2.7
Vervolgens is de vraag aan de orde of Klik, gelet op het feit dat hij [eiser] moet toelaten tot het verrichten van passende arbeid, tevens verplicht is om het loon door te betalen na de datum waarop op grond van art. 7:629 BW de loonbetalingsverplichting vervalt.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat mr. Rodenburg op dit punt terecht heeft aangevoerd dat uit 7:628 BW en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie (waaronder HR 3 februari 1978, NJ 1978, 248, HR 8 november 1985, NJ 1986, 309 en HR 13 december 1991, NJ 1992, 441) volgt dat ook na afloop van de doorbetalingsperiode ex art. 7:629 lid 1 BW de werknemer aanspraak heeft op loon, doch dat die aanspraak niet meer omvat dan het loon dat past bij de door de werknemer aangeboden en voor zijn krachten en bekwaamheden berekende arbeid. De werkgever is steeds gehouden om van zo’n aanbod gebruik te maken, tenzij dit redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
Van een aanbod van [eiser] om de passende arbeid voor 20 uur per week te verrichten is naar het oordeel van de kantrechter sprake: hij is daarmee immers alleen gestopt omdat Klik hem te verstaan had gegeven dat hij na die datum niet meer welkom was. Voorts heeft Klik niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden om [eiser] de passende arbeid tegen een bij die arbeid passend loon te verrichten. Dat geldt temeer nu het er voorlopige voor gehouden kan worden dat Klik op 2 april 2013 niet voldeed aan haar reintegratieverplichtingen, zoals art. 7:658a W voorschrijft, op grond van het volgende. In de eerste plaats heeft de kantonrechter niet kunnen vaststellen dat de bedrijfsarts op enig moment expliciet heeft voorgeschreven dat [eiser] in staat was het aantal uren uit te breiden naar 40 uur per week. Uit het door Klik aangehaalde arbeidsdeskundig onderzoek van 15 oktober 2011(zie hierboven in rov. 1.3) blijkt dat niet en evenmin uit de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts van het UWV (zie hierboven in rov. 1.4). Bovendien blijkt uit de “Bijstelling probleemanalyse WIA” van 26 oktober 2012 (zie hierboven in rov. 1.6) dat de bedrijfsarts op die datum niet heeft geadviseerd om de uren direct uit te breiden, doch heeft gesteld dat [eiser] “eerder verstrekt advies om halve dagen te werken in aangepast werk moet opvolgen”, alsmede dat pas indien dit voorspoedig zou verlopen de mogelijkheden voor uitbreiding in eigen of aangepast werk zouden moeten worden beoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat Klik dit advies heeft opgevolgd. Integendeel, in haar brief van 27 oktober 2012 (zie hierboven in rov. 1.7.) verordonneert zij [eiser], met voorbij gaan aan het advies van de bedrijfsarts, om 40 uur per week op kantoor aanwezig te zijn. Evenmin is gebleken dat Klik de andere adviezen van de bedrijfsarts van diezelfde datum (een onafhankelijke mediation en/of een deskundigenoordeel bij het UWV aanvragen) heeft opgevolgd. Uit het voorgaande volgt aldus niet dat [eiser] zich niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft gehouden, zoals Klik aanvoert, doch dat het Klik zelf is die tekort is geschoten in haar verplichtingen uit art. 7:658a BW.
[eiser] heeft het salaris over 20 uur per week gevorderd. Nu Klik daartegen geen verweer heeft gevoerd, gaat de kantonrechter er van uit dat dit het loon is dat past bij de door [eiser] aangeboden en voor zijn krachten en bekwaamheden berekende arbeid.
De voorlopige conclusie op dit punt luidt dan ook dat [eiser] in beginsel recht heeft op de hiervoor omschreven loonbetaling na 1 april 2013.
Klik heeft daarbij de mogelijkheid om het UWV toestemming te verzoeken de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen. In die procedure kan dan aan de orde komen of Klik zich al dan niet voldoende heeft ingespannen en kan tevens beoordeeld worden of er al dan niet uitzicht is dat [eiser] binnen 26 weken in staat is om zijn eigen werk op te nemen.
Tegen de achtergrond van het voorgaande passeert de kantonrechter het standpunt van Klik dat [eiser] ten onrechte niet een verklaring ex art.7:629a BW heeft overgelegd: op grond van art. 7:629a lid 2 BW is een dergelijke verklaring niet nodig, omdat niet betwist wordt dat [eiser] niet in staat is zijn eigen arbeid te verrichten.