ECLI:NL:RBAMS:2014:7437

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13/665611-13 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van gestolen kunstwerken van Jan Schoonhoven

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van opzetheling van drie kunstwerken van de kunstenaar Jan Schoonhoven. De kunstwerken waren in maart 2013 gestolen uit het Museum van Bommel van Dam in Venlo. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn wisselende verklaringen over de herkomst van de kunstwerken, niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw in het bezit was gekomen van deze gestolen goederen. De verdachte had de kunstwerken ter veiling aangeboden bij een veilinghuis, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het om gestolen goederen ging. De rechtbank achtte opzetheling bewezen, zowel voor het kunstwerk R69-32 als voor de twee andere werken, 'Sterren' en 'R70-29'. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met het feit dat hij twee van de gestolen werken zelf had teruggebracht naar de politie. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de waarde van de kunstwerken en het belang van het behoud van cultureel erfgoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665611-13 (Promis)
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. van Schaijck en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 5 augustus 2013, te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een kunstwerk (R 69-32, beschilderd papier-maché, kunstenaar Jan Schoonhoven uit 1969) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, bestaande dit overdragen hieruit dat verdachte het kunstwerk ter veiling heeft aangeboden bij [veilinghuis A], terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen en/of het ter veiling aanbieden wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 14 augustus 2013, te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere het kunstwerk(en) (Sterren, beschilderd papier-maché, kunstenaar Jan Schoonhoven uit 1968 en/of - R 70-29, beschilderd papier-maché, kunstenaar Jan Schoonhoven uit 1970) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft steeds wisselend verklaard over de herkomst van de werken en wanneer hij deze zou hebben gekocht in de kringloopwinkel. Zijn verklaringen zijn ongeloofwaardig en zelfs leugenachtig. Ook was verdachte al vóór de diefstal van de werken uit het museum doende om informatie te verkrijgen over de restauratiemogelijkheden en de wijze waarop hij de werken te gelde kon maken.
Vreemd is ook waarom hij van het grote werk geen aankoopbon meer heeft, en hoe het dan zit met de bon die volgens verdachte ziet op de aankoop van de twee kleinere werken. Hieromtrent blijven veel vraagtekens bestaan en een en ander strookt niet met de verklaringen van de medewerker van de kringloopwinkel, [persoon 1]. De meubelstickers kunnen bovendien makkelijk van in de kringloopwinkel te koop aangeboden meubels zijn afgehaald.
Gelet op alle omstandigheden tezamen, moet het verhaal over de aankoop van de werken in de kringloopwinkel ongeloofwaardig worden geacht en kan het niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten dat de werken van misdrijf afkomstig waren toen hij ze verwierf, voorhanden kreeg en overdroeg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, nu er geen bewijs is dat verdachte heeft geweten of had moeten vermoeden dat de kunstwerken van misdrijf afkomstig waren Dat verdachte wisselend heeft verklaard over de aankoopdatum van het grote werk, komt omdat de zitting op 5 februari 2014 pas in de avond begon, terwijl verdachte reeds in de ochtend was aangevoerd en hij de hele dag nauwelijks iets had gegeten. Als een suikerpatiënt zat hij trillend in de rechtszaal. Het zal zo zijn gegaan dat het grote werk als eerste is gekocht, nu hij daarmee op 18 april 2013 naar restaurator [persoon 2] is gegaan. Van dit grote werk kan geen aankoopbon worden overgelegd omdat verdachte deze bon simpelweg is kwijtgeraakt. Van de twee kleinere werken heeft verdachte wel een aankoopbon overgelegd. Alhoewel in eerste instantie wordt gesuggereerd dat deze bonnen door de kringloopwinkel niet meer worden gebruikt, blijkt dit later soms wel nog het geval te zijn geweest. De resultaten van het handschriftvergelijkend onderzoek, waaruit blijkt dat de handtekening/paraaf en de tekst (heel) waarschijnlijk van kringloopmedewerker [persoon 1] zijn, ondersteunen het verhaal van verdachte. De werken zijn door verdachte te goeder trouw in de kringloopwinkel gekocht en er bestaan geen aanwijzingen dat verdachte toen wist of had moeten weten dat deze van misdrijf afkomstig waren. Ook de restaurator en de expert van [veilinghuis A] hebben dit immers niet in de gaten gehad. Pas na de aankoop is verdachte, na een zoektocht op internet, erachter gekomen dat het gestolen kunstwerken betroffen en heeft hij zich gewend tot [persoon 3]. Vervolgens is hij met twee van die werken naar de politie gegaan om deze keurig in te leveren.
De ontmoeting die verdachte in februari 2013 heeft gehad met [persoon 2] had betrekking op een heel ander werk van Jan Schoonhoven dan de drie nadien gestolen werken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de in bijlage 1 bij dit vonnis genoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
Vaststaat dat het hier bedoelde kunstwerk R69-32 op 22 maart 2013 is gestolen uit het museum Van Bommel van Dam te Venlo.
Uit de verklaring van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) in combinatie met het onderzoek dat is verricht naar de datum van verzending van een brief van [persoon 2] aan een vriend genaamd [persoon 4], blijkt dat verdachte al vóór de diefstal, te weten in februari 2013, bij [persoon 2] had geïnformeerd naar de restauratiemogelijkheden van een werk van Jan Schoonhoven dat uit de nalatenschap van de vader van verdachte zou komen.
Vervolgens heeft verdachte op 18 april 2013, dus ongeveer één maand na de diefstal, het werk van Jan Schoonhoven met de titel R69-39 ter restauratie aangeboden bij [persoon 2]. Volgens verdachte zou dit het werk zijn dat hij uit de nalatenschap van zijn vader zou hebben verkregen.
Nadat [persoon 2] het werk met de titel R69-39 heeft gerestaureerd, heeft verdachte dit werk op 2 mei 2013 ter veiling aangeboden bij [veilinghuis A]. Zowel aan [persoon 2] als aan [persoon 5] van [veilinghuis A] heeft verdachte op 2 mei 2013 verteld dat dit werk uit de nalatenschap van zijn vader afkomstig was.
Anders dan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte het daarbij steeds over één en hetzelfde kunstwerk heeft gehad, te weten het gestolen kunstwerk R69-32 dat inmiddels de titel R69-39 had gekregen.
Dat verdachte, zoals hij ter zitting heeft verklaard, in februari 2013 informeerde naar de restauratiemogelijkheden van een geheel ander werk van Schoonhoven, dat hem via een tussenpersoon zou zijn aangeboden, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte informeerde bij zijn eerste bezoek aan [persoon 2] immers naar de restauratiemogelijkheden van een werk van Schoonhoven uit de nalatenschap van zijn vader, waarna hij twee maanden later met hetzelfde verhaal met het gestolen kunstwerk bij [persoon 2] aankomt. Aan de geloofwaardigheid van het verhaal van verdachte doet verder afbreuk dat hij hierover pas op de terechtzitting van 5 februari 2014 voor het eerst heeft verklaard en dat hij vervolgens, daarnaar gevraagd, heeft geweigerd de naam te noemen van de tussenpersoon. Evenmin heeft verdachte duidelijk kunnen maken waarom een tussenpersoon verdachte, die op dat moment net een week uit detentie was, zou vragen voor hem een kunstwerk te verkopen. Van enig ander werk van Schoonhoven is verder niet gebleken.
Dat het bij het voorgaande gaat om het werk met de titel R69-32 in plaats van met de titel R69-39, dat ter veiling werd aangeboden, blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 augustus 2013 alsmede uit de herkenning van het werk als het gestolen werk door conservator [persoon 6]. Tussen de diefstal uit het museum op 22 maart 2013 en het door verdachte aanbieden van het werk aan restaurator [persoon 2] op 18 april 2013 is dit nummer dus gewijzigd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ergens in de periode van 22 maart 2013 tot en met 18 april 2013 dit gestolen kunstwerk met de titel R69-32 moet hebben verworven en voorhanden hebben gekregen.
Van verdachte kan, nu hij kort na de diefstal ervan in het bezit is van een gestolen waardevol kunstwerk, worden verlangd dat hij aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw aan dit kunstwerk is gekomen. Verdachte heeft dit gepoogd maar is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
Verdachte heeft verklaard dit werk in een kringloopwinkel te hebben gekocht nadat hij kort daarvoor twee andere kleinere werken van Jan Schoonhoven in die winkel op de kop had getikt, welke twee kleinere werken hij blijkens een bezorgbon zou hebben verworven op 17 april 2013. Na te zijn geconfronteerd met het feit dat hij R69-32 al op 18 april 2013 aan [persoon 2] heeft aangeboden heeft verdachte zijn verklaring gewijzigd in die zin dat het hier bedoelde werk wellicht ook al vóór de twee andere werken kan zijn gekocht.
Om meerdere redenen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij dit werk in de kringloopwinkel heeft gekocht niet aannemelijk.
Allereerst heeft verdachte toegegeven dat het verhaal over de nalatenschap van zijn vader niet juist is. Alsdan heeft verdachte geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat verdachte al vóór de diefstal, te weten in februari 2013, bij [persoon 2] is gaan informeren naar de restauratiemogelijkheden van een werk van Jan Schoonhoven.
Van het werk R69-32 heeft verdachte in het geheel geen aankoopbon overgelegd. Dit strookt niet met zijn verklaring dat hij al in de kringloopwinkel vermoedde dat hij een waardevol kunstwerk aankocht: alsdan ligt het voor de hand de aankoopbon te bewaren. Van de twee andere door verdachte in de kringloopwinkel aangekochte kunstwerken heeft verdachte niet een aankoopbon maar een (kopie van een) verlopen bezorgbon overgelegd. De medewerker van de kringloopwinkel [persoon 1] heeft consistent verklaard dat bij verkoop van een goed uit de kringloopwinkel een niet-ondertekende kassabon uit de kassa rolt en aan de klant wordt meegegeven en mitsdien geen met de hand ingevulde bezorgbon, dat een dergelijke bezorgbon alleen wordt opgemaakt als een klant de werken niet meteen meeneemt, dat een bezorgbon volledig wordt ingevuld, hetgeen nu niet is gebeurd, en dat een kassabon of bezorgbon nooit door medewerkers van de winkel wordt ondertekend of geparafeerd, en dat een bezorgbon hooguit door de klant wordt ondertekend. Verder heeft [persoon 1] verklaard dat het handschrift op de bezorgbon niet van hem is en dat hij in de kringloopwinkel nooit een paraaf heeft gezet voor enige verkoop in de kringloopwinkel. [persoon 1] betwist, ook na geconfronteerd te zijn met de resultaten van het handschriftvergelijkend onderzoek, dat het handschrift en de handtekening op de pakbon van hem afkomstig zijn. Bovendien herinnert hij zich niet de kunstwerken van Jan Schoonhoven te hebben verkocht, terwijl het volgens hem wel opvallende werken betreft die hij zich wel zou hebben herinnerd als hij ze daadwerkelijk verkocht zou hebben. Ook vindt [persoon 1] 5 euro voor twee kunstwerken wel erg weinig.
Verder kloppen volgens [persoon 1] de zich op de achterkant van één van de werken bevindende prijsstickers niet, omdat een sticker betrekking heeft op meubels in plaats van schilderijen terwijl de nummers onderaan de sticker zouden duiden op de week van 11 maart 2013, dus van vóór de diefstal uit het museum.
De vragen en onduidelijkheden over de bezorgbon en de stickers en de exacte gang van zaken bij de aankoop in de kringloopwinkel van de kunstwerken heeft verdachte op zitting niet kunnen ophelderen, omdat hij zich het niet meer herinnerde, hetgeen de rechtbank niet aannemelijk voorkomt nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij al meteen vermoedde dat hij waardevolle kunstwerken had aangetroffen in de kringloopwinkel.
Gelet op al deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de drie kunstwerken van Jan Schoonhoven in de kringloopwinkel heeft gekocht. Daarbij betrekt de rechtbank ook het gegeven dat het zeer onwaarschijnlijk is te noemen dat drie waardevolle kunstwerken die uit een museum zijn gestolen nog geen vier weken later voor € 5,- respectievelijk € 15,- in een kringloopwinkel te koop zouden liggen.
Daar komt bij dat verdachte tegenover [veilinghuis A] en [persoon 2] heeft gelogen over de herkomst van het ter veiling aangeboden werk. Verdachte heeft desgevraagd ter zitting niet goed kunnen uitleggen waarom hij niet heeft verteld dat hij het werk in de kringloopwinkel had gekocht. Dit zou volgens verdachte niet kunnen omdat hij dan “gepiepeld” zou worden dan wel het werk lager zou worden gewaardeerd. Als verdachte evenwel te goeder trouw zou zijn, is niet in te zien waarom hij niet gewoon zou hebben verteld hoeveel geluk hij had gehad door een waardevol kunstwerk in een kringloopwinkel aan te kopen.
Verder blijkt uit de verklaringen van [persoon 2] dat verdachte het werk snel wilde verkopen. Ook heeft verdachte nadien nog meerdere malen met [persoon 5] van [veilinghuis A] gebeld met de vraag of het kunstwerk nou was verkocht of niet, waarbij hij volgens [persoon 5] drammerig overkwam.
Gelet op het ontbreken van een aannemelijke en geloofwaardige verklaring van verdachte over de wijze waarop hij in het bezit is gekomen van het op 22 maart 2013 in het museum gestolen kunstwerk R69-32 van Jan Schoonhoven en gelet op het feit dat verdachte ook leugenachtig over de herkomst van dit werk heeft verklaard jegens [persoon 2] en [persoon 5], kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte ten tijde van het verwerven, het voorhanden krijgen en het overdragen van dit kunstwerk heeft geweten dat het een van misdrijf afkomstig goed betrof. De rechtbank acht mitsdien opzetheling bewezen.
Dat hij dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen zou hebben gepleegd, kan niet uit het dossier worden afgeleid, zodat verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Uit het voorgaande volgt dat het onder 1 ten laste gelegde als hierna vermeld bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
Ook ten aanzien van de in feit 2 omschreven twee andere werken van Schoonhoven staat vast dat deze op 22 maart 2013 tegelijkertijd met het werk R69-32 zijn gestolen uit het museum van Bommel van Dam te Venlo. Verdachte heeft verklaard dat hij deze werken op of omstreeks 17 april 2013 heeft aangekocht in de kringloopwinkel, ten bewijze waarvan hij een bezorgbon heeft overhandigd. Verdachte heeft vervolgens deze werken op 14 augustus 2013 bij het politiebureau afgegeven. De door verdachte afgegeven werken zijn door conservator [persoon 6] herkend als de op 22 maart 2013 uit het museum gestolen werken ‘Sterren’ en ‘R70-29’ van kunstenaar Jan Schoonhoven.
De verklaring van verdachte over het aankopen van deze werken in de kringloopwinkel wordt, gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen ten aanzien van feit 1, ook ten aanzien van deze werken niet aannemelijk geacht.
Ook hier ontbreekt een aannemelijke en geloofwaardige verklaring van verdachte over de wijze waarop hij kort na de diefstal in het bezit is gekomen van deze twee waardevolle gestolen kunstwerken. Mede gelet op de hiervoor genoemde gang van zaken met betrekking tot het gelijktijdig gestolen werk R69-32 dat verdachte eveneens in zijn bezit had, moet verdachte ook ten aanzien van deze werken ten tijde van het verwerven ervan alsmede ten tijde van het voorhanden krijgen ervan hebben geweten dat het van misdrijf afkomstige goederen betrof. Ook hier acht de rechtbank opzetheling bewezen.
Voor het handelen in vereniging zijn verder geen aanwijzingen in het dossier aangetroffen, zodat hier niet vanuit kan worden gegaan en verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande kan het onder 2 ten laste gelegde als hierna genoemd bewezen worden verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 22 maart 2013 tot en met 2 mei 2013, te Amsterdam en/of elders in Nederland, een kunstwerk (R 69-32, beschilderd papier-maché, kunstenaar Jan Schoonhoven uit 1969) heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, bestaande dit overdragen hieruit dat verdachte het kunstwerk ter veiling heeft aangeboden bij [veilinghuis A], terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen en het ter veiling aanbieden wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 22 maart 2013 tot en met 14 augustus 2013, te Amsterdam en/of elders in Nederland, twee kunstwerken (Sterren, beschilderd papier-maché, kunstenaar Jan Schoonhoven uit 1968 en R 70-29, beschilderd papier-maché, kunstenaar Jan Schoonhoven uit 1970) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van in totaal drie kostbare kunstwerken van Jan van Schoonhoven, die behoren tot het nationaal erfgoed. Het betreft ernstige strafbare feiten. Door te handelen in gestolen kunst, blijft ook het stelen ervan lucratief. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit, mede met het oog op de generale preventie, te leiden tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur.
Daarbij houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening ermee dat verdachte blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 september 2014 eerder is veroordeeld voor heling van antieke globes, en nog maar korte tijd was vrijgekomen uit detentie toen hij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan deze soortgelijke strafbare feiten.
De officier van justitie heeft bij zijn strafeis in strafvermeerderende zin acht geslagen op het feit dat de kunstwerken aanvullende beschadigingen hebben opgelopen tijdens of na de diefstal op 22 maart 2013, waarvoor verdachte volgens de officier van justitie mede verantwoordelijk kan worden gehouden. Hierin volgt de rechtbank de officier van justitie echter niet, omdat vernieling van de werken niet is tenlastegelegd en hoe dan ook onduidelijk is of de beschadigingen aan verdachte zijn toe te rekenen.
In strafverlagende zin houdt de rechtbank er verder rekening mee dat verdachte, wat zijn beweegredenen daartoe ook zijn geweest, twee van de gestolen werken zelf heeft teruggebracht naar de politie en ook uit zichzelf melding heeft gemaakt van het derde werk dat ter veiling bij [veilinghuis A] was ingebracht. Door de werken terug te geven in plaats van deze (bijvoorbeeld) te vernietigen, zijn de kunstwerken behouden gebleven. Daarmee heeft verdachte zich rekenschap gegeven van het belang van het behoud van deze kunstwerken voor het nationaal cultureel erfgoed. De rechtbank zal verdachte daarom niet tot 15 maanden maar tot 12 maanden gevangenisstraf veroordelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
opzetheling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. de Rijke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2014.
Bijlage 1 bij het vonnis van [verdachte]
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 en 2
1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL2323 2013025474-1 van 22 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1], doorgenummerde pagina’s 003-006
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 6], zakelijk weergegeven:
Ik wil graag aangifte doen van een kunstroof namens Museum van Bommel van Dam, gevestigd te Venlo. Ik ben bij dat museum werkzaam als conservator. Op 22 maart 2013 om 05.05 uur, volgens het alarmsysteem, was er een inbraakalarm. [persoon 7], medewerker van de technische dienst, zag dat hoofdingang openstond, de deur was geforceerd. Zelf ben ik ook naar het museum gegaan. Ik zag dat er vier kunstwerken weg waren. Dit betroffen drie werken van Jan Schoonhoven en een werk van Tomas Rajlich. De kunstenaar Jan Schoonhoven is op dit moment zeer populair.
In de bijlage weggenomen goederen bij dit proces-verbaal, doorgenummerde pagina’s 007-008, worden de volgende kunstwerken genoemd als de gestolen werken van Jan Schoonhoven:
Een schilderij van Jan Schoonhoven met als titel “Sterren” uit 1968, een schilderij van Jan Schoonhoven met als titel “R 69-32” uit 1969 en een schilderij van Jan Schoonhoven met als titel “R 70-29” uit 1970.
2.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor met nummer 2013198605 van 20 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3], doorgenummerde pagina’s 082-88.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2], zakelijk weergegeven:
Ik ben gespecialiseerd in Jan Schoonhoven, omdat ik van 1970-1994 zijn assistent ben geweest. Ik ben inmiddels gepensioneerd restaurator.
Over 22-2-2013:
Op ongeveer 22 februari (de rechtbank begrijpt van het jaar 2013) stond [verdachte] voor het eerst voor de deur. Ik zag alleen zijn verschrikte gezicht: Hij zei: “Het is hier helemaal geen atelier, ik ga weer weg”. Ik heb hem toen binnengevraagd. Ik vroeg om zijn persoonsgegevens maar die wilde hij niet geven. Hij had ook geen foto. De eerste keer dat hij hier voor de deur stond noemde hij zich [naam 1]. Hij wilde dus een prijsopgave zonder dat ik wist waar het om ging. Hij vertelde mij dat het werk van Schoonhoven uit een nalatenschap van zijn vader kwam en dat hij het had genegeerd totdat iemand hem had gezegd dat het een kunstwerk was. Na dat eerste bezoek hier verdween hij en na twee maanden kwam ie boven water met dat ding. Dus de diefstal zat er precies tussen. Daarna heeft hij mij nog eens gebeld om een afspraak te maken en langs te komen met het werk. Mijn vriend [persoon 4] heb ik dit verhaal geschreven en per post verstuurd vóór 22 maart 2013.
Over 18-4-2013:
Hij heeft het werk gebracht hier op 18-4-2013 en zijn naam was [verdachte]. In het eerste bezoek (eerder) vond ik hem raar en ik vertrouwde hem niet en hij vertrouwde mij niet maar hoorde mij alleen uit. Toen hij uiteindelijk op 18-4-2013 kwam was hij ontdooid.
Het reliëf dat [verdachte] meebracht was reliëf R69-39, dat staat er op. Ik was gerustgesteld omdat ik in de Volkskrant las dat het gestolen werk het werk Sterren betrof en niet R69-39 en die bovendien ook nog een afwijkende maat heeft.
Tijdens het restauratieproces ging hij vervolgens al naar een veilinghuis. Hij gaf aan dat hij moest haasten omdat [veilinghuis A] binnenkort een veiling zou hebben en hij het werk wilde verkopen. Hij wilde perse naar [veilinghuis A] omdat die veiling sneller gepland was.
Over 2-5-2013:
Op 2 mei 2013 kwam [persoon 5] hier in Delft. [verdachte] was er ook bij. Ik vroeg [verdachte] waar zijn vader dat werk gekocht had en toen vertelde hij mij dat zijn vader het werk rechtstreeks van de kunstenaar had gekocht. Dat leek mij niet juist. In die tijd ging alles via [galerie A].
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013198605 van 22 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4], doorgenummerde pagina 100.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 22 augustus 2013 ben ik een onderzoek begonnen naar een worddocument welke opgeslagen was op een aan [persoon 2] in eigendom toebehorende personal computer. Ik zag dat [persoon 2] een worddocument op zijn computer opende. Ik zag dat dit een brief was welke de titel [naam 2] 25 had. Ik heb dit document vervolgens afgesloten. Ik zag in het eigenschappenveld van het document [naam 2] 25 dat het document op dinsdag 19 februari 2013 te 23:02:48 uur aangemaakt was en dat het document voor het laatst gewijzigd was op zondag 24 februari te 14:11:27 uur.
4.
Een geschrift, te weten een brief, gedateerd 23 februari 2013, die [persoon 2] op zijn computer heeft geschreven en heeft gezonden aan [persoon 4], luidt, voor zover hier relevant:
Als er hier aan de deur gebeld wordt heb ik de gewoonte om eerst uit het raam te kijken wie
of er staat. Zo ook kort geleden. Dat is [persoon 8] dacht ik, maar zag een jonge man staan met een licht Surinaams of Antilliaans uiterlijk. Ik deed het raam open en zei tegen de verschrikte man: Hallo, ja wat is er? Is dit [atelier A], zei hij, ik wou al weg gaan, het ziet er helemaal niet als een atelier uit. Ik heb een reliëf van Jan Schoonhoven dat beschadigd is en dat ik wil laten restaureren. Kom boven zei ik. Boven stelde ik hem gerust met de gebruikelijke parafernalia van Jan S. Hij maakte een wat naïeve indruk, wist niks van Schoonhoven maar had zich inmiddels wel op internet geïnformeerd en begrepen dat het waardevolle kunst was en zo ook mijn website gevonden. Het ding had-ie uit een nalatenschap van zijn vader, het was al op het grof vuil terecht gekomen en zwaar beschadigd.
Kubusjes, zei hij, ongeveer zo groot. Oh vierkantjes, zei ik, dat is zeer gebruikelijk. Hij wist het R-nummer niet, het jaartal niet, de maat niet, het enige dat hij wist was dat het gesigneerd was. Wat restauratie moest kosten wou hij weten. Ik legde hem uit dat ik toch eerst gegevens moest hebben voordat ik een schatting kon maken en vertelde de prijzen van vorige restauraties. Stuur me gegevens en foto’s zei ik toen hij wegging.
Tot op heden niets ontvangen en het is nu vier dagen geleden. Hij heet [naam 1] en ik heb geen telefoonnummer nog adres.
5.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, ongenummerd, van 15 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3], doorgenummerde pagina’s 035-040.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 5], zakelijk weergegeven:
Ik ben sinds 1977 in dienst van [veilinghuis A]. Ik doe acquisitie voor veilingen in het buitenland. Ik probeer kunstwerken uit het topsegment binnen te halen voor verkoop op een veiling.
Schoonhoven R69-39
Ik heb het werk op 2 mei 2013 ingenomen. Ik kreeg een telefoontje van [persoon 2] uit Delft. Ik heb vervolgens met [persoon 2] op 2 mei bij hem thuis afgesproken om het werk te zien. Ik heb het werk daar daadwerkelijk gezien. [verdachte] was daar ook bij. De heer [verdachte] vertelde dat zijn vader het werk direct van de kunstenaar Jan Schoonhoven heeft verkregen. Ik herinner mij dat [verdachte] vertelde dat zijn vader was overleden en dat dit werk in de inboedel zat. Ik heb op 2 mei een ondertekende opdracht tot verkoop ontvangen van [verdachte].
Het reliëf is kort na 2 mei opgehaald op het adres van [persoon 2] te Delft. Het werk is vervolgens naar London getransporteerd en is ter veiling ingebracht op 27 juni 2013. Het werk werd daar verkocht.
[persoon 2] heeft mij ook verteld dat hij bij het eerste contact met de heer [verdachte] hem wel zenuwachtig vond.
Op 2 augustus 2013 heeft [verdachte] mij nog gebeld. Toen vroeg hij mij wat er aan de hand was en of het werk nu wel of niet verkocht was. Hij stelde mij een aantal verwarde vragen. Ik heb dat direct afgekapt en aangegeven dat hij vanwege mijn vakantie kantoor moest bellen. Hij bleef maar doordrammen en ik heb toen het gesprek beëindigd.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen, ongenummerd, van 13 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pagina’s 001-002.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2013 nam [persoon 9], Hoofd van het Team Kunst- en Antiekcriminaliteit van de landelijke Eenheid telefonisch contact met mij op. Hij vertelde dat er op de veiling van veilinghuis [veilinghuis A] in London, mogelijk een gestolen kunstwerk was geveild. Dit kunstwerk zou in maart 2013 gestolen zijn uit het museum van Bommel van Dam in Venlo. Het zou gaan om een schilderij op papier-maché van de kunstenaar Jan Schoonhoven ter waarde van om en nabij € 200.000,-. Het schilderij zou oorspronkelijk bij veilinghuis [veilinghuis A] zijn ingebracht door [verdachte]. [veilinghuis A] had volgens [persoon 9] het werk vervolgens ter veiling inbracht in Londen onder de titel R69-39. Dit was niet de oorspronkelijke titel van het schilderij, dat in werkelijkheid R69-32 was. Er was op vernuftige wijze R69-39 van gemaakt, waardoor in eerste instantie niet aan het licht kwam dat het gestolen was. De koper van het schilderij, een Amsterdamse kunsthandelaar die er 185.000,- Britse pond voor had geboden, had dit na de koop van het schilderij opgemerkt
.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2300-2013025474-36 van 15 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6], doorgenummerde pagina’s 114-115.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 10 oktober 2013 waren wij bij [veilinghuis A] voor de overdacht van het eerder telefonisch in beslag genomen schilderij R 69-32 van kunstenaar Jan Schoonhoven. Bij de overdacht was tevens aanwezig [persoon 6], conservator van museum van Bommel van Dam. Toen het schilderij uit de verpakking werd gehaald, herkenden wij, verbalisanten, het schilderij aan vorm en afmetingen als het schilderij R 69-32 dat op 22 maart 2013 was ontvreemd bij het museum van Bommel van Dam in Venlo. Wij hoorden [persoon 6]zeggen toen het schilderij haar werd getoond: “Alleen al aan de kleur van het kunstwerk zie ik dat het om het echte kunstwerk van Schoonhoven gaat.”
Vervolgens is het schilderij beoordeeld aan de hand van het ‘conditierapport’ van het museum van Bommel van Dam. Na de beoordeling hoorden wij [persoon 6] zeggen: “Op grond van de grote lijnen zie ik dat het het echte kunstwerk is. Op grote lijnen heeft het de beschadigingen zoals vermeld in het conditierapport aangegeven. Het is zeker het kunstwerk van Manders”
8.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013198605 van 22 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-164, doorgenummerde pagina’s 106-107.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 14 augustus 2013 meldde zich op het hoofdbureau van politie, aan de [adres 1] te Amsterdam, [verdachte]. Hij overhandigde een tas me daarin twee gestolen kunstwerken, welke later bleken te zijn:
-kunstwerk “Sterren”, Jan Schoonhoven, en
-kunstwerk “R 70-29”, Jan Schoonhoven.
Tijdens de overdracht werd waargenomen dat aan de achterzijde van het kunstwerk “Sterren” zich een tweetal over elkaar heen geplakte prijsstickers bevonden. Op de zichtbare sticker stond een barcode vermeld en de tekst “Euro 2,50” en onder de barcode “meubels 2,50”.
9.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013198605 van 15 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-164 en T-405, doorgenummerde pagina 066.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 15 augustus kwam [persoon 6], conservator bij het museum van Bommel van Dam uit Venlo langs op het hoofdbureau van politie te Amsterdam ten einde de onder verdachte in beslag genomen schilderwerken te beoordelen naar authenticiteit. Nadat wij haar het werk “Sterren” toonden en na beoordeling aan de hand van het conditierapport van het museum behorend bij het ontvreemde kunstwerk, hoorden wij [persoon 6] zeggen:
“Zonder twijfel. Honderd procent zeker dat dit het originele werk van Schoonhoven betreft.”
Nadat wij haar het werk “R 70-29” toonden zei [persoon 6]: “Ik herken de werken als zijnde origineel.”
Vervolgens is het werk beoordeeld aan de hand van het ‘conditierapport’ van het museum, behorend bij het ontvreemde kunstwerk. Na deze beoordeling hoorden wij [persoon 6] zeggen: “Honderd procent herkenning. Het heeft de beschadigingen overeenkomstig het conditierapport.”
10.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, ongenummerd, van 23 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pagina’s 126-129.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
Ik werk sinds 1 augustus 2012 in het kringloopfiliaal aan de [adres 2] in [plaats]. Bus [X] stopt pal voor het filiaal. Ik kan mij niet herinneren dat ik in april 2013 kunstwerken heb verkocht aan een man. Op kunstwerken zit normaal gezien een sticker op de achterkant van het schilderij met daarop de prijs en een barcode. Die scan ik dan. Dan wordt afgerekend en komt er een automatische kassabon uit het bonnenapparaat gerold.
Ik zet nooit een handtekening op een kassabon. Er zijn wel bezorgbonnen maar daarop zet alleen de klant een handtekening, niet ik. De voorraad papierrollen was niet op en het apparaat is volgens mij niet stuk geweest.
Na het tonen van de nota van verdachte:
Ik herken deze bon niet, wel zie ik dat het een standaard bezorgbon is. De handtekening/ paraaf op die bon is niet van mij. Hij is niet compleet ingevuld. Als ik deze bon zie, neem ik aan dat die klant de schilderijen zelf heeft meegenomen. Als de klant de spullen zelf meeneemt en niet laat bezorgen dan wordt er nooit een bon uitgeschreven. Wij hebben dit type bon nog wel bij de kassa liggen. We maken ze op maar ze worden alleen gebruikt als bezorgbon en dan worden ze ook compleet ingevuld. Ik vind het bedrag ook heel laag. Twee schilderijen voor € 5, - dan moeten het echt twee flutdingen zijn geweest. Ik herken de handtekening of het handschrift op de bon ook niet als die van een collega.
Het enige wat ik weet dat ik ooit wel eens teken, is als er spullen komen voor DHL, voor het gebouw naast ons. Sinds januari 2013 is dat volgens mij het enige wat ik getekend heb tijdens mijn werk in de kringloopwinkel.
11.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor met nummer 2013198605 van 26 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pagina’s 132-134.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
Na het tonen van een foto van de gestolen kunstwerken:
Dit heb ik niet verkocht. Dat weet ik zeker. Dit valt op, ik zou het zeker weten als ik dit verkocht had. En ik heb het dus niet verkocht.
Na het tonen van een foto van de prijssticker:
Het is voor een meubelstuk, volgens mij ontbreekt er een deel van de barcode. Het lijkt erop dat de sticker deels is afgescheurd. Dus de barcode kan niet gescand worden van deze sticker. Als daar onderaan de barcode aan de rechterzijde van de sticker het cijfer 3 staat dan betekent dat dat het artikel pas in 2013 in de winkel is gekomen.
Deze sticker kan er trouwens niet op zitten want het is een schilderij en geen meubelstuk waar het over zou gaan. Normaal staat er dan “schilderij” en de prijs. We gebruiken niet het woord “meubel” voor een prijssticker op een schilderij. De sticker ziet er wel uit als een sticker die normaal wordt gebruikt in de kringloopwinkel, ook wat lay out betreft.
Na het tonen van een foto van de tweede sticker (€2,50)
Ja, nu zie ik het volledige cijfer rechts onderaan de barcode, dat zou betekenen dat sticker in 2013 in week 11 is gemaakt (week van 11 maart 2013).
Dat er twee stickers over elkaar geplakt worden gebeurt nooit. Als er een nieuwe prijs komt gaat de oude sticker eraf.
12.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, ongenummerd, van 5 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7], doorgenummerde pagina’s 184-186.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
Na het voorhouden van de uitslag van het handschrift vergelijkend onderzoek:
Ja, wat moet ik daarvan denken, Er wordt in principe nooit een handtekening op de bon gezet. De bon wordt normaal ook volledig ingevuld. Dat ontbreekt hier. Als iemand zelf iets meeneemt wordt deze bon niet gemaakt. Wat op de bon staat geschreven en de paraaf zijn niet van mij.
De stickers kunnen mensen makkelijk van iets afhalen. Bonnen zwerven in principe niet rond in de winkel. De kassa is nooit onbemand. Daar liggen de bonnen uit het zicht, zelf laat ik nooit bonnen rondzwerven. Ik kan mij niet herinneren de bon te hebben uitgeschreven wat op de bon is geschreven is niet door mijzelf gedaan.