Overwegingen
1. In artikel 1:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een bestuursorgaan moet worden verstaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. De rechtbank stelt aan de hand van de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
5. Eiser heeft zich op 25 januari 2014 tot de gemeente Amsterdam, Servicehuis Personeel Gemeente Amsterdam, gewend met een verzoek om een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. De gemeente Amsterdam heeft eisers aanvraag ter behandeling doorgezonden aan Loyalis Maatwerkverzekeringen (hierna: Loyalis).
6. Bij brief van 5 maart 2014 heeft Loyalis namens de voormalig werkgever van eiser, GVB Exploitatie B.V., bericht over zijn aanvraag. Eisers aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van hetgeen in de CAO daarover is opgenomen. Loyalis heeft eiser bericht dat hij in aanmerking komt voor een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Bij brief van 18 maart 2014 heeft Loyalis namens eisers voormalig werkgever bericht dat naar aanleiding van nieuwe informatie eiser geen aanspraak kan maken op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, nu is gebleken dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
7. Tegen de brieven van 5 maart 2014 en 18 maart 2014 heeft mr. S. de Vries bij Loyalis namens eiser een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 22 mei 2014 heeft verweerder eiser bericht dat Loyalis eiser ten onrechte op de bezwaarmogelijkheid heeft gewezen. De beslissing van het geprivatiseerde GVB Exploitatie B.V. op een aanvraag om een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering wordt getoetst aan hetgeen hierover in de CAO is afgesproken. De beslissing op de aanvraag is geen besluit als bedoeld in de Awb.
Tegen de brief van 22 mei 2014 heeft mr. De Vries namens eiser beroep ingesteld. Eiser heeft zich in beroep op standpunt gesteld dat de brief van 22 mei 2014 een beslissing op bezwaar, dan wel een beslissing op een aanvraag is. Subsidiair heeft eiser de rechtbank verzocht om, als de brief van 22 mei 2014 geen besluit is als bedoeld in de Awb, de gemeente Amsterdam te sommeren op de aanvraag van 25 januari 2014 te beslissen.
8. Partijen hebben niet betwist dat de voormalig werkgever van eiser, GVB Exploitatie B.V., met ingang van 1 januari 2007 een privaatrechtelijke instelling is. Gesteld noch gebleken is dat in casu overgangsrecht van toepassing is. Hieruit volgt dat beslissingen die na
1 januari 2007 door verweerder zijn genomen, verweerder dan ook niet in haar hoedanigheid als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb heeft genomen.
9. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiser heeft beoogd een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de NRGA aan te vragen en geen bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de CAO. Door partijen is niet betwist dat verweerder en Loyalis namens verweerder geen besluiten kunnen nemen op grond van de NRGA, omdat daartoe het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam bevoegd is. De rechtbank stelt vast dat in de aanvraag om een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering niet is verwezen naar de NRGA. Dat de gemeente daarom eisers aanvraag heeft doorgezonden is dan ook niet onbegrijpelijk, nu eiser tot 2012 in dienst was bij GVB Exploitatie B.V. en bij deze voormalig werkgever (GVB Exploitatie B.V.) voor
ex-werknemers een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering is voorzien in de CAO. Dit leidt evenwel tot de conclusie dat door het college van burgemeester en wethouders nog immer niet is beslist op de aanvraag van eiser op grond van de NRGA, zoals dat door eiser was beoogd.
10. De rechtbank merkt nog op dat niet is gebleken van een ingebrekestelling, gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Hetgeen eiser in zijn beroepschrift aan de rechtbank daartoe heeft opgemerkt is in ieder geval ontoereikend om als zodanig te dienen, reeds omdat het college van burgemeester en wethouders geen belanghebbende in de onderhavige procedure is en dus ook niet als partij bekend is met hetgeen in deze procedure speelt.
11. Het beroepschrift is niet gericht tegen een voor bezwaar/beroep vatbaar besluit. Noch de brief van 22 mei 2014 noch de brieven van 5 maart 2014 en 18 maart 2014 zijn als besluiten aan te merken als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Evenmin is het beroepschrift ontvankelijk over de band van artikel 6:12 van de Awb, zoals hiervoor is overwogen.
Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
13. De rechtbank geeft eiser in overweging om zich tot het college van burgemeester en wethouders te wenden met het verzoek om zijn aanvraag van 25 januari 2014 alsnog als een aanvraag op grond van artikel 31 van de NRGA in behandeling te nemen.
14. Beslist wordt als volgt.