ‘Mein Kampf’ passages bevat die voor Joden wegens hun ras of godsdienst beledigend zijn en die aanzetten tot haat jegens Joden en tot hun discriminatie. Zelf heb ik het boek nauwelijks gelezen. Ik erken dat de in de tenlastelegging geciteerde passages afkomstig zijn uit de Nederlandse vertaling van Mein Kampf.
2.
Een proces-verbaal met nummer 2013265420-1 van 27 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pag. 002 en 003).
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van
[naam 2], zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen namens het Kerkgenootschap Federatief Joods Nederland wegens het aanzetten tot haat. Mij is bekend dat [verdachte], eigenaar van de winkel The Totalitarian Art Gallery, het boek Mein Kampf verkoopt. Deze winkel is gelegen aan de Singel 87 te Amsterdam.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2013265420-1 van 20 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] (doorgenummerde pag. 0032).
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van
verbalisant, zakelijk weergegeven:
Het boek Mein Kampf, bestaande uit twee delen, werd door ons in de winkel, Singel 87 te Amsterdam, inbeslaggenomen. Het boek lag uitgestald in een vitrine in de winkel naast andere memorabilia.

4.De eigen waarneming van de rechter tijdens het onderzoek op de terechtzitting.

Deze waarneming betreft de in de tenlastelegging geciteerde fragmenten uit ‘Mein Kampf’, zoals daarvan is gebleken uit de inbeslaggenomen delen van het boek. De officier van justitie heeft deze delen als stuk van overtuiging aan de rechtbank overgelegd, evenals een beëdigde vertaling van bedoelde fragmenten, die op minieme punten afwijkt van de in de tenlastelegging opgenomen woorden.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 26 oktober 2013 tot en met 14 januari 2014 te Amsterdam, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, exemplaren van een boek, getiteld "Mein Kampf" van de auteur Adolf Hitler, waarin naar hij wist uitlatingen waren vervat, te weten, vertaald in het Nederlands, op pagina 334:
'Hij is en blijft een typische parasiet, een profiteur die als een schadelijke bacil zich steeds verder verspreidt, zodra er een gunstige voedingsbodem toe uitnodigt. Het gevolg van zijn bestaan echter lijkt eveneens op dat van een parasiet: waar hij optreedt, sterft na kortere of langere tijd de waardplant af.'
en op pagina 339:
'Zijn bloedzuigende tirannie wordt zo groot, dat het tot ongeregeldheden tegen hem komt. Men begint de vreemdeling steeds nader te bezien en ontdekt telkens meer afstotende trekken en karaktereigenschappen aan hem, totdat de tegenstelling onoverbrugbaar wordt.
In tijden van bittere nood breekt woede tegen hem uit en de leeggeplunderde en te gronde gerichte massa's gaan het recht in eigen hand nemen, om zich tegen de gesel Gods te verweren. Zij hebben hem in de loop van enige eeuwen leren kennen en ervaren alleen al zijn bestaan als even erg als de pest.'
die, naar hij wist voor een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst, beledigend zijn en die aanzetten tot haat tegen en discriminatie van Joden wegens hun ras en/of hun godsdienst, ter verspreiding in voorraad heeft gehad.

7.Strafbaarheid van het feit en strafbaarheid verdachte

7.1
Zakelijke berichtgeving
Als verdachte het boek Mein Kampf slechts voor zakelijke berichtgeving ter verspreiding in voorraad heeft, is geen sprake van een strafbaar feit. De wetgever heeft dit straf uitsluitende bestanddeel opgenomen om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren. Bij zakelijke berichtgeving moet dus vooral gedacht worden aan journalistieke of wetenschappelijke berichtgeving. Of daarvan sprake is, zal voor het overige van de omstandigheden van het geval afhangen.
De verdediging heeft zelf al opgemerkt dat verdachte niet expliciet het voorlichten over racisme of het wetenschappelijk beschouwen daarvan tot doel heeft gehad. Uit zijn verklaring volgt dat hij het boek Mein Kampf voornamelijk aan historici of verzamelaars verkoopt, zonder overigens na te gaan wie precies het boek koopt en met welke reden. Dat heeft met zakelijke berichtgeving weinig van doen. Om de officier van justitie aan te halen: verdachte had met verspreiding louter een commercieel doel voor ogen. Zelfs als een ruime interpretatie van het begrip zakelijke berichtgeving wordt voorgestaan, kan het handelen van verdachte (als verspreider van het boek) niet als zodanig worden aangemerkt.
Hiermee is overigens niets gezegd over de betekenis die het boek Mein Kampf kan hebben in het maatschappelijk debat over antisemitisme. Daarover in overweging 7.3 meer.
7.2
Context waarbinnen verdachte Mein Kampf verkocht
Zowel de verdediging als de officier van justitie wijst op een uitspraak van de Hoge Raad van 22 september 1987 [2] . Verdachte in die zaak werd vervolgd voor het ter verspreiding in voorraad hebben van mouwemblemen, voorstellende een (Duitse) adelaar die een hakenkruis in zijn klauwen houdt. Het gerechtshof oordeelde dat deze voorstelling zonder twijfel associaties wekt met het derde rijk en de onder auspiciën daarvan opgewekte rassenhaat en uitgeoefende rassendiscriminatie. Dit werd echter gevolgd door het oordeel dat het gebruik dat de verdachte van die betrokken emblemen heeft gemaakt (te weten: het ten verkoop in voorraad hebben voor verzamelaars van militaire curiosa), deze nog niet tot de in artikel 137e Sr bedoelde voorwerpen maakte. Deze beslissing heeft de Hoge Raad in stand gelaten.
Van een strafbaarheid uitsluitende context in de zin van artikel 137e Sr kan dus onder omstandigheden sprake zijn bij het ten verkoop in voorraad hebben van nazistische voorwerpen. In dat verband bepleit de verdediging dat dit voor verdachte ook geldt waar het de verkoop van het boek Mein Kampf betreft, nu:
  • het gaat om antiquarische exemplaren waarvoor, afgezet tegen de prijzen op internet, relatief veel geld betaald moet worden;
  • deze exemplaren slechts in zeer geringe aantallen worden verkocht;
  • een antiquarische versie van Mein Kampf als curiosum past binnen het geheel van het aanbod aan historische en/of antiquarische voorwerpen betreffende totalitaire regimes.
De verdediging drukt het aldus uit dat onder deze omstandigheden het objectieve karakter van een antiquarisch exemplaar van Mein Kampf geenszins als ‘kwaadaardiger’ kan worden aangemerkt dan het karakter van nazistische emblemen.
De rechtbank deelt die conclusie niet. Vanwege de bijzonder kwalijke inhoud van Mein Kampf en de – mede daaraan te ontlenen – symboolwerking die aan het boek als voorwerp kan worden toegeschreven, blijft het boek, ook op de wijze waarop verdachte het ter verkoop in voorraad had, een voorwerp als bedoeld in artikel 137e Sr. Anders gezegd: van een strafbaarheid uitsluitende
contextwas in dit geval geen sprake en zou verdachte – in beginsel – veroordeeld kunnen worden voor overtreding van dat artikel.
7.3
Overwegingen ten aanzien van artikel 10 EVRM
De vraag is ten slotte of een veroordeling van verdachte verenigbaar is met artikel 10 EVRM, dat de uitingsvrijheid van een ieder beschermt. Toetsing aan deze bepaling is geboden, omdat zo een veroordeling een beperking van verdachtes uitingsvrijheid zou inhouden. Een dergelijke beperking is niet toegestaan, tenzij zij aan de in artikel 10, tweede lid, EVRM geformuleerde voorwaarden voldoet.
Een veroordeling van verdachte zou zijn gebaseerd op het hiervoor besproken artikel 137e Sr. Daarmee is voldaan aan de eis dat de beperking van verdachtes uitingsvrijheid op een wettelijke bepaling berust. Daarbij was voor hem, gelet op de hiervoor besproken jurisprudentie, ten tijde van het plegen van het delict voldoende duidelijk en voorspelbaar dat het ter verspreiding aanbieden van Mein Kampf op grond van artikel 137e Sr kon worden bestraft. Tevens wordt daarmee een in artikel 10, tweede lid, EVRM omschreven belang gediend: de bescherming van anderen, in dit geval Joden, tegen discriminatie, belediging en aanzetten tot haat vanwege hun godsdienst.
De vraag die vervolgens volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden beantwoord, is of een veroordeling – in het individuele geval – ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving
noodzakelijkis. Daarvoor moet van een
‘pressing social need’sprake zijn. Bovendien moet de in een veroordeling gelegen beperking van verdachtes uitingsvrijheid aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen.
Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat de uitingsvrijheid van artikel 10 EVRM niet alleen positieve en plezierige uitingen beschermt, maar ook uitingen die
“shocking, offending or disturbing”kunnen zijn. Daarvan is in geval van Mein Kampf onmiskenbaar sprake. Voorts wordt een hoge mate van bescherming toegekend aan uitingen die in het kader van een debat over een onderwerp van gewichtig maatschappelijk belang worden gedaan. Bij Mein Kampf is daarvan onmiskenbaar sprake; binnen het kader van (al dan niet toenemend) antisemitisme en de permanente bestrijding daarvan in het maatschappelijk debat speelt Mein Kampf, gezien inhoud en symboolwerking, een belangrijke rol als historische bron van het antisemitische gedachtengoed. Eén en ander brengt mee dat een restrictie op het verspreiden daarvan aan hoge eisen moet voldoen en dat de
‘margin of appreciation’die de Nederlandse staat toekomt bij het nemen van maatregelen ter beperking van de uitingsvrijheid zeer beperkt is.
Een dergelijke restrictie kan niet los gezien worden van maatschappelijke ontwikkelingen. Vast staat dat van de inhoud van Mein Kampf op eenvoudige wijze valt kennis te nemen via internet, hetzij door het downloaden van de tekst, hetzij door het aankopen van het boek via bijvoorbeeld Amazon.com. Ook is het boek te lezen in Nederlandse bibliotheken en is het in diverse omringende landen vrij verkrijgbaar, al dan niet voorzien van een inleidende tekst, waarin de lezer op de inhoud wordt voorbereid of daarover wordt voorgelicht. In Nederland is in 2007 in de Tweede Kamer gediscussieerd over de vraag of de beperkingen op de verspreiding van Mein Kampf zouden moet worden opgeheven. Dat is toen met 83 tegen 67 stemmen van de hand gewezen.
Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen. Daarmee zullen de Beierse en de Nederlandse overheid, die over het auteursrecht op de Duitse, respectievelijk de Nederlandse tekst beschikken, een verbod op de verspreiding van het boek alleen nog met behulp van het strafrecht kunnen verwezenlijken. In Duitsland is of wordt daarom overwogen het boek in 2016 in herdruk uit te geven, voorzien van annotaties door historici.
In al deze opzichten verschilt de huidige situatie dus in aanzienlijke mate van die van 1998, toen deze rechtbank voor het laatst tot een strafrechtelijke veroordeling voor het ter verspreiding in voorraad hebben van Mein Kampf besloot.
Voorts acht de rechtbank in deze van belang de context – voor beslissingen in het kader van artikel 137e Sr minder, maar voor een afweging in het kader van artikel 10 EVRM veel meer van belang – waarbinnen verdachte het boek Mein Kampf ter verkoop aanbood, te weten als antiquarisch exemplaar en in zeer geringe aantallen. Deze context geeft geen reden aan te nemen dat kopers van verdachte het boek op een voor de beschermde groep mensen schadelijke wijze zullen aanwenden.
Hoewel zich in Nederland en daarbuiten incidenten van antisemitische aard voordoen en nazisymbolen daarbij een versterkende rol zouden kunnen spelen, is de rechtbank tenslotte niet gebleken van enig incident waarbij exemplaren van Mein Kampf, in zijn originele Duitse of in een vertaalde versie, in Nederland of elders, hebben geleid tot het expliciete gebruik van het boek voor handelingen die artikel 137e Sr beoogt te bestrijden.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van een
‘pressing social need’als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM geen sprake en zou een beperking van verdachtes uitingsvrijheid, door een veroordeling, voorts niet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen.
De conclusie luidt dan ook dat een veroordeling van verdachte wegens overtreding van artikel 137e Sr in strijd zou komen met het bepaalde in artikel 10 EVRM. Dat brengt mee dat verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
7.4
Slotsom en reikwijdte van de beslissing
Kort gezegd komt de beslissing van de rechtbank op het volgende neer. Het is een feit van algemene bekendheid dat Mein Kampf een voor – bovenal – Joden uitgesproken beledigend boek is, dat tot haat, discriminatie en gewelddadig optreden tegen Joden aanzet. Het, anders dan voor zakelijke berichtgeving, ter verspreiding in voorraad hebben van dit boek is naar Nederlands recht dan ook in beginsel strafbaar. Dit geldt ook als slechts zeer geringe aantallen van het boek als antiquarische exemplaren worden verkocht.
Niettemin is een veroordeling van verdachte, onder de gegeven omstandigheden, niet verenigbaar met artikel 10 EVRM. Maatschappelijke ontwikkelingen, met name de zeer eenvoudige verkrijgbaarheid van (de tekst van) Mein Kampf via het internet en de context waarbinnen verdachte het boek als historisch object ter verkoop aanbiedt, maken dat een veroordeling van verdachte in een democratische samenleving niet noodzakelijk is ter bescherming van Joden tegen discriminatie, belediging en aanzetting tot haat wegens hun ras en/of godsdienst.
Deze beslissing betekent evenwel niet dat geen omstandigheden denkbaar zijn waaronder een veroordeling voor het ter verspreiding in voorraad hebben van Mein Kampf wél noodzakelijk zal zijn.

8.Beslag

Onder verdachte is op 20 juni 2014 ten behoeve van de waarheidsvinding het tweedelige boek ‘Mein Kampf’, geschreven door Adolf Hitler, in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat het boek aan het verkeer onttrokken wordt. Hij heeft geen lijst als bedoeld in artikel 309, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van de hem in artikel 258, tweede lid, Sr toekomende bevoegdheid heeft de voorzitter van de rechtbank voorafgaande aan de zitting de officier van justitie bevolen dit stuk van overtuiging aan de rechtbank over te leggen. De officier van justitie heeft hieraan voldaan. Daarmee is het boek ‘Mein Kampf’ aan het dossier toegevoegd en is het geen voorwerp meer waarover ingevolge artikel 353, eerste lid, Sv de rechtbank een beslissing dient te nemen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

Ter terechtzitting heeft zich bij monde van zijn voorzitter, [naam 2], als benadeelde partij gevoegd het Kerkgenootschap Federatief Joods Nederland (FJN). Namens FJN is verzocht om toekenning van een symbolisch bedrag ter hoogte van € 300,- als vergoeding voor gestelde immateriële schade, geleden door de gehele Joodse bevolking in Nederland als rechtstreeks gevolg van het ten laste gelegde feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Nu echter aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel is opgelegd, is FJN in de vordering niet-ontvankelijk.

10.Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde feit levert op:
anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving een voorwerp waarin, naar hij weet, een uitlating was vervat die, naar hij weet, voor een groep mensen wegens hun ras en/of hun godsdienst beledigend is of aanzet tot haat tegen en discriminatie van mensen wegens hun ras en/of hun godsdienst, ter verspreiding in voorraad hebben.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte,
[verdachte], van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij het Kerkgenootschap Federatief Joods Nederland niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. W.F. Korthals Altes en C.F. de Lemos Benvindo, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2014.

Voetnoten

1.Parketnummer 13/066948-97, niet gepubliceerd.
2.HR NJ 1988, 300