ECLI:NL:RBAMS:2014:7438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13/751504-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een verdachte aan Polen met gedeeltelijke weigering op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een verdachte aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 30 juli 2014. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten onderzocht die ten grondslag liggen aan het EAB, dat op 16 april 2014 door de regionale rechtbank in Radom, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon is in Nederland gedetineerd en heeft de Poolse nationaliteit.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 oktober 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de vonnissen in Polen, en heeft het verweer van de verdediging verworpen.

De rechtbank heeft de feiten beoordeeld op basis van de Opiumwet en de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor het feit van het bezit van 4,36 gram marihuana en 2,97 gram paddo's moet worden geweigerd, omdat deze feiten naar Nederlands recht niet voldoen aan de vereisten voor dubbele strafbaarheid. Echter, voor het feit dat aan het vonnis van 30 december 2008 ten grondslag ligt, is de overlevering toegestaan, omdat dit feit zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar is en voldoet aan de eisen van het EAB.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist om de overlevering van de verdachte toe te staan voor het feit dat is vastgelegd in het vonnis van 30 december 2008, maar te weigeren voor het feit dat is vastgelegd in het vonnis van 27 maart 2008. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. I. Stas.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751504-14
RK nummer: 14/5080
Datum uitspraak: 21 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juli 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 april 2014 door
the Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 oktober 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen van
the District Court in Radom:
- een vonnis van 27 maart 2008 (
VIII K 2187/07);
- een vonnis van 30 december 2008
(II K 872/08).
De overlevering wordt in zaak
VIII K 2187/07verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog één jaar, vijf maanden en achtentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
De overlevering wordt in zaak
II K 872/08verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog één jaar, vijf maanden en achtentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Vonnis II K 872/08
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het onderzoek ter terechtzitting dat heeft geleid tot het vonnis van 30 december 2008 en waarvoor nu de overlevering wordt gevraagd. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij in Nederland verbleef ten tijde van de zitting die tot het vonnis heeft geleid. De informatie uit het EAB is onjuist.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel de rechtbank in principe dient te vertrouwen op de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte gegevens. De informatie uit het EAB is helder. De opgeëiste persoon was aanwezig bij de terechtzitting die tot het vonnis van 30 december 2008 heeft geleid. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet aanwezig is geweest, is onvoldoende om het uitgangspunt van het vertrouwensbeginsel te verlaten. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

5.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank is van oordeel dat op het feit dat aan het vonnis van 27 maart 2008 (VIII K 2187/07) ten grondslag ligt naar Nederlands recht niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van artikel 11, zesde lid, van de Opiumwet is artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet niet van toepassing op het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep of hasjiesj van ten hoogste dertig gram. Op dergelijke feiten is op grond van artikel 11, eerste lid, van de Opiumwet telkens slechts hechtenis van ten hoogste één maand gesteld (zie bijv. Rb. Amsterdam 27 april 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8965). Verder is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon 2,97 gram paddo’s voor eigen gebruik in bezit heeft gehad. Paddo’s vallen onder lijst II van de Opiumwet. Op grond van artikel 11, zevende lid, van de Opiumwet is artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet niet van toepassing op het opzettelijk aanwezig hebben van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, van de in lijst II van de Opiumwet opgesomde middelen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de overlevering voor dit feit, het bezit van 4,36 gram marihuana en het bezit van 2,97 gram paddo’s, weigeren.
De rechtbank stelt vast dat het feit dat aan het vonnis van 30 december 2008
(II K 872/08
)ten grondslag ligt en waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van het feit dat aan het vonnis van 30 december 2008
(II K 872/08
)ten grondslag ligt en waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
Ten aanzien van het feit dat ten grondslag ligt aan het vonnis van 27 maart 2008 (VIII K 2187/07) dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[verdachte]aan
the Regional Court in Radomten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd bij het vonnis van 30 december 2008
(II K 872/08
).
WEIGERTde overlevering van
[verdachte]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd bij vonnis van 27 maart 2008 (VIII K 2187/07).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Stas, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C