ECLI:NL:RBAMS:2014:7406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13.737.262-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Stedelijke rechtbank van Tatabánya in Hongarije. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, die in Hongarije werd verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het proces is behandeld op verschillende openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 18 juni 2013 het onderzoek heropend en vragen gesteld aan de Hongaarse autoriteiten over de mogelijkheid van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De Hongaarse autoriteiten bevestigden dat de opgeëiste persoon in een hernieuwde procedure niet zwaarder gestraft kan worden dan de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht niet voldeden aan de eisen van de Overleveringswet, die vereist dat er een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden kan worden opgelegd in de uitvaardigende lidstaat.

De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet slechter mocht worden behandeld in de nieuwe procedure en dat de opgelegde straf in Hongarije niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. Daarom werd de overlevering geweigerd, en de rechtbank heeft de beslissing op 23 september 2014 openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.737.262-13
RK nummer: 13/2140
Datum uitspraak: 23 september 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 maart 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 februari 2013 door
the Tatanbánya District Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, maar verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juni 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Hongaarse taal.
Bij tussenuitspraak van 18 juni 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 9 september 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Hongaarse taal. Met toestemming van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de heropening en schorsing.
De rechtbank heeft op de zitting van 4 juni 2013 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijnen uitspraak te doen.
Op de zitting van 9 september 2014 heeft de rechtbank het – geschorste – bevel tot gevangenhouding opgegeven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
European Arrest Warrant of the Tatabánya Municipal Courtvan 5 februari 2013 met nummer 14.B.488/2012/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Hongarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigering van de overlevering

4.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de overlevering in dit geval onevenredig zou zijn. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Vast staat dat de Hongaarse rechter aan de opgeëiste persoon niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mag opleggen. De Hongaarse autoriteiten wisten of hadden moeten weten dat hun rechtssysteem zo is ingericht, dat in geval van vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, terwijl de verdachte zelf niet in beroep is gegaan, geen zwaardere straf mag worden opgelegd dan de straf die in eerste aanleg was opgelegd. In een geval als het onderhavige zijn de signalering in SIS en de uitvaardiging van het EAB de facto schendingen van artikel 5 EVRM. De opgeëiste persoon heeft bijna vijf maanden in overleveringsdetentie doorgebracht. Hij moet ook nu nog elke week voldoen aan een meldplicht in het kader van de schorsingsvoorwaarden. Dit is eveneens een de facto schending van artikel 5 EVRM.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de overlevering in dit geval in strijd zou zijn met het systeem van de Overleveringswet. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van onevenredigheid.
Desalniettemin moet de rechtbank de overlevering weigeren. Het bijzondere in deze zaak is dat op voorhand bekend is dat de opgeëiste persoon niet slechter mag worden van de nieuwe behandeling van zijn zaak. De straf die de Hongaarse rechter aan de opgeëiste persoon zou kunnen opleggen, mag nooit zwaarder zijn dan een voorwaardelijke gevangenisstraf. Onder deze omstandigheden zou elke dag die de opgeëiste persoon in overleveringsdetentie zou doorbrengen een schending van artikel 5 EVRM opleveren. Onder deze omstandigheden past overlevering dan ook niet binnen het systeem van de Overleveringswet.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de stukken blijkt het volgende:
- de Stedelijke rechtbank van Tatabánya heeft de opgeëiste persoon en de medeverdachte op 21 februari 2012 veroordeeld voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en heeft daarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar en tien maanden opgelegd;
- de opgeëiste persoon en het Openbaar Ministerie hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling van de opgeëiste persoon en die veroordeling is in kracht van gewijsde gegaan;
- het Openbaar Ministerie heeft wel beroep ingesteld tegen de veroordeling van de medeverdachte;
- de Rechtbank van Tatabánya, als rechtbank in tweede aanleg, heeft op 17 juli 2012 vanwege een vormfout het vonnis van de medeverdachte én dat van de opgeëiste persoon ingetrokken en heeft de Stedelijke rechtbank van Tatabánya opgedragen een nieuwe procedure te starten tegen de medeverdachte en de opgeëiste persoon.
In de tussenuitspraak van 18 juni 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst, teneinde onder meer de volgende vraag aan de Hongaarse autoriteiten voor te leggen:
(1) (…) of het gezien de voorgeschiedenis mogelijk is, althans te verwachten valt dat de opgeëiste persoon bij hernieuwde behandeling van zijn zaak alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd.
De officier van justitie heeft de tussenuitspraak integraal laten vertalen in het Hongaars en heeft deze vertaling aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 september 2013 houdt onder meer het volgende in:
To the questions posed in the judgment passed by the Dutch Court on 18 June 2013, received by the Hungarian Court on 21 August 2013, the Court hereby gives the following answers:
1)
In a repeated procedure, as in the present case, the Court shall proceed in priority procedure. Under the Act on Criminal Procedure, the procedure may have no disadvantage in respect of the defendant. This means the following:
-
In the repeated procedure, the accused may not be obliged to bear the criminal cost arisen because the procedure had to be repeated.
-
If no appeal was filed against the accused (§405(1) of Act XIX of 1998) a more serious punishment than the punishment imposed in the repealed judgment may not be imposed in the repeated procedure. Consequently, more serious punishment than the punishment imposed earlier may not be imposed in the new procedure.
Met de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste person begrijpt de rechtbank het antwoord op vraag 1) zo, dat in het onderhavige geval bij hernieuwde veroordeling de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon niet is toegestaan.
Artikel 7, eerste lid, OLW, dat (mede) strekt tot uitvoering van artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, eist dat naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld op de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Het in beide bepalingen voorkomende begrip “vrijheidsstraf” dient als onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te worden verstaan. Beide bepalingen staan dus aan de overlevering in de weg voor feiten waarvoor in de uitvaardigende lidstaat de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf met een maximum duur van ten minste twaalf maanden niet mogelijk is. Zij beogen aldus te bewerkstelligen dat de overlevering alleen plaatsvindt voor feiten die, gelet op daarop gestelde straf, van een zekere zwaarte zijn.
Hoewel naar Hongaars recht op de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht in het algemeen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een maximum van vijf jaren is gesteld, staat vast dat de Hongaarse rechter in dit bijzondere geval aan de opgeëiste persoon niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal mogen opleggen, indien hij de opgeëiste persoon na de hernieuwde behandeling opnieuw veroordeelt voor deze feiten.
Vanwege het in de Hongaarse wetgeving neergelegde verbod van
reformatio in peiusis in dit concrete geval de maximaal op de feiten gestelde straf een voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en tien maanden. Deze straf voldoet vanwege het voorwaardelijk karakter niet aan artikel 7, eerste lid, OLW.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer over de onevenredigheid van de overlevering geen bespreking meer behoeft.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikelen 7 OLW, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Tatanbánya District Courtten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B