ECLI:NL:RBAMS:2014:7833

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
C-13-562943 - HA ZA 14-377
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van FloraHolland afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiser], en de coöperatie Koninklijke Coöperatieve Bloemenveiling FloraHolland U.A. [eiser] vorderde de vernietiging van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap van FloraHolland, alsook de terugvordering van een bedrag van € 76.320,- en een opgelegde boete van € 2.500,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met de statuten en reglementen van FloraHolland door een dienst via het FloraHolland Connect-systeem af te rekenen, wat niet was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat FloraHolland terecht het besluit tot ontzetting heeft genomen, aangezien [eiser] de regels heeft overtreden en het vertrouwen van FloraHolland heeft geschaad. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat FloraHolland recht heeft op terugbetaling van het bedrag van € 76.320,- dat aan [eiser] was uitbetaald. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie toegewezen voor zover het de verklaring voor recht betreft, maar de overige vorderingen zijn niet verder behandeld omdat de voorwaarde voor toewijzing niet was vervuld. De proceskosten in reconventie zijn eveneens aan [eiser] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/562943 / HA ZA 14-377
Vonnis van 19 november 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.M. Hoving te Leiden,
tegen
de coöperatie
KONINKLIJKE COÖPERATIEVE BLOEMENVEILING FLORAHOLLAND U.A.,
gevestigd te Aalsmeer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en FloraHolland genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 1 april 2014, met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van FloraHolland, met één productie,
  • het tussenvonnis van 11 juni 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2014 en de daarin genoemde conclusie van antwoord in reconventie van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een groothandel in bloemen en aanverwante producten. [eiser] richt zich op de verkoop van geverfde bloemen. Daarnaast fabriceert [eiser] ook boeketten voor derden.
2.2.
FloraHolland is een coöperatie van bloemenhandelaren. FloraHolland bemiddelt bij de verkoop van sierteeltproducten, onder meer door het houden van veilingen. Per 2014 was [eiser] al ruim 20 jaar lid van FloraHolland. De statuten van FloraHolland (hierna: de Statuten) houden per 1 januari 2012 in, voor zover relevant:
‘Artikel 12
1. Ontzetting uit het lidmaatschap kan geschieden indien een lid in strijd handelt met de statuten, reglementen of besluiten van de coöperatie (..).
2. De ontzetting vindt plaats door een besluit van het bestuur waarin worden vermeld de feiten waarop het besluit tot ontzetting is gegrond. Van een besluit tot ontzetting doet het bestuur aan het lid bij aangetekende brief mededeling.
3. Het bestuur neemt een besluit tot ontzetting niet dan nadat het de betrokkene schriftelijk van de tegen hem bestaande bezwaren in kennis heeft gesteld en het bestuur, dan wel daartoe door het bestuur aangewezen bestuurders, ten minste twee in getal, hem heeft gehoord, althans hem daartoe bij aangetekende brief heeft opgeroepen.
4. Het betrokken lid heeft gedurende dertig dagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde mededeling het recht tegen het besluit van het bestuur beroep in te stellen bij de raad van commissarissen.
(…)
Artikel 18
1. Door toetreding onderwerpen de leden zich aan alle bepalingen van deze statuten en aan alle voorschriften, reglementen en verdere besluiten van de coöperatie.
(…)
Artikel 19
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 12 (ontzetting) en artikel 14 lid 2 (schorsing) is het bestuur bevoegd om aan een lid dat in strijd handelt met het bepaalde in lid 1 van artikel 18 een of meer boeten op te leggen tot een bedrag per boekjaar van ten hoogste eenhonderdduizend euro (EUR 100.000,00).
(…)’
2.3.
FloraHolland biedt haar leden tevens de mogelijkheid om via het FloraHolland Connect systeem (hierna: FHC) onderling transacties af te rekenen tegen betaling van vergoedingen aan FloraHolland. Op dergelijke transacties zijn de Algemene Voorwaarden FloraHolland Connect (hierna: de Connect-voorwaarden) van toepassing, die luiden, voor zover relevant:
‘Definities
In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
(…)
Koper de (rechts)persoon die bij FloraHolland als zodanig is ingeschreven en daardoor in de gelegenheid is Producten via FloraHolland te kopen en af te rekenen en die op de dag dat Producten door Verkoper (moeten) worden geleverd niet door FloraHolland daarvan is uitgesloten;
(…)
Verkoper de (rechts)persoon die bij FloraHolland als zodanig dan wel als ‘aanvoerder’ is ingeschreven en daardoor in de gelegenheid is Producten via FloraHolland te verkopen en af te rekenen.
(…)
Artikel 2 Aard van de dienstverlening
1. Bij actieve bemiddeling verleent FloraHolland bemiddelingsdiensten voor en bij de totstandkoming van een Koopovereenkomst tussen Verkoper en Koper.
2. Passieve bemiddeling betreft in beginsel diensten, zoals de incasso c.q. afrekening en eventueel logistieke handelingen, met betrekking tot een Koopovereenkomst die door Verkoper en Koper zelf tot stand is gebracht. (…)
(…)
Artikel 6 Koopovereenkomst
(…)
2. Verkoper levert de door hem zelf geteelde Producten, tenzij het Koper bekend was of kon zijn dat de Producten ook door derden geteeld werden of zouden worden (..).
3. Koper en Verkoper zien er op toe dat een Koopovereenkomst het volgende bevat: hun namen met Klantnummers en een omschrijving van de Producten, de kwaliteit, de leveringsdata, de prijs, de hoeveelheid, het Fust, een eventueel verstrekt Monster. (..)’
(…)’
2.4.
Het Veilingreglement FloraHolland (hierna: het Veilingreglement) houdt in, voor zover relevant:
Artikel 9 Verkoop via FloraHolland
1. Door het bij FloraHolland aanleveren van een complete, juiste, tijdige en naar waarheid ingevulde Aanvoerbrief:
 geeft Verkoper aan FloraHolland opdracht om vermelde Producten namens hem te verkopen en vervolgens de koopsom te incasseren (Klok), dan wel direct tot incasso over te gaan indien de Producten al verkocht waren op het moment van aanvoer en de prijs aan FloraHolland bekend is gemaakt (FloraHolland Connect);
(…)
Verkoper draagt er zorg voor dat FloraHolland zo snel mogelijk kan beschikken over de (elektronische) aanvoergegevens, in ieder geval vóórdat de Producten (..) bij de Koper worden afgeleverd dan wel worden afgehaald bij Verkoper.
(…)
8. Bij onvolkomenheden in de nakoming van op Verkoper rustende verplichtingen kan FloraHolland deze voor rekening en risico van Verkoper corrigeren, (..), onverminderd het recht om bij herhaling een boete op te leggen.’
2.5.
Op 27 maart 2013 heeft [eiser] door middel van een elektronische aanvoerbrief (hierna: EAB) via FHC een negental transacties d.d. 1 maart 2013 met [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) afgerekend van in totaal € 76.320,-. Het opgegeven bedrag is opgesplitst in negen deeltransacties van elk maximaal € 9000,-, telkens bestaande uit een aantal van 60.000 (en één keer 28.800) stuks met een stuksprijs van € 0,15. Als productcode- en omschrijving heeft [eiser] opgegeven ‘2001 DiversenH%’. FloraHolland heeft de transactie vervolgens afgerekend en een bedrag van € 76.320,- aan [eiser] uitbetaald.
2.6.
[bedrijf] is op 10 april 2013 in surséance van betaling komen te verkeren, welke surséance korte tijd later is omgezet in faillissement.
2.7.
Bij aangetekende brief van 20 juni 2013 is aan [eiser] bericht dat (het bestuur van) FloraHolland van mening is dat [eiser] artikel 9 lid 1 van het Veilingreglement heeft overtreden, omdat de op 27 maart 2013 opgegeven leveringen geen producttransacties betreffen, maar het afrekenen van arbeidskosten en dat daarnaast - los van de voorgaande overtreding - in strijd met het Veilingreglement de EAB niet op de dag van de transactie is ingeleverd. In de brief wordt verder medegedeeld dat FloraHolland naar aanleiding van de door haar geconstateerde overtreding (i) de via FHC verrichte transacties zal terugdraaien, (ii) het permanente lidmaatschap van [eiser] zal beëindigen en dit zal omzetten naar een contractlidmaatschap en (iii) daarnaast aan [eiser] een boete zal opleggen van € 2.500,-.
2.8.
Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het bestuur van FloraHolland (hierna: het Bestuur) de bovengenoemde maatregelen gehandhaafd. In hoger beroep heeft De Raad van Commissarissen van FloraHolland (hierna: de Beroepscommissie) bij beslissing van 24 december 2013 het besluit van het Bestuur in stand gelaten.
2.9.
[eiser] heeft in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure het aan hem uitbetaalde bedrag overgemaakt naar de derdenrekening van de advocaat van FloraHolland.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
voor recht verklaart dat FloraHolland geen aanspraak kan maken op het door haar - krachtens het Besluit c.q. de Beroepsuitspraak - teruggevorderde bedrag ad € 76.320,- en op de opgelegde boete ad € 2.500,-;
indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat FloraHolland de rechtspersoonlijke bevoegdheid heeft om ter zake een [eiser] bindend besluit te nemen:
a. vernietigt het besluit tot terugvordering van het bedrag ad € 76.320,-;
b. vernietigt het besluit tot oplegging van de boete ad € 2.500,-;
c. vernietigt het besluit tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van FloraHolland;
subsidiair:
voor recht verklaart dat FloraHolland geen aanspraak kan maken op het door haar – krachtens het Besluit c.q. de Beroepsuitspraak – teruggevorderde bedrag ad € 76.320,-, doch uitsluitend op de boete ad € 2.500,-;
indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat FloraHolland de rechtspersoonlijke bevoegdheid heeft om ter zake een [eiser] bindend besluit te nemen:
a. vernietigt het besluit tot terugvordering van het bedrag ad € 76.320,-;
b. vernietigt het besluit tot ontzetting van [eiser] uit het lidmaatschap van FloraHolland;
in beide gevallen met veroordeling van FloraHolland in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt tegen de achtergrond van de vaststaande feiten aan haar vorderingen ten grondslag, dat zij niet in strijd met de toepasselijke voorwaarden en reglementen van FloraHolland heeft gehandeld. Zij heeft op 1 maart 2013 op verzoek van [bedrijf] op haar locatie boeketten vervaardigd met door [bedrijf] aangeleverde bloemen en die boeketten vervolgens aan [bedrijf] geleverd. Artikel 2 lid 2 van de Connect-Voorwaarden biedt de leden ruimte om ook dergelijke diensten via het FHC-systeem af te rekenen, te meer nu het begrip ‘Koopovereenkomst’ nergens in die voorwaarden is gedefinieerd en in het FHC systeem onder ‘Diversen 21%’ een aparte categorie is opgenomen voor producten en diensten waarover 21% btw dient te worden afgedragen.
Evenmin heeft [eiser] artikel 9 van het Veilingreglement overtreden, nu dit artikel niet van toepassing is op de onderhavige transactie, aangezien geen verkoop via FloraHolland heeft plaatsgevonden.
Verder sorteert de door het Bestuur uitgesproken ontzetting uit het lidmaatschap geen effect, nu het besluit van het Bestuur in strijd met met de in artikel 12 lid 3 van de Statuten is genomen en daarnaast de Bestuursbeslissing noch de Beroepsuitspraak per aangetekende brief aan [eiser] zijn toegezonden. Derhalve is het besluit tot ontzetting vernietigbaar op grond van artikel 2:15 sub a Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast is het besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt vereist, gelet op onder meer het langdurige keurige lidmaatschap van [eiser] en het financiële nadeel dat hij door de sanctie lijdt.
Ten slotte heeft het Bestuur, zo [eiser] al in strijd met de geldende regels heeft gehandeld, daarvoor ten onrechte een boete aan [eiser] opgelegd, nu FloraHolland ook het betaalde geld heeft teruggevorderd en zij op grond van artikel 6:92 lid 2 BW niet zowel schadevergoeding als een boete kan vorderen. Aldus - steeds - [eiser].
3.3.
FloraHolland voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
FloraHolland vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht verklaart dat [eiser] geen aanspraak kan maken op het bedrag van € 76.320,- en voor zoveel nodig de overeenkomst tussen FloraHolland en [eiser] ontbindt, danwel vernietigt, danwel nietig verklaart op grond van toerekenbaar tekortschieten aan de zijde van [eiser], danwel op grond van dwaling of bedrog aan de zijde van [eiser];
[eiser] veroordeelt binnen vijf dagen na dagtekening van (de rechtbank leest: het vonnis) het geldbedrag dat op de derdenrekening van de advocaat van FloraHolland staat vrij te geven, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft;
alsmede [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
[eiser] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het Bestuur terecht heeft geoordeeld dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met de Statuten en de binnen FloraHolland geldende regels en zo ja, of het Bestuur vervolgens tot de sancties heeft mogen besluiten die zij in dit geval heeft genomen. De rechtbank beantwoordt die vraag in beide gevallen bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Ook indien met [eiser] wordt aangenomen dat de door haar aan [bedrijf] geleverde dienst niet erin bestond dat zij personeel aan [bedrijf] heeft uitgeleend, maar dat zij voor [bedrijf] door haar aangeleverde bloemen op haar bedrijf heeft bewerkt, dan nog was dat geen transactie die onder de Connect-voorwaarden via FloraHolland mocht worden afgerekend. Uit de artikelen 2 en 6 lid 2 en 3 van die voorwaarden, in onderlinge samenhang bezien, volgt immers duidelijk dat (ook) de (passieve) bemiddelingsdienst van FloraHolland uitsluitend is bedoeld voor koopovereenkomsten van (geteelde) producten. Dat in de Connect-voorwaarden niet is gedefinieerd wat onder ‘Koopovereenkomst’ moet worden verstaan, doet daaraan niet af, te minder nu de begrippen ‘Koper’ en ‘Verkoper’ wel onder de definities zijn opgenomen en daarin zijn gedefinieerd als respectievelijk ‘de (rechts)persoon die (..) in de gelegenheid is Producten via FloraHolland te kopen’ en ‘de (rechts)persoon (..) die in de gelegenheid is Producten via FloraHolland te verkopen’. Daarin keert dus steeds terug dat het gaat om koop- en verkoop van producten en niet om dienstverlening of andersoortige leveringen. Op basis van de inhoud van de Connect-voorwaarden had [eiser] - zeker als professionele partij - dus moeten begrijpen dat het FHC-systeem niet mocht worden gebruikt voor een transactie als de onderhavige, die immers geen verkoop van producten betrof, maar het verrichten van een dienst. Dat in het FHC-systeem een aparte categorie voor het - voor diensten gebruikelijke - hoge btw-tarief van 21% was opgenomen, maakt niet dat [eiser] anders mocht veronderstellen, omdat het hoge BTW-tarief gehanteerd wordt voor de bewerking van te leveren producten. Of [eiser], zoals hij op zitting heeft verklaard, hiervoor al talloze vergelijkbare diensten (namelijk het verven van aangeleverde bloemen) zonder bezwaar via FHC had afgerekend is in dit verband niet van belang, nu gesteld noch gebleken is dat FloraHolland bij de betreffende transacties ook heeft gezien of had kunnen zien dat het niet om de levering van producten ging, maar om een verleende dienst. Aldus kon [eiser] aan het stilzwijgend goedkeuren van die transacties door FloraHolland niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat ook diensten als de onderhavige via FHC mochten worden afgerekend.
4.3.
Uit het bovenstaande volgt dat FloraHolland op grond van de Connect-voorwaarden niet verplicht was om tot afrekening van deze transactie over te gaan. Derhalve kan FloraHolland hetgeen zij dienaangaande aan [eiser] heeft uitbetaald als onverschuldigd betaald terugvorderen.
4.4.
Verder deelt de rechtbank het standpunt van het Bestuur dat [eiser] bij het opgeven van de incasso-opdracht voor de onderhavige transactie heeft gehandeld in strijd met artikel 9, eerste lid, van het Veilingreglement. Uit de door [eiser] ingevulde aanvoerbrief viel immers niet af te leiden dat de opgegeven transactie geen betrekking had op de verkoop van sierteeltproducten, maar op een dienst. In zoverre was de Aanvoerbrief dan ook niet juist en naar waarheid ingevuld. Los daarvan komt daarbij, dat de transactie tevens in strijd met voornoemd artikel niet direct maar pas na 26 dagen is opgegeven. Dat dit laatste op verzoek van [bedrijf] gebeurde, disculpeert [eiser] niet, nu hij zich als (toenmalig) lid van FloraHolland en gebruiker van het FHC-systeem aan het Veilingreglement had te houden. Dit geldt in dit geval te meer, nu FloraHolland tevens - onvoldoende weersproken - heeft gesteld dat de tijdigheid en juistheid van de Aanvoerbrief voor haar van wezenlijk belang is voor de garanties die de bank in het kader van de transacties tegenover FloraHolland heeft verstrekt.
4.5.
De rechtbank verwerpt de stelling van [eiser] dat de in artikel 9 van het Veilingreglement neergelegde verplichtingen niet van toepassing zijn op transacties die buiten de veiling om tot stand zijn gekomen. Allereerst volgt dat niet uit de tekst van de betreffende bepaling, die immers bepaalt dat een opdracht voor incasso’s via het FHC-systeem voor
reeds verkochte productenmet behulp van een ingevulde Aanvoerbrief moet worden doorgegeven. Nergens valt te lezen dat daarvan zijn uitgezonderd verkooptransacties waarbij FloraHolland een passieve bemiddelingsrol heeft vervuld. [eiser] heeft ook geen nadere feiten en omstandigheden gesteld die deze zienswijze ondersteunen. Tegen die zienswijze pleit bovendien dat [eiser] voor deze transactie zelf een Aanvoerbrief heeft ingevuld. Niet in te zien valt waarom zij dat heeft gedaan, indien zij van mening was dat de verplichting tot het invullen van een dergelijke aanvoerbrief niet sloeg op de onderhavige transactie.
4.6.
Nu daarmee vaststaat dat [eiser] de reglementen van FloraHolland heeft overtreden, mocht het Bestuur hem op grond van de artikelen 18 en 19, eerste lid van de Statuten deswege een boete van € 2.500,- opleggen. Het in artikel 6:92 lid 2 BW neergelegde verbod tot cumulatie van boete en schadevergoeding staat daaraan niet in de weg, nu de vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 76.320,- geen vordering tot schadevergoeding is, maar een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling.
4.7.
Daarmee resteert als te beantwoorden vraag of het Bestuur [eiser] naast de voornoemde maatregelen ook uit het lidmaatschap heeft mogen ontzetten. In dat verband dient tot uitgangspunt dat tussen partijen niet in geschil is dat het Bestuur op grond van artikel 12, eerste lid, van de Statuten op zichzelf de bevoegdheid had om naar aanleiding van de hiervoor vastgestelde overtreding deze sanctie op te leggen. [eiser] heeft echter gesteld dat het besluit tot ontzetting vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 BW, nu (i) bij de onderliggende besluitvorming de in artikel 12 neergelegde statutaire bepalingen rondom de totstandkoming van besluiten tot ontzetting niet zijn nageleefd (artikel 2:15 lid 1 sub a BW), althans (ii) het Bestuur bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid niet tot deze sanctie heeft kunnen komen (artikel 2:15 lid 1 sub b BW).
4.8.
De rechtbank volgt [eiser] niet in deze stellingen. Allereerst is niet gebleken dat het besluit in strijd met de statutaire voorschriften van FloraHolland tot stand is gekomen. Ook indien het zo is dat het Bestuur bij het gesprek op 6 mei 2013 onvoldoende wederhoor heeft toegepast, dan nog staat vast dat zij dit verzuim later heeft hersteld door [eiser] op 3 september 2013 in het bijzijn van zijn advocaat te horen over de onderhavige verwijten en het voornemen tot ontzetting. Het Bestuur heeft de zienswijze van [eiser] daaromtrent ook meegenomen in haar besluit van 16 oktober 2013. Aldus is het besluit tot ontzetting in overeenstemming met de in artikel 12, derde lid van de Statuten neergelegde eisen van hoor en wederhoor tot stand gekomen. Of de besluiten van het Bestuur en de Beroepscommissie vervolgens al dan niet per aangetekende brief aan [eiser] zijn gestuurd (artikel 12, tweede lid Statuten) is verder niet van belang, nu dit enerzijds geen voorschrift is dat ziet op de totstandkoming van het besluit en anderzijds gesteld noch gebleken is dat [eiser] de besluiten niet tijdig heeft ontvangen, zodat hij wat dit aangaat niet in enig belang is geschaad.
4.9.
Evenmin is gebleken dat het genomen besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Tot uitgangspunt dient dat FloraHolland gemotiveerd heeft gesteld dat het mede vanwege de achterliggende garantie-afspraken tussen FloraHolland en de bank, die alleen verkooptransacties van producten dekken, voor FloraHolland van essentieel belang is dat haar leden het FHC-systeem alleen voor zulke verkooptransacties gebruiken en FloraHolland tijdig van een juiste en naar waarheid ingevulde Aanvoerbrief voorzien. Voor een goed functioneren van het FHC-systeem is het noodzakelijk dat FloraHolland erop kan vertrouwen dat haar leden deze afspraken nakomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Bestuur tegen deze achtergrond in redelijkheid tot het besluit kunnen komen dat een ontzetting uit het lidmaatschap in dit geval was gerechtvaardigd, aangezien [eiser] het hiervoor bedoelde vertrouwen heeft geschonden door, zonder dat dit uit de door hem ingevulde EAB voor FloraHolland kenbaar was, een dienst via het FHC-systeem af te rekenen. Aldus heeft [eiser] FloraHolland ten onrechte tot betaling bewogen. Het voorgaande oordeel wordt niet anders indien met [eiser] wordt aangenomen dat het opknippen van de transactie niet was gedaan om controle te ontlopen, maar alleen (op advies van FloraHolland) gebeurde om betaling te bespoedigen. Alsdan blijft immers staan dat [eiser] niet aan FloraHolland inzichtelijk heeft gemaakt dat hij het systeem gebruikte voor het afrekenen van een dienst, terwijl hij had moeten weten dat dit laatste niet mocht. Evenmin doet aan het voorgaande af dat [eiser] al 20 jaar keurig lid van FloraHolland was en dat het initiatief voor deze wijze van afrekenen van [bedrijf] kwam. Tegenover die laatste omstandigheid staat bovendien de - onweersproken - door het Bestuur vastgestelde omstandigheid dat [eiser] en [bedrijf] in dit geval in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken bewust voor een afrekening via het FHC-systeem hebben gekozen, omdat [bedrijf] in betalingsmoeilijkheden verkeerde. Dat [bedrijf] kort na het afrekenen van deze transactie failliet is gegaan, betekent dat [eiser] de betalingsproblemen en verhaalstekorten van [bedrijf] bewust op het bordje van FloraHolland heeft gelegd. Bij het beoordelen van de redelijkheid en billijkheid van de opgelegde sanctie weegt tenslotte ook mee dat FloraHolland - onweersproken - heeft gesteld dat de ontzetting in zoverre niet definitief is, dat [eiser] na verloop van tijd weer in aanmerking kan proberen te komen voor een permanent lidmaatschap en in de tussentijd op contractbasis gebruik kan maken van de diensten van FloraHolland. [eiser] heeft hiertegenover gesteld dat een contractlidmaatschap hem vanwege de hogere provisiekosten op jaarbasis een nadeel van minimaal € 60.000,- zal toebrengen. Deze stelling wordt evenwel als onvoldoende onderbouwd gepasseerd, mede omdat [eiser] niet (voldoende) gemotiveerd heeft gesteld dat hij voor zijn bedrijfsvoering volledig afhankelijk is van het FHC-systeem. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken op grond waarvan het Bestuur in redelijkheid en billijkheid van een ontzetting had moeten afzien, is er geen aanleiding het besluit tot ontzetting op grond van artikel 2:15 jo. 2:8 BW te vernietigen.
4.10.
Aldus zal zowel de primaire als de subsidiaire vordering in conventie worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van FloraHolland in conventie begroot op € 608,- aan griffierecht en € 904,- aan salaris advocaat (2 punten x liquidatietarief € 452,-), aldus in totaal € 1.512,-.
in reconventie
4.11.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat FloraHolland aanspraak heeft op terugbetaling van het aan [eiser] uitbetaalde bedrag van € 76.320,-. De vordering in reconventie is daarmee toewijsbaar voor zover het de gevraagde verklaring voor recht betreft. Nu de overige vorderingen in reconventie zijn ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering in conventie (deels) zou worden toegewezen en aan die laatste voorwaarde niet is voldaan, kan verdere behandeling van de reconventionele vordering achterwege blijven.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van FloraHolland begroot op € 452,- aan salaris advocaat (2 punten x liquidatietarief € 452,- x factor 0,5 vanwege de samenhang met de conventie).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van FloraHolland tot op heden begroot op € 1.512,-;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat [eiser] geen aanspraak kan maken op het door FloraHolland aan hem betaalde bedrag van € 76.320,-;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van FloraHolland tot op heden begroot op € 452,-;
5.5.
verklaart de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. A. Vogelaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2014. [1]

Voetnoten

1.type: