ECLI:NL:RBAMS:2014:7442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13/751742-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan naar België op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 25 juli 2014 door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op zes strafbare feiten die onder de lijstfeiten van de Overleveringswet vallen, waaronder deelname aan een criminele organisatie, informaticacriminaliteit, oplichting en vervalsing van betaalmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij onschuldig was aan de hem verweten feiten, en verwierp het onschuldverweer. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de Overleveringswet, omdat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De officier van justitie had argumenten aangevoerd om af te zien van deze weigeringsgrond, waaronder het feit dat het strafrechtelijk onderzoek al in België was gestart en dat de medeverdachten al aan de Belgische autoriteiten waren overgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering had kunnen komen en dat de verdediging onvoldoende argumenten had aangedragen om tot een ander oordeel te komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751742-14
RK nummer: 14/5369
Datum uitspraak: 21 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 augustus 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juli 2014 door
de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 oktober 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.H.T. van Brunschot, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zijn nationaliteit onbekend is.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Mechelen,
van 25 juli 2014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 11, 20 en 23, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie;
Informaticacriminaliteit;
Oplichting;
Vervalsing van betaalmiddelen.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten gekwalificeerd als voornoemde lijstfeiten. In het licht van die kwalificaties en van de vermelding dat het EAB op zes feiten betrekking heeft, verstaat de rechtbank het EAB zo dat de zes strafbare feiten naar Belgisch recht onder de vier lijstfeiten vallen. Nu onder E.II in het EAB ook niets staat vermeld, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het strafbare feit hacking/computerinbraak niet als een afzonderlijk feit dient te worden beschouwd waarvan de rechtbank de dubbele gekwalificeerde strafbaarheid moet vaststellen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet schuldig is aan de in de feitsomschrijving genoemde feiten en daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling. Daarnaast is sprake van een schending van het beginsel van equality of arms nu de resultaten van het onderzoek van de politie wel bekend zijn maar niet bij het dossier zijn gevoegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in België reeds een intensief onderzoek gaande is en dat het Internationaal Rechtshulp Centrum ook niet de beschikking heeft over de resultaten van het onderzoek van de politie. Voor zover de opgeëiste persoon zich wil verweren tegen de beschuldiging, dient dit in de Belgische strafprocedure te gebeuren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een onschuldverweer kan slechts slagen indien is komen vast te staan de opgeëiste persoon de feiten onmogelijk kan hebben begaan. De opgeëiste persoon heeft de onderzoeksbevindingen van de Belgische justitie – die zien op zijn betrokkenheid bij de feiten – in twijfel getrokken. In de onderhavige procedure kan de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen echter niet worden getoetst en de rechtbank heeft ook niet de beschikking over de bewijsstukken. Dit geldt voor alle partijen in het kader van de overleveringsprocedure, zodat van schending van het beginsel van equality of arms geen sprake is. De waardering van het bewijs staat bij uitsluiting ter beoordeling van de Belgische rechter, die na de overlevering zal dienen te oordelen over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- het strafrechtelijk onderzoek heeft reeds in België een aanvang genomen;
- de noodzakelijke bewijsmiddelen bevinden zich in België;
- de medeverdachten zijn reeds aan de Belgische autoriteiten overgeleverd, teneinde aldaar ten aanzien van dezelfde feiten te zullen worden vervolgd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Belgische autoriteiten en de verdere vervolging in België de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is door de raadsman het volgende aangevoerd.
De strafbare feiten zijn vanaf augustus 2012 gepleegd en de opgeëiste persoon heeft in die periode onafgebroken in Nederland verbleven. Daarbij is de opgeëiste persoon niet eerder in België geweest. Ook lopen er twee opsporingsonderzoeken in Nederland. Deze onderzoeken gaan over soortgelijke feiten als waarvoor nu de overlevering wordt gevraagd en de opgeëiste persoon is in beide onderzoeken als verdachte aangemerkt. Tevens bevindt een aantal medeverdachten zich in Nederland en moet er ook nog een aantal getuigen worden gehoord. Ten slotte heeft de opgeëiste persoon ook een persoonlijk belang om in Nederland te verblijven. De opgeëiste persoon heeft een dochter en een vrouw die in Nederland wonen.
De officier van justitie blijft bij haar vordering, nu de slachtoffers zich in België bevinden en een groot aantal strafbare feiten in België zijn gepleegd. Voorts is in de Nederlandse strafzaken de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon geschorst en zal hij voor die feiten op dit moment niet worden vervolgd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelenten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Stas, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C