ECLI:NL:RBAMS:2014:7724

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
C-13-560611 - HA RK 14-59
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van [eiser] tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR) van ING N.V. [Eiser], eigenaar van een winkel, had een zakelijke rekening bij ING en was geconfronteerd met een blokkade van zijn rekening vanwege vermeende frauduleuze pintransacties. ING had geconstateerd dat er een veelvoud aan grote pintransacties had plaatsgevonden die afweken van het normale patroon, en had [eiser] beschuldigd van betrokkenheid bij fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opname van [eiser]'s persoonsgegevens in de registers gerechtvaardigd was op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de voorwaarden van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat [eiser] betrokken was bij de frauduleuze transacties, en dat de belangen van ING en de integriteit van de financiële sector zwaarder wogen dan de nadelige gevolgen voor [eiser]. Het verzoek van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/560611 / HA RK 14-59
Beschikking van 13 november 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. C.J. van Woerden te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
ING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en ING genoemd

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 5 maart 2014;
  • de tussenbeschikking van 19 juni 2014, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2014;
  • een aanvullend verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2014;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 12 september 2014.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn van de (gewijzigde) beschikkingsdatum op de hoogte gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar en uitbater van een winkel genaamd [winkel] en [winkel 2]. De winkel betreft een eenmanszaak, die zich onder andere bezig houdt met de (groot)handel in groente en fruit.
2.2.
[eiser] heeft een zakelijke rekening bij ING gehad. Op de overeenkomst voor deze
zakelijke rekening zijn de “Voorwaarden en overige regelingen Zakelijk” van ING van
toepassing. Onderdeel hiervan zijn de “Voorwaarden Zakelijke Rekening”. Deze voorwaarden luiden, voor zover thans van belang, als volgt:

24 Blokkade betaalinstrument en Zakelijke Rekening
24.1
De Bank is bevoegd een Betaalinstrument of de Zakelijke Rekening te blokkeren bij (…) het vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het Betaalinstrument.
De bank is niet aansprakelijk voor enige schade die de Rekeninghouder door de blokkade lijdt.
24.2
Bij blokkering stelt de Bank de Rekeninghouder (zo mogelijk voorafgaand) daarvan volgens een communicatiemiddel, zoals gespecificeerd in artikel 20, op de hoogte, tenzij dat informeren veiligheidsoverwegingen zou doorkruisen of verboden is krachtens andere toepasselijke nationale of internationale wet- en/of regelgeving.
24.3
De Bank deblokkeert de Zakelijke Rekening of het Betaalinstrument of vervangt dit door een nieuw Betaalinstrument zodra de redenen voor de blokkering niet langer bestaan.
24.4
Zolang de Zakelijke Rekening is geblokkeerd, zal de Bank geen Betaalopdrachten uitvoeren.”
“68 Incassoblokkade door Bank
De Bank is bevoegd om wegens haar moverende reden, bijvoorbeeld vanwege een vermoeden van fraude, een algehele of selectieve incassoblokkade op de Zakelijke Rekening aan te brengen. De Bank zal de Rekeninghouder hiervan zo spoedig mogelijk in kennis stellen met vermelding van de reden tot blokkeren en zo nodig welke maatregelen de Rekeninghouder dient te nemen om de blokkade op te heffen.”
2.3.
Tot de toepasselijke voorwaarden behoren ook de Algemene Bankvoorwaarden 2009. Artikel 2 lid 2 van deze voorwaarden luidt:
“2.2 De cliënt neemt jegens de bank de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de bank. De cliënt stelt de bank in staat haar wettelijke en contractuele verplichtingen na te kunnen komen en haar dienstverlening correct te kunnen uitvoeren. De cliënt mag van de diensten en/of producten van de bank geen oneigenlijk of onrechtmatig gebruik (laten) maken, waaronder mede begrepen gebruik dat strijdig is met wet en regelgeving, dienstbaar is aan strafbare feiten of schadelijk is voor de bank of haar reputatie of voor de integriteit van het financiële stelsel”.
2.4.
Vanaf 8 juni 2008 heeft [eiser] gebruik gemaakt van een betaalautomaat voor het
accepteren van betalingen met een betaalpas. Op de overeenkomst voor het gebruik van deze betaalautomaat zijn de “Voorwaarden Acceptatie betaalkaarten” van
toepassing. Artikel 18 lid 6 van deze voorwaarden luidt:

18 Schade, tekortkomingen en fraude
(...)
18.6
Is er op welke manier dan ook sprake van fraude bij betaalpas- of Chipknipbetalingen en wordt die door ons of een ingeschakelde derde geconstateerd? Dan kunnen wij de schade die hierdoor is ontstaan op u verhalen. Het gaat dan om fraude die is ontstaan doordat u de bepalingen van de overeenkomst, deze voorwaarden, de handleiding of voorschriften van de ING of van de eigenaar van het betaalmerk, niet heeft nageleefd”.
2.5.
In november 2013 is ING door Equens SE (hierna: Equens), haar transactieverwerker die het betalingsverkeer via de betaalautomaten en terminals faciliteert en monitort, geïnformeerd over een door haar geconstateerd veelvoud aan grote en van het normale patroon afwijkende pintransacties via de terminal van [winkel] en [winkel 2]. Deze pintransacties vonden plaats in de periode van januari 2013 tot en met november 2013 en betroffen pintransacties met betaalpassen van rekeninghouders die waren begunstigd met uit fraude verkregen gelden of via fraude aangevraagde en verkregen – en dus valse – betaalpassen.
2.6.
Op een door ING als productie 5 overgelegde lijst met transacties met als koptekst “
Dubieuze Aut. [winkel] en [winkel 2] ([nummer]/[nummer]) vanaf 01-01-2013 (ING)”, staan onder meer op 26 september 2013 twee pintransacties van € 1.100,00 en € 1.400,00 genoteerd, op 16 oktober 2013 een pintransactie van €2.260,00 en op 7 november 2013 een pintransactie van € 7.000,00.
2.7.
Op 20 november 2013 hebben[naam 1] (hierna: [naam 1]) van ING en[naam 2] van Equens [eiser] bezocht in de winkel en hem geconfronteerd met de frauduleuze pintransacties. Het gespreksverslag dat daarvan is opgemaakt luidt als volgt:
“(…)
Kort en zakelijk gerelateerd verklaarde [eiser] het volgende:
- (…)
- De supermarkt is zeven dagen per week geopend van 08.00 uur tot omstreeks 21:00.
- Hij heeft geen personeel in dienst (op het moment van het interview waren er echter twee
jonge mannen werkzaam in de winkel).
- Hij heeft een vaste betaalautomaat op de balie bij de kassa.
- Zijn klanten betalen contant of middels de betaalautomaat.
- Het geld dat hij contant ontvangt gebruikt hij ondermeer weer om leveranciers contant te betalen.
- Hij kan niet aangeven hoeveel contant geld hij dagelijks of wekelijks ontvangt.
- Het komt ook voor dat klanten niet gelijk betalen. Hij maakt dan een kassabon met daarop de naam van de klant. Als de klant uiteindelijk betaald heeft (dat kan ook na meerdere aankopen zijn) gooit hij de kassabon weg.
- Indien een klant direct betaald (contant of via betaalautomaat) worden iet altijd alle artikelen op de kassa aangeslagen.
- Aan de hand van een kassarol kan dus niet worden bepaald wat op een dag precies verkocht is.
- Hij levert ook regelmatig grote partijen levensmiddelen aan bijvoorbeeld cateraars.
- Die levensmiddelen worden dan opgehaald en bijvoorbeeld middels de betaalautomaat betaald.
- Hij maakt daar geen facturen van op en hij weet ook geen naam- en adresgegeven van die afnemers.
- Het kan ook voorkomen dat dergelijke afleveringen van grote partijen pa na een aantal leveringen worden betaald.
- Dat gebeurt op basis van goed vertrouwen (ondanks dat hij geen naam- en adres heeft!)
- Als de betaling heeft plaatsgevonden gooit hij de bonnetjes waarop hij de nog niet betaalde afleveringen bijhield weg.
- Hij toonde ons een aantal kassabonnen van aankopen die nog niet betaald waren. Dit betroffen echter kleine bedragen. Op de kassabonnen is met pen de naam van de klant geschreven.
- (…)
- Zijn verklaring voor de grote betaalautomaat transacties is leveringen aan cateraars en dergelijke, dus veel levensmiddelen tegelijk.
- Hij kan dit echter op geen enkele wijze onderbouwen met facturen en dergelijke.
- We hebben hem geconfronteerd dat veel grote betalingen middels de betaalautomaat plaats hebben gevonden met betaalpassen die te relateren zijn aan fraude.
- Hij wist daar niets van af, hoe kan hij zien dat de betaalpas niet van degene is die de betaling doet.
- De laatste grote betaling middels de geldautomaat was gedaan door een licht getinte man die inkopen had gedaan voor een cateringbedrijf.
- (…)”.
2.8.
Bij brief van 26 november 2013 heeft ING, voor zover van belang, het volgende aan [eiser] bericht.
“In de maanden september, oktober en november zijn uw gegevens naar voren gekomen in een onderzoek naar fraude. De gedupeerde rekeninghouders hebben aangifte gedaan van fraude bij de politie. De ING heeft de gedupeerde rekeninghouders schadeloos gesteld. Op grond van het voorgaande heeft de ING een vordering op u verkregen van € 11.760.
Gelet op de frauduleuze opnames en de omstandigheden waaronder de bijschrijvingen hebben plaatsgevonden, staat uw betrokkenheid bij voornoemde fraude in voldoende mate vast. Vanwege het belang van de ING bij het handhaven van de integriteit van het financiële stelsel en het voorkomen en bestrijden van fraude achten wij het noodzakelijk om zowel uw zakelijke als uw persoonsgegevens voor de duur van 8 jaar op te nemen in het incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister. Het belang van opname van uw gegevens in het incidentenregister prevaleert naar ons oordeel boven de mogelijk voor u nadelige gevolgen van de plaatsing.
Uw zakelijke rekening is geblokkeerd voor afschrijvingen. Wij zullen onze vordering zover mogelijk verrekenen met aanwezig positief saldo op uw rekening. (…)”.
2.9.
In een e-mail van 1 december 2013 van [eiser] aan ING ([naam 1]) over het bezoek aan de winkel op 20 november 2013 staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Wij hadden afgesproken dat u bij mij in de winkel langs zou komen, u heeft daarbij niet gezegd dat u iemand anders met u mee zou nemen (…). (…)
Jullie hadden alle recht op deze vragen maar ik hoop dat je begrijpt dat jullie hier achteraf mee komen en er dus te laat mee zijn omdat ik er niks meer aan kan doen. U had een hele overzicht met transacties van die persoon dus jullie waren hier vanaf dag een al op de hoogte van. Ik begrijp dan niet dat jullie hier achteraf pas mee komen en mij er lastig mee vallen. Als jullie vanaf dag een naar mij toe waren gestapt en ik niet mee zou werken dan hadden jullie alle recht om dit te doen waar jullie nu mee bezig zijn maar dit is niet het geval. Jullie hebben hierbij ook nog eens mijn zakelijke en onze privé rekeningen geblokkeerd, het pasje van mijn zakelijke rekening is ingeslikt. Onze privé rekeningen hebben hier niks mee te maken maar zijn wel geblokkeerd wat dus betekend dat wij niet eens meer onze levensmiddelen kunnen kopen, geen facturen kunnen betalen en geen uitgaven meer hebben, wat te belachelijk voor woorden is als je een gezin moet onderhouden.
Ik heb een eigen onderneming en er komen dagelijks honderden klanten bij mij pinnen, op de voorhoofd van een klant staat bij wijze van niet geschreven dat hij/zij betaald met een gestolen pas? Ik ga niet bij elke klant het bankpasje controle want dan blijf ik maar bezig en verlies ik mijn klanten. (…)”.
2.10.
Op 2 december 2013 heeft ING op de e-mail van [eiser] gereageerd met een nadere uitleg over de rol van Equens en de door haar geconstateerde frauduleuze transacties. Naar aanleiding van deze e-mail heeft [eiser] per e-mail van 4 december 2013, voor zover van belang, het volgende aan ING ([naam 1]) bericht:
“(…) U vraagt mij nu om bewijsstukken van de periode 24-04-2013 tot 07-11-2013, de klant wilde in geen van alle gevallen een factuur dus dit kan ik u ook niet toesturen als bewijsstukken omdat ik deze niet heb. De laatste betaling, niet zo kort geleden herinner ik mij wel ongeveer wat de klant gekocht had. Ook was de laatste betaling van €7,000 niet van een keer, het was een totaal bedrag van 4 bezoeken wat de klant in een keer heeft betaald. (…)”.
2.11.
Op 17 januari 2014 heeft Equens namens ING jegens [eiser] aangifte gedaan van heling en/of (schuld)witwassen.
2.12.
Bij brief van 27 januari 2014 heeft de advocaat van [eiser] de betrokkenheid van [eiser] bij de door ING gestelde fraude betwist en heeft hij ING verzocht de blokkades van de zakelijke en privé-rekeningen van [eiser] op te heffen en de opname van de persoonsgegevens van [eiser] uit het incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR) te schappen. Op deze brief heeft ING bij brief van 28 januari 2014 gereageerd en herhaald dat zij [eiser] heeft verzocht om de rechtmatigheid van de frauduleuze transacties aan te tonen.
2.13.
Bij dagvaarding van 11 maart 2014 heeft [eiser] een kort geding tegen ING aanhangig gemaakt betreffende precies hetzelfde feitencomplex als in de onderhavige zaak. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] om ING te veroordelen om zijn gegevens uit het incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR te verwijderen, bij vonnis van 14 april 2014, afgewezen.
2.14.
[eiser] heeft een rapport van 22 augustus 2014 van financieel- en organisatieadviseur [naam 3] (hierna: [naam 3]) in het geding gebracht. Dit rapport luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Vervolg Hoofdstuk 2
BEOORDELING
1. Het transactieoverzicht op dag basis (…) toont aan dat de met gesteld frauduleus verkregen pinpassen gedan pin-transacties daadwerkelijk betalingen voor leveringen betroffen. De waarde van de eindvoorraad per 31-12-2013 bedraagt € 44.713.
Hierbij moet in beschouwing worden genomen, dat de voorraadmutaties zowel ten aanzien van inkopen als verkopen op de betaaldatum zijn geregistreerd. Deze datum hoeft niet gelijk te zijn aan de leverdatum (zowel inkopen als verkopen).
Het overzicht toont dus de administratieve waarde van de voorraad, die gezien de betalingstermijnen van klanten en leveranciers gering afwijkingen vertoont ten opzicht van de werkelijke voorraad.
Het maandelijks transactie overzicht laat een fluctuerend percentage zien van de waarde van de inkopen ten opzichte van het verkopen in enige maand. Dat is mede het gevolg van de bovengenoemde verschillen in betaaldatum en leverdatum. Echter het jaartotaal laat zien dat 67% van de gerealiseerde verkoopwaarde wordt besteed aan inkopen. Hetgeen volledig in lijn is met de gehanteerde opslag van 50% op de inkoopprijs.
2 Indien de gesteld frauduleus gepinde bedragen niet op basis van een levering door [eiser] zouden hebben plaatsgevonden zou de eindvoorraad per 31-12-2013 met een waarde van €40.360 (zijnde € 60.537 maal 0,67) verhoogd moeten worden. De gecalculeerde eindvoorraadwaarde bedraagt €44.713. De waarde van de eindvoorraad zou den €85.073 (…) bedragen. Hetgeen vrijwel een verdubbeling van de voorraad zou betekenen. Daarvoor is geen plaats in de supermarkt en het zou uit het oogpunt van een verstandige bedrijfsvoering desastreus zijn voor de onderneming met vele versproducten. Bovenstaande toont eens te meer aan, dat de gestelde frauduleuze (financiële) pintransacties het resultaat zijn van een daadwerkelijke levering”.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek van [eiser] strekt er primair toe dat de rechtbank op grond van artikel 46 lid 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ING zal bevelen alle op [eiser] betrekking hebbende persoonsgegevens uit het incidentenregister en het EVR te verwijderen. Subsidiair verzoekt [eiser] dat de rechtbank ING zal bevelen alle op [eiser] betrekking hebbende persoonsgegevens uit het EVR te verwijderen. Meer subsidiair verzoekt [eiser] de rechtbank een beslissing te nemen die haar gerade voorkomt. Daarnaast verzoekt [eiser] de rechtbank ING te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt – kort weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. [eiser] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. ING heeft zijn betrokkenheid op geen enkele manier bewezen of aannemelijk gemaakt. Het feit dat volgens ING gebruik is gemaakt van frauduleus aangevraagde betaalpassen en dat meerdere frauduleuze geldtransacties via de betaalautomaat van [eiser] zijn verlopen zegt niet dat [eiser] daar zelf bij betrokken is geweest. Er is niet voldaan aan de vereiste voor opname in het incidentenregister. De proportionaliteitstoets voor opname in het EVR is niet correct uitgevoerd. Niet alleen heeft ING zijn bankrekeningen per december 2013 geblokkeerd, maar hij kan sindsdien ook geen gebruik meer maken van de betaalautomaat hetgeen betekent dat hij omzetverlies lijdt.
3.3.
ING verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. ING voert hiertoe aan dat zij een gerechtvaardigde en ernstige verdenking heeft dat [eiser] zelf betrokken is geweest bij de fraude. Er is daarbij sprake van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld. Op zijn minst is sprake van schuldwitwassen in de zin van artikel 420quater sub b van het Wetboek van Strafrecht. Volgens ING is zij gerechtvaardigd overgegaan tot opname van de persoonsgegevens van [eiser] in de betreffende registers.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het opnemen van de persoonsgegevens van [eiser] in het register en het daaraan gekoppelde EVR is aan te merken als een verwerking van persoonsgegevens, waarop de Wbp van toepassing is. Deze verwerking vindt zijn grondslag in het gerechtvaardigde belang als bedoeld in artikel 8 sub f Wbp van ING en de overige bij het EVR aangesloten financiële instellingen om maatregelen te treffen ter waarborging van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector.
4.2.
Opname in het Incidentenregister is alleen toegestaan onder de voorwaarden van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het protocol). In artikel 5.2.1 van het protocol zijn (strenge) voorwaarden geformuleerd waaraan moet zijn voldaan om over te kunnen gaan tot opnamen van persoonsgegevens in het EVR. Het gaat – kort weergegeven – om de volgende criteria:
  • de gedragingen van de persoon vormen of kunnen een bedreiging vormen voor de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een financiële instelling, alsmede de (organisatie van de) financiële instelling(en) zelf of de continuïteit en/of integriteit van de financiële sector;
  • in voldoende mate staat vast dat de betreffende persoon betrokken is bij de benadeling van de financiële instelling of haar cliënten;
  • het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het EVR prevaleert boven de mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokkene als gevolg van opname van zijn persoonsgegevens in het EVR.
4.3.
De rechtbank dient aldus te beoordelen of aan voornoemde voorwaarden is voldaan en dus of opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd was en of de handhaving daarvan thans nog gerechtvaardigd is.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft in haar vonnis geoordeeld dat niet in geschil is dat de betaalautomaat in de winkel van [eiser] in de periode van begin 2013 tot en met 7 november 2013 is gebruikt om pintransacties te verwerken met onder meer vals aangevraagde betaalpassen en dat kan worden aangenomen dat deze handelingen hebben geleid tot een bedreiging van de financiële belangen van ING en haar cliënten die schade hebben geleden. In de onderhavige procedure hebben partijen geen verweer gevoerd tegen dit oordeel zodat de rechtbank dit oordeel als uitgangspunt zal nemen.
4.5.
Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat uit het door ING als productie 5 overgelegde overzicht van pintransacties in de winkel van 1 januari 2013 tot en met 26 november 2013 volgt dat de frauduleuze pintransacties – 20 geslaagde pintransacties en 15 geweigerde pintransacties – opvallend en substantieel afwijken van de overige pintransacties in de winkel. [eiser] stelt in dit verband dat hij voordat hij met de fraude is geconfronteerd ook voor substantiële bedragen heeft geleverd aan cateraars. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] een aantal facturen van boven de duizend euro overgelegd. Echter geen van deze betalingen zien op pinbetalingen en het betreffen nooit afgeronde bedragen, hetgeen bij de frauduleuze transacties steeds wel het geval is. Met deze facturen heeft [eiser] dan ook niet weerlegd dat de frauduleuze pinbetalingen sterk van het normale patroon afwijkende pinbetalingen betreffen.
4.6.
Voor deze sterk van het normale patroon afwijkende pinbetalingen heeft [eiser] geen plausibele verklaring gegeven. Met betrekking tot de bedragen € 1.100,00 en € 1.400,00, € 2.260,00 en € 7.000,00 die op respectievelijk 26 september 2013, 16 oktober 2013 en 7 november 2013 zijn afgerekend heeft [eiser] slechts verklaard dat hij over een periode van een kleine anderhalve maand goede klandizie had van een klant met een busje, waarvan hij de naam niet kent, die beweerde dat hij een cateringbedrijf had. Daarbij zou de betaling van € 7.000,00 een betaling zijn voor een viertal aankopen waarvan drie eerder op krediet. Met betrekking tot de overige frauduleuze pintransacties heeft [eiser] in het geheel geen verdere toelichting gegeven. Terecht wijst ING in dit verband op de volgende pintransacties; € 5.000,00 op 22 februari 2013 (19:14 uur), twee betalingen met dezelfde ABN AMRO-betaalpas op 1 en 2 augustus 2013 van € 2.495,00 (19:24 uur) en € 2.493,00 (0:05 uur!); € 7.000,00 op 18 september 2013 (18:52 uur) en € 7.000,00 op 4 oktober 2013 (21:23 uur). Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] op de vraag of hij ook maar een persoon kent of kan noemen die verantwoordelijk is geweest voor de 35 verdachte pintransacties, geantwoord dat hij die personen kent als hij ze ziet maar dat hij niet weet hoe ze heten of waar ze wonen. Hoewel de rechtbank, bij een bedrijf zoals door [eiser] wordt gevoerd, er begrip voor heeft dat leveringen ook op basis vertrouwen (lees: op krediet) plaatsvinden, acht zij het – zonder nadere toelichting die [eiser] niet heeft gegeven – onbegrijpelijk dat leveringen op krediet plaatsvinden aan iemand die je niet kent en waarvan je niet eens de (voor)naam weet of de naam van zijn bedrijf. Dit brengt met zich dat de rechtbank aan deze “verklaring” van [eiser] in het geheel geen waarde toekent.
4.7.
[eiser] stelt in zijn aanvulling op het verzoek, althans zo begrijpt de rechtbank, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat tegenover de frauduleuze pintransacties daadwerkelijk leveringen hebben gestaan. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser], thans voor het eerst, een rapport van 22 augustus 2014 van [naam 3] (zie hiervoor onder 2.14) overgelegd. Het rapport concludeert dat de gestelde frauduleuze pintransacties het resultaat zijn van daadwerkelijke leveringen. Het rapport is evenwel, volgens de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling afgelegde verklaring van [naam 3], slechts deels gebaseerd op de werkelijke inkoopcijfers zoals die uit de door [eiser] verstrekte administratie blijken maar voor het overige op veronderstellingen en schattingen. Zo heeft [naam 3] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij steekproefsgewijze de omvang van de voorraad heeft vastgesteld. Bovendien zijn de werkelijke inkoopcijfers niet door een accountant gecontroleerd. Echter, zelfs als [eiser] voor de frauduleuze pintransacties daadwerkelijk levensmiddelen heeft geleverd, heeft ING terecht kunnen concluderen dat sprake is van schuldwitwassen. Naar het oordeel van de rechtbank had [eiser], gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen, moeten begrijpen dat er iets niet in de haak was. De rechtbank wijst in dit verband ook op de door ING als productie 5 overgelegde lijst met frauduleuzepintransacties waaruit blijkt dat bijvoorbeeld op 26 september 2013 de pinbedragen steeds kleiner worden als blijkt dat de pintransacties niet lukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, nu vaststaat dat (i) via de betaalautomaat van [eiser] frauduleuze transacties zijn verricht, (ii) [eiser] als enige de betaalautomaat bediende, (iii) alle grote pintransacties frauduleuze pintransacties betreffen die afwijken van de normale bedrijfsvoering van de winkel en (iv) [eiser] geen enkele plausibele verklaring heeft gegeven voor deze transacties, ING terecht heeft concluderen dat sprake is van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld van betrokkenheid bij in elk geval (schuld)witwassen.
4.8.
Tot slot dient de rechtbank een belangenafweging te maken en te beoordelen of voldaan is aan de proportionaliteitsvereiste. De persoonsgegevens van [eiser] zijn voor de duur van acht jaar opgenomen in de betreffende registers. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft ING toegelicht dat de persoonsgegevens bij fraude in beginsel altijd voor de duur van acht jaar worden opgenomen, tenzij sprake is van verzachtende omstandigheden. Daarbij moet worden gedacht aan persoonlijke omstandigheden zoals een jeugdige leeftijd en de omvang van de gepleegde fraude. Het is begrijpelijk, zoals ING ook heeft aangegeven, dat [eiser] nadeel ondervindt van de opname in de registers en met name dat hij in de winkel geen gebruik meer kan maken van een betaalautomaat. Hier staat tegenover dat slechts 1/3 deel van alle betalingen via de pin verliepen en dus niet zijn hele inkomen is komen te ontvallen. Daar komt bij dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling wel heeft verklaard dat het slechter gaat met de winkel, maar dat hij van die stelling geen enkel bewijs heeft overgelegd. De omstandigheid dat het (mogelijk) enigszins slechter gaat met de zaak weegt overigens niet op tegen het belang van ING en de overige banken dat betaalautomaten niet worden gebruikt voor fraude.
4.9.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat is voldaan aan de criteria zoals geformuleerd in het protocol en dat ING gerechtvaardigd is overgegaan tot opname van de persoonsgegevens van [eiser] in de betreffende registers. De rechtbank zal het verzoek van [eiser] dan ook afwijzen.
4.10.
De rechtbank ziet aanleiding [eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 608,00 aan griffierecht en € 904,00 (2 punten, tarief II) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.512,00,
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. L.C. Dankbaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.
*