ECLI:NL:RBAMS:2014:7356

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
542395 - HA ZA 13-578
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en afname van voorraden in het kader van een beëindigde samenwerkingsovereenkomst tussen Spits Wallcoverings B.V. en Praxis Groep B.V.

In deze zaak vordert Spits Wallcoverings B.V. (hierna: Spits) schadevergoeding van Praxis Groep B.V. (hierna: Praxis) en haar dochterondernemingen, alsook de afname van voorraden in het kader van een beëindigde samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank Amsterdam heeft op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de rechtsverhouding tussen partijen centraal staat. Spits, leverancier van behang en aanverwante producten, heeft een langdurige relatie gehad met Praxis, die bouwmarkten exploiteert. De samenwerking is beëindigd per 31 december 2012, maar Spits stelt dat zij recht heeft op schadevergoeding en afname van voorraden, omdat Praxis haar verplichtingen niet is nagekomen.

De procedure begon met een dagvaarding in mei 2013, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is bepaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat Spits nooit heeft ingestemd met de beëindiging van de samenwerking en dat er onduidelijkheid bestond over de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vorderingen van Spits, die onder andere betrekking hebben op een 'grote voorraadwissel', niet kunnen worden toegewezen, omdat Spits niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een voortzetting van de samenwerking.

De rechtbank heeft besloten een deskundige te benoemen om de fictieve omzet en de afname van voorraden te berekenen, waarbij rekening moet worden gehouden met de marktomstandigheden en de contractuele verplichtingen van beide partijen. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht, dat zal moeten vaststellen welke artikelen Praxis had moeten afnemen en welke schadevergoeding Spits toekomt. De rechtbank heeft de partijen verzocht om zich uit te laten over de benoeming van de deskundige en de opdracht aan deze deskundige.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/542395 / HA ZA 13/578
Vonnis van 9 juli 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPITS WALLCOVERINGS B.V.,
gevestigd te Schoonhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. K.C. Mensink te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRAXIS DOE-HET-ZELF-CENTER B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXEDA DIY B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRAXIS GROEP B.V.,
alle gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. E.J.H. Gielen te Utrecht.
Partijen zullen hierna Spits respectievelijk Praxis, Maxeda en Praxis Groep (en gezamenlijk Praxis c.s.) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 mei 2013 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties;
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2013 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 6 februari 2014 en voortgezet op 28 april 2014, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Spits is leverancier van behang, tafelzeil en decoratieve raamfolies. Zij levert aan de detailhandel.
2.2.
Praxis exploiteert bouwmarkten in heel Nederland. Maxeda is de moedermaatschappij van Praxis en Praxis Groep. Praxis Groep is een tussenholding in het Maxeda/Praxis-concern. Maxeda heeft zich in een op 5 november 2007 opgestelde verklaring hoofdelijk aansprakelijk verklaard voor de schulden die voortvloeien uit de rechtshandelingen van Praxis.
2.3.
Sinds de jaren ’80 is Spits leverancier van Praxis. Op 18 november 2005 zijn Praxis en Spits een “kwaliteitscontract Praxis Eigen Merk” overeengekomen, waarbij Praxis aan Spits de opdracht heeft verleend om met ingang van 31 december 2005 op afroep van Praxis snelbehang, papierbehang en vinylbehang aan Praxis te leveren onder het label van Praxis. De overeenkomst is aangegaan voor een periode van drie jaar. Na afloop van deze periode wordt de overeenkomst steeds met één jaar verlengd, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden.
2.4.
Op 16 februari 2009, 11 oktober 2010 en 22 februari 2011 hebben Praxis Groep en Spits overeenkomsten “ter bevestiging van de jaarcondities Praxis Groep B.V.” gesloten.
2.5.
De totale (bruto) jaaromzet van Spits in 2011 was € 9,6 miljoen, waarvan in totaal € 5,96 miljoen zag op verkopen aan Praxis. Spits had in 2012 gemiddeld 26 werknemers in dienst.
2.6.
In maart 2011 is door Maxeda een “Supplier Partnership Programme” (hierna: SPP) opgesteld. Dit programma is erop gericht om het aantal leveranciers te beperken en om zo voordelen te behalen op het gebied van prijs, kwaliteit en service. Voor de selectie van leveranciers heeft Maxeda een selectieprocedure opgesteld. Omstreeks 30 maart 2011 is Spits door Maxeda uitgenodigd om daaraan deel te nemen.
2.7.
Op 18 april 2011 heeft Spits aan Maxeda een voorstel met betrekking tot het SPP gedaan.
2.8.
Op 30 juni 2011 heeft tussen vertegenwoordigers van Spits en Maxeda een bespreking plaatsgevonden, waarbij namens Maxeda onder meer [naam 1] aanwezig was. Het door Maxeda van die bespreking opgestelde verslag vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)

[naam 1] then presented a short summary of Maxeda’s perception of the business with Spits Wallcoverings, with some very promising initiatives with valued service on the one hand that have proven their efficiency, but declining result on the other hands.

It has been agreed that the realignment asks represents a gate that needs to be passed. The total of the ask is an upfront and ongoing investment of 800k€. On top of that, partner suppliers are expected to come up with propositions to take 10% cost out of the best selling items, which sums up to 81k€ in the case of Spits. (…)
2.9.
Op 27 juli 2011 heeft Spits aan Maxeda een nader voorstel in het kader van het SPP gedaan.
2.10.
Op 3 augustus 2011 heeft tussen vertegenwoordigers van Spits en Maxeda een bespreking plaatsgevonden, waarbij namens Maxeda [naam 2] en [naam 1] aanwezig waren. Het door Maxeda van die bespreking opgestelde verslag vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)

Maxeda emhasised that while we are happy with the current RTV agreement with Spits, Maxeda still had the problem of financing a large stockholding throughout 2010 which Spits had not addressed in their offer.
o
(…)
o
The cost to Maxeda of financing this stock was shown in the first meeting to be€428k
o
Maxeda expects a one-off compensation payment to cover this cost, before discussion of future growth opportunities will be possible

(…)

Maxeda concluded by emphasising the step shift taking place within Maxeda through the SPP program.
o
(…)
o
Spits is well positioned and has a strong existing relationship with the Dutch formats, but will need to pay the €428k cost of capital charge before Maxeda will discuss the growth opportunities any further.
o
Partners will have a 3 year MOU with Maxeda which will act as a roadmap for our business together. Suppliers will not get everything they ask for, but the will know were they are going, and be in a preferred position from the outset. (…)”
2.11.
Op 10 augustus 2011 heeft Spits opnieuw een nader voorstel aan Maxeda gedaan.
2.12.
Bij e-mail van 11 augustus 2011 heeft [naam 2], namens Maxeda, het volgende, voor zover hier van belang, aan Spits meegedeeld:
“ (…)We have looked at your proposal and below our answer.
1)
page 2, taking back 2010 stock worth 243K and range review wk 42 we agree
2)
page 3 part of tail stock cannot be counted and theirfore needs to be deducted from total upfront ask we agree.
3)
Page 4 Plan-it delivery we do not agree as it is a more for more proposal and we can only discuss this when we have an agreement on upfront ask.
- 75K stock return on self adhesive borders we agree.
4)
Page 5 wallpaper dessin taking back stock between 180K and 220K we agree.
5)
Page 6 and 7 conditions we ask you to talk to Praxis supply chain and commercial team in order to get this on track.
Looking at the total picture here is how we see it
Range review week 42 is part of standard contract and cannot be seen as part of SPP
Rest of stock reduction we agree is part of SPP total € 518K (average 200K dessin wallpaper )
This however only solves our tailstock problem were the original upfront ask contained more than that. So actualy you reworded your case but nothing changed !
Here is our final ask
Service level you have not yet given us any explanation so the 41K still stands.
Slow moving tail stock you have solved by taking back 518K.
Working capital although you take back stock worth 518K this still means we had to finance it in 2010 at 18% cost of capital.
-
taking into account however you arguments on page 3 that for some tail stock you cannot be accounted for we will deduct 90K from original ask which leaves 338K.
The net spend vs margin evolution/fair share of growth we understand and agree with you explanation.
Total ask on top of 518K stock return is now 41K + 338K = 379K to be paid in cash in Q4 2011.
Last not least we need a 100% commitment from you on our hygiene factors sofar you only agreed upon 2 out of 4.
This is our final offer for which we want to have an answer not later then 15th August. (…)
2.13.
Op 15 augustus 2011 heeft Spits aan Maxeda een nieuw voorstel gedaan. Dit voorstel vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)In conclusion:

The present situation has been caused by several reasons, as mentioned before.

Most reasons Spits had no influence on, however we believe in partnership and therefore we take back stock worth 518K€. This improves working capital as well as it should prevent new stock excesses.
Still the Ask remains at a value of 338K€. As mentioned in our meeting of the 3rd of August and as can be concluded from our financial results, we cannot afford paying this in cash. (…)
2.14.
Op 1 september 2011 heeft tussen vertegenwoordigers van Spits en Maxeda een bespreking plaatsgevonden.
2.15.
Op 8 september 2011 heeft Spits aan Maxeda weer een voorstel gedaan. Dit voorstel vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Upfront cash proposal:
During our visit September the 1st we were requested to work out a situation in which we can generate upfront cash which can be used for refurbishing the stores:

One off upfront cash contribution 100 k€

An additional 50 K€ can be created regarding Plan-it Eindhoven 50 k€

Decorative foils and Table covers Belgium Formats direct store supply 100 k€
Conditions to upfront cash proposal
Regarding supplying Belgium Formats with Decorative foils assortment and Table covers assortment an upfront cash contribution of 100 k€ can be generated under following conditions:

75 K€ supplying Brico stores;

25 K€ for supplying Plan-it stores.

(…)
Proposal based on a three years commitment/contract for the Belgium market (More for More).
Please take into consideration that the final invoice for this one off upfront cash proposal can be settled in December 2011 only. (…)
2.16.
In oktober 2011 heeft Maxeda Spits een uitnodiging voor een bijeenkomst van het Strategic Supplier Forum op 9 november 2011 gestuurd.
2.17.
In een e-mail van 7 november 2011 heeft Maxeda deze uitnodiging ingetrokken. Deze e-mail vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

(…) When we sent the invitation, we assumed that you already had confirmed and signed a deal with us which is not the case to our knowledge.
As our Forum is exclusively for our strategic supplier partners who have agreed and signed a deal it would not be appropriate for you to attend and we are sorry to inform you that we have decided to cancel the invitation for now. (…)
2.18.
In week 47 van 2011 (de week van 21 november 2011) heeft Spits op verzoek en met instemming van Praxis voorraden met een totale waarde van € 744.257,- teruggenomen; een gedeelte van deze terugname (met een waarde van € 518.000,-) is door partijen de “grote voorraadwissel” genoemd.
2.19.
In een e-mail van 1 december 2011 van [naam 3], commercieel directeur bij Praxis, is Spits gevraagd om in een bij die e-mail gevoegde tabel inzicht te verschaffen in productiekosten.
2.20.
Op 16 december 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van Spits en Maxeda. Aan de zijde van Maxeda waren [naam 1] en [naam 4] aanwezig.
2.21.
Praxis heeft, met als datum 19 december 2011, aan Spits een factuur voor een bedrag van in totaal € 119.000,- gezonden (€ 100.000,- + € 19.000,- btw), onder de vermelding van “leveranciersbijdrage”.
2.22.
Op 21 december 2011 heeft Spits een nader voorstel aan Maxeda gedaan. Dit voorstel vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Offer:

Extend current contract Praxis for three years from 2013 until 2015, based on current assortment and meters.

One off 100 K€ Entrance Bonus, to be invoiced after signing the new contract.

(…)
2.23.
Op 23 december 2011 heeft Spits aan Praxis gemeld niet met de factuur van 19 december 2011 akkoord te zijn, omdat er nog geen overeenstemming was met betrekking tot de door Spits ingediende plannen.
2.24.
In een e-mail van 28 december 2011 heeft [naam 4] het volgende aan Spits meegedeeld:

(…) De € 100.000 SPP bijdrage is al eerder afgestemd met [naam 5])
, tijdens ons gesprek van 16 december j.l. heeft [naam 5] dit nogmaals bevestigd waarna wij een factuur hebben gestuurd.(…)
2.25.
Op 2 januari 2012 is van de zijde van Spits het volgende aan Praxis meegedeeld:

(…) In het gesprek van 16 december 2011 is gesproken over een bijdrage van 100 K€. Aangezien wij een contract hebben tot 31-12-2012 heb ik aangegeven over deze periode geen bijdrage te betalen, mits lopende overeenkomst wordt verlengd met 3 jaar.
Hierbij heb ik aangegeven dat bij overeenstemming van betreffende verlenging er p.o. een factuur van 100 K€ verstuurd kan worden. Op jullie verzoek hebben wij inmiddels een nieuw voorstel gemaakt betreffende de contractsverlenging waarbij deze 100 K€ onderdeel is van het gehele voorstel.
In zowel ons voorstel van 21-12-2011 als in eerdere (SPP) voorstellen hebben wij aangegeven akkoord te gaan met de ontvangst van een factuur ten bedrage van 100 K€ mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De belangrijkste voorwaarde is een contractsverlenging van 3 jaar. Ook in ons gesprek van 16-12-2011 is hiervan niet afgeweken door mij.
Ik wil voorstellen de reeds ontvangen factuur voorlopig te handhaven en de verrekening uit te stellen tot ondertekening van de 3-jarige overeenkomst. Mocht de contractsverlenging niet worden bekrachtigd in een overeenkomst dan ontvangen wij uiterlijk 31 januari 2012 uw creditering van uw factuur (…).
2.26.
In een e-mail van 6 januari 2012, 14.08 uur, heeft Praxis de op 18 november 2005 met Spits gesloten overeenkomst opgezegd. In een e-mail van eveneens 6 januari 2012, 16.04 uur, heeft Spits vervolgens aan Praxis, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“(…) N.a.v. ons telefoon gesprek van vandaag bevestig ik dat de door Spits ontvangen factuur € 100.000,- ex btw (…) per direct verrekend kan worden. Zoals door u aangegeven in het telefoongesprek van hedenmiddag zal het lopende contract niet worden opgezegd. Zie eerdere mail van [naam 4] van hedenmiddag.
Graag ontvang ik uw bevestiging dat aangekondigde opzegging in de mail van [naam 4] hiermee is komen te vervallen en zien we verdere besprekingen met vertrouwen tegemoet. (…)”
2.27.
Op 20 januari 2012 heeft [naam 4] (namens Praxis) een e-mail aan Spits gezonden met als onderwerp “SPP”. Daarin is het volgende vermeld:

Beste [naam 5],
Op 19 december is de factuur m.b.t. de SPP Bonus van 100K richting jullie verstuurd. De betaling is nog niet gedaan, ik wil je verzoeken om dit zo spoedig mogelijk te doen.
2.28.
In een e-mail van 26 januari 2012, 14.29 uur, heeft [naam 4] aan Spits meegedeeld dat de factuur die dag voor 17.00 uur aan Maxeda betaald diende te worden. In reactie daarop is van de zijde van Spits in een e-mail van eveneens 26 januari 2012, 14.38 uur, aan [naam 4] meegedeeld dat de betaling reeds was verricht op een ander rekeningnummer.
2.29.
Bij brief van 13 juni 2012 heeft Praxis aan Spits meegedeeld dat Praxis de samenwerking met Spits niet wenste voort te zetten en de overeenkomst met Spits met inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden (tegen 31 december 2012) opgezegd.
2.30.
In een publicatie van 13 juli 2012 heeft Praxis bekendgemaakt dat Spits als leverancier van behang zal worden vervangen door Graham & Brown. Verder staat in die publicatie dat een groot deel van het assortiment van Spits op “DS” (“discontinued”) staat om zo de voorraad in de winkels af te bouwen en dat alle artikelen van Spits uitverkocht dienen te worden.
2.31.
Bij brief van 16 juli 2012 heeft Spits aan Praxis onder meer meegedeeld dat zij op grond van de betaalde factuur van € 100.000,- en de door haar teruggenomen wisselvoorraden (ten bedrage van € 518.000,-) in week 47 van 2011 (de “grote voorraadwissel”) er vanuit ging dat de overeenkomst niet zou eindigen op 1 januari 2013.
2.32.
In een brief aan Praxis van 10 september 2012 heeft Spits in het kader van een minnelijke regeling aanspraak gemaakt op een bedrag van € 2.762.076,-. Daarnaast is meegedeeld dat Spits zich in een eventuele procedure op het standpunt zal stellen dat Praxis niet bevoegd was de overeenkomst tegen 31 december 2012 op te zeggen.
2.33.
Vanaf 10 oktober 2012 heeft Praxis geen artikelen bij Spits meer ingekocht.
2.34.
Eind oktober 2012 heeft Spits haar voorraden (met Praxis-label) laten controleren door het Nederlands Taxatie- en Advies Bureau (NTAB). NTAB heeft bevestigd dat de voorraadopgave van Spits juist is. De door NTAB gecontroleerde voorraadlijsten zijn door Spits als productie 31 in het geding gebracht (hierna: de NTAB-lijst).
2.35.
Op 23 november 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in kort geding tussen partijen een vonnis gewezen (hierna: het kort geding vonnis). In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende overwogen en geoordeeld:
- het is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat tussen Spits en Maxeda een driejarige samenwerkingsovereenkomst in het kader van het SPP tot stand is gekomen en dat Praxis op grond daarvan gehouden is om ook na 1 januari 2013 de samenwerking met Spits voort te zetten;
- Praxis c.s. heeft aangevoerd dat zij bereid is om Spits voor de nog aanwezige gebruikelijke voorraad te betalen, uitgaande van een afgesproken leveringsgraad die volgens beide partijen 96% bedraagt. Praxis c.s. stelt geen prijs op afgifte van de voorraad. Zij berekent de nog aanwezige gebruikelijke voorraad op € 438.307,-. Omdat partijen het in elk geval eens zijn over het door Praxis c.s. berekende bedrag, zal de meer subsidiaire vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Weliswaar wil Praxis c.s. niet tot daadwerkelijke afname overgaan, maar dat zal geen probleem opleveren omdat aan de veroordeling geen dwangsom wordt verbonden. Praxis c.s. moet dan alleen het bedrag van € 438.307,- betalen;
- ten aanzien van de vordering van Spits tot terugbetaling van het betaalde bedrag van € 119.000,-: de vordering wordt toegewezen. Gebleken is dat Spits aan de betaling van dat bedrag de voorwaarde had verbonden dat er een driejarige SPP-overeenkomst zou worden gesloten. Die samenwerking is, zoals hiervoor reeds geoordeeld, niet tot stand gekomen. Het bedrag van € 119.000,- is daarmee, zoals door Spits betoogd, voorshands onverschuldigd door haar voldaan. Op grond van de ten tijde van de facturering bestaande overeenkomst bestond er immers geen verplichting voor Spits om een upfront betaling te voldoen;
- ten aanzien van het door Spits gevorderde voorschot op de schadevergoeding wegens gemiste winst: nu uit het betoog van Praxis c.s. valt af te leiden dat zij een nettowinstpercentage van 10% kennelijk wel aanvaardbaar vindt en niet betwist dat in een bodemprocedure enig bedrag aan gederfde winst aan Spits zal worden toegekend, is het redelijk en billijk dat thans aan Spits een voorschot op de schadevergoeding wordt toegekend. Dit bedrag wordt voorshands begroot op een bedrag van € 150.000,-.
2.36.
De bedragen tot betaling waarvan Praxis c.s. in het kort geding vonnis is veroordeeld, heeft zij aan Spits voldaan.
2.37.
De hiervoor vermelde feiten zijn grotendeels overgenomen uit het kort geding vonnis en op onderdelen aangevuld.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Spits vordert na vermeerdering van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) ter zake van af te nemen voorraden:
Praxis c.s. hoofdelijk veroordeelt aan Spits te betalen een bedrag van € 592.162,53, te vermeerderen met btw en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 9 april 2013, althans vanaf de dag van de dagvaarding;
(ii) ter zake van marge compensatie:
primair(bij toewijzing van de vordering sub (i))
Praxis c.s. hoofdelijk veroordeelt aan Spits te betalen een bedrag van € 121.571,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans vanaf 9 april 2013, althans vanaf de dag van de dagvaarding;
subsidiair(bij gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering sub (i))
Praxis c.s. hoofdelijk veroordeelt aan Spits te betalen een bedrag van € 299.220,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans vanaf 9 april 2013, althans vanaf de dag van de dagvaarding;
(iii) ter zake van teruggenomen en gecrediteerde oude voorraden (de “grote voorraadwissel”):
primair
verklaart voor recht dat aan de terugname van goederen door Spits eind 2011 (de “grote voorraadwissel”) geen geldige titel ten grondslag lag;
subsidiair(voor zover de rechtbank van oordeel is dat aan de terugname van goederen wel een geldige titel ten grondslag lag)
de overeenkomst tot terugname van de oude voorraden tussen Spits en Praxis vernietigt op grond van dwaling;
steeds met veroordeling van Praxis c.s. tot betaling van
( a) een bedrag van € 518.000,-, te vermeerderen met btw en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2012, althans vanaf 1 januari 2013, althans vanaf 9 april 2013, althans vanaf de dag van de dagvaarding; en
( b) een bedrag van € 46.526,04 ter vergoeding van onnodig gemaakte kosten in verband met de “grote voorraadwissel”, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2012, althans vanaf 1 januari 2013, althans vanaf 9 april 2013, althans vanaf de dag van de dagvaarding;
(iv) ter zake van de kosten van de voorraden door NTAB:
Praxis c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan Spits te betalen een bedrag van € 1.893,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
(v) ter zake van de verdere afwikkeling van de relatie:
Praxis c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 44.641,60 aan Spits,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van Praxis c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De grondslag van de vorderingen – die in de loop van de procedure (en vooral tijdens de comparitie van partijen) nader is ingekleurd en op onderdelen gewijzigd – zal bij de beoordeling worden toegelicht.
3.3.
Praxis c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Praxis c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk bij voorraad uitvoerbaar,
(i) Spits veroordeelt om aan Praxis c.s. te betalen een bedrag € 100.000,- te vermeerderen met btw en de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 30 november 2012;
(ii) Spits veroordeelt om een bedrag van € 42.047,- als onverschuldigd betaald terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 9 april 2013;
(iii) Spits veroordeelt
primairover te gaan tot vernietiging van de voorraden ter waarde van € 438.307,-, althans € 396.260,-, een en ander op basis van de door Praxis c.s. vastgestelde voorraad, op straffe van een dwangsom,
subsidiairte betalen een bedrag van € 306.814,90, althans € 277.382,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 7 april 2013,
een en ander met veroordeling van Spits in de proceskosten en de nakosten in conventie en in reconventie, te verneerderen met wettelijke rente.
3.6.
De grondslag van de vorderingen zal bij de beoordeling worden toegelicht.
3.7.
Spits voert gemotiveerd verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Voorop wordt gesteld dat Spits – na het vonnis in kort geding en voor aanvang van deze procedure – erin heeft berust dat de overeenkomst die tussen haar en Praxis sinds 2005 heeft bestaan, eind 2012 rechtsgeldig is geëindigd en dat tussen partijen geen nieuwe
(SPP-)overeenkomst tot stand is gekomen. Ook niet in geschil is dat Praxis de overeenkomst tot eind 2012 had moeten nakomen en dat zij dat niet volledig en correct heeft gedaan. Partijen hebben meermaals gesproken over de afwikkeling van de relatie en de (financiële) consequenties daarvan, voorafgaand aan het kort geding en tijdens deze procedure, maar zij zijn er niet in geslaagd tot overeenstemming te komen. Hierna zullen eerst de vorderingen van Spits (in conventie) die betrekking hebben op de “grote voorraadwissel” aan de orde komen. Daarna zal de rechtbank ingaan op de afwikkeling van de relatie en de andere overgebleven geschilpunten tussen partijen.
in conventie
teruggenomen en gecrediteerde oude voorraden (de “grote voorraadwissel”)
4.2.
Aan deze vorderingen legt Spits – samengevat en voor zover thans nog van belang – ten grondslag dat zij nooit zou hebben meegewerkt aan de “grote voorraadwissel” als zij op dat moment had geweten dat Praxis niet voornemens was met haar een SPP-overeenkomst aan te gaan en dat de tussen haar en Praxis bestaande overeenkomst tegen eind 2012 zou worden beëindigd. De gebruikelijke terugverdientijd van de kosten van een voorraadwissel bedraagt immers ongeveer twee jaar en zij mocht erop vertrouwen dat zij ook in dit geval ten minste die tijd zou hebben om de kosten terug te verdienen. Toen Spits op verzoek van Praxis de “grote voorraadwissel” uitvoerde, zo begrijpt de rechtbank, ging zij er vanuit dat zij SPP-partner van Praxis zou worden, althans dat in ieder geval de bestaande relatie zou worden voortgezet. Dat heeft Praxis haar voorgehouden. Spits heeft dit als volgt nader toegelicht. In week 47 van 2011 (de week van 21 november 2011) hebben een “reguliere” voorraadwissel plaatsgevonden, alsmede de “grote voorraadwissel”. Deze “grote voorraadwissel” met een waarde van € 518.000,- vond plaats in het kader van (de onderhandelingen over) de SPP-overeenkomst. Op 11 augustus 2011 schreef Praxis immers het volgende:
“Rest of stock reduction we agree is part of SPP total € 518K”en de onderhandelingen zijn nooit formeel beëindigd door Praxis en waren in ieder geval in november 2011 nog niet geëindigd.
4.3.
Praxis c.s. betwist dat de “grote voorraadwissel” in het kader van (de onderhandelingen over) de SPP-overeenkomst heeft plaatsgevonden. Op het moment dat de “grote voorraadwissel” plaatsvond, werd er tussen partijen helemaal niet meer onderhandeld over een SPP-overeenkomst, omdat Spits niet aan de door Praxis gestelde voorwaarden kon voldoen.
4.4.
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt. Voor zover Spits zich ook thans nog op het standpunt stelt (zoals weergegeven in de dagvaarding) dat de “grote voorraadwissel” geschiedde op basis van de met Praxis gemaakte SPP-afspraken, kan dit de vorderingen niet dragen, nu is vastgesteld dat partijen geen SPP-afspraken hebben gemaakt en in november 2011 hooguit nog in onderhandeling waren over een mogelijke SPP-overeenkomst. Thans ligt derhalve de vraag voor of Spits in november 2011 (door toedoen van Praxis c.s.) gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat tussen partijen een SPP-overeenkomst tot stand zou komen, althans dat Praxis de bestaande overeenkomst niet zou opzeggen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Praxis heeft weliswaar in augustus 2011 geschreven dat de “grote voorraadwissel” deel uitmaakte van SPP, maar deze zinsnede maakte deel uit van het “final offer” van Praxis. Dit “final offer” heeft Spits niet geaccepteerd (en kon zij ook niet accepteren). Op 15 augustus 2011 heeft Spits daarna toch nog een nieuw voorstel gedaan en na het gesprek tussen partijen op 1 september 2011 op 8 september 2011 nogmaals, maar na dat voorstel is tussen partijen (in ieder geval tot het moment waarop de “grote voorraadwissel” in november 2011 plaatsvond) niet meer gecorrespondeerd of gesproken over een mogelijke SPP-overeenkomst. Spits heeft naar aanleiding van haar voorstel van 8 september 2011 niets meer van Praxis gehoord tot zij in oktober 2011 een uitnodiging kreeg voor het Strategic Supplier Forum, die bovendien op 7 november 2011 – en daarmee voorafgaand aan de “grote voorraadwissel” – door Praxis werd ingetrokken. Aan Spits kan worden toegegeven dat Praxis in haar communicatie in deze periode niet erg duidelijk is geweest. De gang van zaken rond de uitnodiging voor het Strategic Supplier Forum verdient bovendien bepaald geen schoonheidsprijs, maar aan de radiostilte van de kant van Praxis en de gang van zaken rond de uitnodiging heeft Spits niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de SPP-overeenkomst wel tot stand zou komen. Haar betoog dat zij uit de e-mail van [naam 2] waarbij hij de uitnodiging intrekt met de uitleg dat
“we assumed that you had already had confirmed and signed a deal with us”heeft mogen afleiden dat het tekenen van de overeenkomst nog slechts een formaliteit was, wordt niet gevolgd. Als Spits in november 2011 erop vertrouwde – althans hoopte – dat tussen haar en Praxis een SPP-overeenkomst tot stand zou komen, is dat vertrouwen – die hoop – niet door Praxis gewekt. Spits wist dat Praxis de eis stelde dat de SPP-partner een grote “upfront payment in cash” zou doen en dat zij in dat opzicht niet aan de eisen van Praxis kon voldoen en dat over een alternatief voorstel nog geen overeenstemming was bereikt, terwijl het laatste alternatieve voorstel van Spits dateerde van begin september 2011. Als Spits de “grote voorraadwissel” inderdaad – zoals zij stelt – alleen had willen uitvoeren als zij zekerheid had dat de relatie tussen partijen in ieder geval tot 2014 zou voortduren, had het op haar weg gelegen dat – voordat zij tot (de voorbereidingen voor de) uitvoering van de “grote voorraadwissel” overging – aan Praxis duidelijk te maken. Dat zij dat niet heeft gedaan is niet onbegrijpelijk, maar moet voor haar rekening en risico blijven. Het betoog van Spits dat het handelen van Praxis – door voorafgaand aan de “grote voorraadwissel” niet duidelijk te maken dat zij niet van plan was de relatie voort te zetten – in strijd is met de goede trouw die contractspartijen die al een dusdanig lange relatie met elkaar hebben als hier jegens elkaar in acht moeten nemen, gaat niet op. Ook hier kan Spits worden nagegeven dat het Praxis had gesierd als zij in die tijd duidelijker was geweest richting Spits, maar dit kan Spits niet baten nu vaststaat dat de bestaande overeenkomst tussen partijen met in achtneming van een opzegtermijn van zes maanden – zoals hier is gebeurd – kon worden opgezegd.
4.5.
Op de vaststelling dat Spits er niet (door toedoen van Praxis) gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een SPP-overeenkomst tot stand zou komen, althans dat Praxis de bestaande overeenkomst niet zou opzeggen, stuiten de vorderingen van Spits betreffende de “grote voorraadwissel” (en de in verband daarmee gemaakte kosten) af. Immers aan de verschillende door Spits aangedragen grondslagen voor deze vorderingen – dwaling, wanprestatie of onrechtmatige daad – ligt de gedachte ten grondslag dat Praxis een verwijt kan worden gemaakt voor het bij Spits bestaande vertrouwen dat de relatie zou voortduren en zij voldoende tijd zou hebben om de kosten terug te verdienen, en, zoals zojuist is overwogen, is daarvan geen sprake.
af te nemen voorraden en margecompensatie
4.6.
Aanvankelijk nam Spits het standpunt in dat Praxis gehouden was alle voorraden die zij voor Praxis had ingekocht of geproduceerd (dat wil zeggen alle artikelen op de NTAB-lijst) af te nemen. Nadat de rechtbank na afloop van de zitting op 6 februari 2014 als voorlopig oordeel had uitgesproken dat dit standpunt niet kon worden gevolgd en partijen vervolgens wederom met elkaar hebben gesproken over de financiële afwikkeling van de relatie (maar daarover geen overeenstemming hebben bereikt), heeft Spits tijdens de voortzetting van de comparitie van partijen op 28 april 2014 dit standpunt laten varen en zich verenigd met het standpunt van Praxis op dit punt, te weten dat Praxis slechts die door Spits ingekochte en geproduceerde artikelen hoeft af te nemen welke zij zou hebben afgenomen als zij de overeenkomst tot eind 2012 correct was nagekomen. Voorts zijn partijen het erover eens dat Praxis Spits daarnaast schadeloos moet stellen voor de in 2012 te weinig afgenomen producten (gemiste marge). Dit alles betekent dat moet worden vastgesteld welke artikelen Praxis tot eind 2012 bij normale uitvoering van de overeenkomst bij Spits zou hebben afgenomen. Indien en voor zover Spits deze artikelen bij het (feitelijk) einde van de overeenkomst op voorraad had, moet Praxis deze afnemen (althans de volledige inkoopprijs voor deze artikelen aan Spits betalen) en voor zover deze artikelen niet op voorraad waren, zal Praxis aan Spits de gemiste marge op deze artikelen moeten vergoeden. Uit hetgeen namens Praxis ter comparitie naar voren is gebracht, leidt de rechtbank af dat Praxis het met Spits eens is dat de NTAB-lijst als uitgangspunt kan worden genomen voor de vaststelling welke artikelen Spits op het moment van opzegging van de overeenkomst nog op voorraad had, zodat de rechtbank dit ook tot uitgangspunt zal nemen.
4.7.
Voor de vaststelling welke artikelen Praxis zou hebben afgenomen bij normale uitvoering van de overeenkomst tot eind 2012 zal de rechtbank een deskundige benoemen. Ten aanzien van de uitgangspunten die aan de deskundige moeten worden meegegeven, verschillen partijen van mening. Het gaat om de volgende geschilpunten:
(i) de omzet waarvan moet worden uitgegaan;
(ii) de omvang van de marge;
(iii) de verwerking van bonussen en kortingen;
(iv) artikelen die in de loop van 2012 op “DS” (“discontinued”) zijn gezet.
Ten aanzien van deze uitgangspunten wordt het volgende overwogen en geoordeeld.
omzet
4.8.
Voorop wordt gesteld dat de deskundige een fictieve situatie tot uitgangspunt moet nemen, te weten de situatie als ware de overeenkomst tot eind 2012 op normale wijze uitgevoerd. De deskundige moet vaststellen wat Spits op artikelniveau (welke artikelen in welke hoeveelheid) had mogen verwachten in 2012 aan Praxis te verkopen. Dit betekent dat de omzet (van Spits bij Praxis) die tot uitgangspunt wordt genomen niet op exacte wijze kan worden vastgesteld, maar dat de rechtbank op basis van de feitelijke situatie en de door partijen aangedragen argumenten uitgangspunten moet formuleren die de deskundige kan gebruiken bij het vaststellen van deze fictieve omzet. Deze uitgangspunten zien op de referentieperiode en de marktontwikkeling.
referentieperiode
4.8.1.
Praxis stelt dat zij in haar berekeningen (zoals gepresenteerd tijdens de zitting op 6 februari 2014) de afname in de jaren 2010 en 2011, alsmede die in de eerste zes maanden van 2012 tot uitgangspunt heeft genomen en dit heeft geëxtrapoleerd naar een heel jaar 2012. Tijdens de zitting van 28 april 2014 heeft zij aangegeven dat de periode van week 1 t/m 23 van 2012 tot uitgangspunt zou moeten worden genomen, omdat 2012 een heel normaal jaar was tot de opzegging van de overeenkomst in week 24 en dit het meest realistische beeld oplevert.
Spits heeft ten aanzien van de referentieperiode opgemerkt dat het onjuist is om de afname voor 2012 te baseren op (extrapolatie van) de afname in de eerste helft van 2012.
De rechtbank is met Spits van oordeel dat de eerste helft van 2012 niet de meest aangewezen periode is om tot uitgangspunt te nemen. Dit houdt allereerst verband met het feit dat de verkoop van behang seizoengebonden is. Daarnaast is het niet geheel uit te sluiten dat het voor Praxis ook in de eerste zes maanden van 2012 al niet meer helemaal “business as usual” was. Als referentieperiode zal dan ook een volledig kalenderjaar moeten worden genomen. Meest voor de hand liggend is om het meest recente volledige kalenderjaar vóór 2012 tot uitgangspunt te nemen: 2011.
marktontwikkeling
4.8.2.
Partijen zijn het erover eens dat de markt voor behang in 2012 is gedaald ten opzichte van 2011 en dat de fictieve omzet voor 2012 hiervoor moet worden gecorrigeerd. Partijen zijn het echter niet eens geworden over het percentage waarmee dat moet gebeuren.
Praxis stelt zich op het standpunt dat (ten minste) met 9% moet worden gecorrigeerd. Praxis wijst er daarbij op dat haar omzet tot en met week 28 van 2012 (volgens haar de laatste “normale” week na de opzegging van de overeenkomst, daar in deze week voor het eerst eenzijdig door Praxis artikelen op “discontinued” werden gezet) met 9% was gedaald ten opzichte van dezelfde week in 2011. Daarnaast sluit het percentage van 9% ook aan bij de daadwerkelijke omzetdaling op het moment van de opzegging in week 24 van 2012. Daarbij komt, aldus nog steeds Praxis, dat het percentage van 9% in lijn is met de marktonwikkeling binnen alle grote Do-It-Yourself-winkels in Nederland voor het segment “behang” volgens de informatie van het onderzoeksbureau GFK, nu volgens deze gegevens de omzet in 2012 ten opzichte van die in 2011 was gedaald met 8,3%. Praxis heeft er ten slotte op gewezen dat zij het al jaren een stuk slechter doet dan de markt en dat de omzet van “behang” bij Praxis over 2012 met 12,7% is gedaald ten opzichte van 2011.
Volgens Spits moet slechts rekening worden gehouden met een omzetdaling van 2%, omdat dit volgens de cijfers van Praxis de daling van de omzet was tot en met week 22 van 2012 (volgens Spits de laatste “normale” week voor de opzegging van de overeenkomst) ten opzichte van hetzelfde moment in 2011. Tijdens de zitting op 28 april 2014 is namens Spits verklaard dat zij meent dat een marktdaling van 5-6% in de buurt van de werkelijkheid komt.
De rechtbank zal bepalen dat de deskundige bij zijn berekening van de fictieve omzet over 2012 rekening zal moeten houden met een markdaling van 6%. Hierbij heeft zij het volgende in aanmerking genomen. Zoals hiervoor onder 4.8.1 is overwogen, kan niet worden uitgesloten dat het jaar 2012 (ook tot de opzegging van de overeenkomst) geen normaal jaar is geweest voor Praxis (zeker niet waar het behang betreft, aangezien zij in de loop van dat jaar van leverancier is gewisseld). Dit betekent dat de omzetdaling bij Praxis zelf over 2012 (te weten 12,7% of zelfs de door Praxis gehanteerde 9% over de eerste 28 weken van 2012) geen goed uitgangspunt is. Ook de marktdaling voor het hele segment “behang” volgens GFK voor 2012 (8,3%) kan niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen gezien het grote marktaandeel van Praxis in dat segment (Spits heeft onbetwist gesteld dat het marktaandeel van Praxis 36% is) en zij dus zelf de markt wezenlijk beïnvloedt. Dit percentage van 8,3% moet derhalve naar beneden worden bijgesteld. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij het hoogste door Spits redelijk geachte percentage en de deskundige instrueren rekening te houden met een markt-/omzet daling van 6% bij het vaststellen van de fictieve omzet over 2012.
uitlevergraad
4.8.3.
Praxis heeft in haar berekeningen die zij op de zitting van 6 februari 2014 heeft gepresenteerd rekening gehouden met de “slechte uitlevergraad” van Spits in de weken 28 t/m 41. Praxis stelt dat, als artikelen die op de NTAB-lijst staan niet (op tijd) zijn uitgeleverd, daarvoor moet worden gecorrigeerd. Hierin wordt Praxis niet gevolgd. Met Spits is de rechtbank van oordeel dat, nu Praxis in juni 2012 zelf heeft aangekondigd dat zij de overeenkomst zou gaan opzeggen en zou stoppen met bestellen, het beweerdelijk slechter worden van de uitlevergraad in de periode daarna niet kan worden toegerekend aan Spits. Praxis heeft in deze periode een aantal artikelen eenzijdig op “discontinued” gezet (ten gevolge waarvan de Praxis-vestigingen deze artikelen niet meer konden bestellen) en zij heeft – zo heeft Spits onbetwist gesteld – zelf aan Spits opgedragen geen nieuwe voorraden aan te leggen. De deskundige zal bij zijn berekeningen zoveel mogelijk moeten uitgaan van een fictieve situatie waarin het “business as usual” was.
marge
4.9.
Spits stelt zich op het standpunt dat uitgegaan moet worden van een brutomarge van 30% op de verkoopprijs (= inkoopprijs Praxis). Onder verwijzing naar een verklaring van haar accountant stelt zij dat de brutomarge van Spits op Praxis-artikelen, rekening houdend met Praxis-kortingen, betalingskortingen en inkoopkosten, hoger is dan 30%. Onder de inkoopkosten rekent Spits ook haar vaste (indirecte) kosten, zoals loon-, transport- en opslagkosten (huur), aangezien deze geheel 2012 zijn doorgelopen.
Hoewel Praxis bij de door haar op de zitting van 6 februari 2014 gepresenteerde berekeningen uitgegaan is van een brutomarge van 30%, stelt zij zich op het standpunt dat voor de berekening van de schadevergoeding in de vorm van margecompensatie aansluiting moet worden gezocht bij de nettowinst die volgens de literatuur forfaitair op 10% zou kunnen worden bepaald, nu Spits niet heeft aangetoond dat zij meer marge is misgelopen.
De rechtbank volgt Praxis hierin niet. Spits heeft recht op vergoeding van de daadwerkelijke brutomarge die zij op de verkopen van artikelen aan Praxis behaalde, dat wil zeggen: de verkoopprijs. Dit houdt in: de inkoopprijs van Praxis volgens de NTAB-lijst) (zonder rekening te houden met bonuscondities, zie hierna onder 4.10) minus de inkoopprijs van Spits (of, indien relevant, de productieprijs van Spits) en aan het artikel toe te rekenen directe en indirecte kosten van Spits, waarbij de indirecte kosten alleen buiten beschouwing moeten worden gelaten indien en voor zover Spits op deze kosten daadwerkelijk heeft bespaard. De rechtbank acht het redelijk in beginsel ook rekening te houden met de indirecte (vaste) kosten, aangezien de omzet van Spits bij Praxis meer dan 60% van haar totale omzet bedroeg.
bonussen en kortingen
4.10.
Naar de rechtbank begrijpt, betaalde Praxis uiteindelijk niet altijd de volledige prijs voor de artikelen die zij bij Spits afnam. Op basis van de overeenkomst tussen partijen had Praxis recht op diverse kortingen (en bonussen) die per kwartaal (en uiteindelijk aan het einde van het jaar) werden afgerekend. Partijen zijn het erover eens dat met deze kortingen (en bonussen) rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van de bedragen die Spits eventueel nog aan Praxis moet betalen (voor ten onrechte niet afgenomen artikelen of in de vorm van margecompensatie). Naar het (voorlopig) oordeel van de rechtbank moet met deze kortingen (en bonussen) geen rekening worden gehouden bij het vaststellen van de (fictieve) omzet over 2012, maar moeten de kortingen (en bonussen) worden verdisconteerd in de eventueel door Praxis aan Spits te betalen bedragen (in de vorm van koopprijs voor ten onrechte niet afgenomen artikelen of in de vorm van margecompensatie). Met Spits is de rechtbank van oordeel dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met eventuele betalingskortingen waarop Praxis recht zou hebben gehad bij tijdige betaling (vaststaat immers dat Praxis voor de artikelen waarvan de deskundige vaststelt dat zij die nog had moeten afnemen, niet tijdig heeft betaald).
artikelen op “DS” (“discontinued”)
4.11.
Partijen zijn het erover eens dat een correctie moet plaatsvinden voor artikelen die in de loop van 2012 conform de gebruikelijke handelwijze tussen partijen op “discontinued” zijn gezet. In haar berekening die is gepresenteerd op de zitting van 6 februari 2014 heeft Praxis dit gedaan door artikelen niet mee te nemen die langer dan 10 weken niet door Praxis waren besteld. Praxis rekent hierbij terug vanaf week 41 omdat dit de week is waarin zij is opgehouden met het afnemen van producten van Spits. Het uitgangspunt van Praxis dat artikelen die langer dan 10 weken niet door Praxis worden besteld, zal de rechtbank overnemen. Met Spits is de rechtbank evenwel van oordeel dat hierbij moet worden teruggerekend vanaf het moment van opzegging in week 24. De rechtbank zal de deskundige dan ook instrueren in zijn berekening tot uitgangspunt te nemen dat artikelen die in de 10 weken voorafgaand aan week 24 niet door Praxis zijn besteld ook daarna niet meer zouden worden besteld/afgenomen door Praxis.
benoeming van en opdracht aan de deskundige
4.12.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en zoals ter comparitie ook is besproken, ziet de rechtbank zich genoodzaakt het advies van een deskundige in te winnen om te kunnen vaststellen welke artikelen Praxis tot eind 2012 bij normale uitvoering van de overeenkomst bij Spits zou hebben afgenomen en welke betalingsverplichtingen hieruit eventueel voor Praxis voortvloeien. De rechtbank is voornemens de volgende opdracht aan de deskundige te verstrekken:
( i) Wij verzoeken u vast te stellen wat Spits op artikelniveau (welke artikelen in welke hoeveelheid) had mogen verwachten in 2012 aan Praxis te verkopen. Bij deze vaststelling dient u voor het bepalen van de (fictieve) omzet in 2012 uit te gaan van (de omzet in) het kalenderjaar 2011 (de referentieperiode) en deze te extrapoleren naar 2012, waarbij rekening moet worden gehouden met een markt-/omzetdaling van 6% in 2012 ten opzichte van 2011.
(ii) Indien en voor zover Spits de onder (i) bedoelde artikelen (die zij naar verwachting in 2012 aan Praxis had kunnen verkopen) bij het (feitelijk) einde van de overeenkomst op voorraad had, moet Praxis deze afnemen (althans de volledige inkoopprijs voor deze artikelen aan Spits betalen) en voor zover deze artikelen niet op voorraad waren, zal Praxis aan Spits de gemiste marge op deze artikelen moeten vergoeden.
- Wij verzoeken u deze bedragen te berekenen, waarbij de NTAB-lijst tot uitgangspunt dient te worden genomen voor de vaststelling welke artikelen Spits op het moment van opzegging van de overeenkomst (begin week 22 van 2012) nog op voorraad had en voor het bepalen van de inkoopprijs voor Praxis.
- Bij uw berekening dient u tot uitgangspunt te nemen dat artikelen die in de 10 weken voorafgaand aan week 24 niet door Praxis zijn besteld ook daarna niet meer zouden worden besteld/afgenomen door Praxis.
- Voor de berekening van het bedrag aan gemiste marge geldt dat Spits recht heeft op vergoeding van de daadwerkelijke brutomarge die zij op de verkopen van artikelen aan Praxis behaalde, dat wil zeggen: de verkoopprijs (inkoopprijs Praxis volgens de NTAB-lijst) (zonder rekening te houden met bonuscondities, zie hierna) minus inkoopprijs Spits (of, indien relevant, productieprijs Spits) en aan het artikel toe te rekenen directe en indirecte kosten van Spits, waarbij de indirecte kosten alleen buiten beschouwing moeten worden laten indien en voor zover Spits op deze kosten daadwerkelijk heeft bespaard.
- In de bedragen die Praxis eventueel nog aan Spits moet betalen (in de vorm van koopprijs voor ten onrechte niet afgenomen artikelen of in de vorm van margecompensatie), moeten de kortingen (en bonussen) worden verdisconteerd die tussen partijen gebruikelijk waren met uitzondering van eventuele betalingskortingen waarop Praxis recht zou hebben gehad bij tijdige betaling.
(iii) Indien naar uw deskundig oordeel – gehoord partijen – voor de berekening van de bedragen die Spits mogelijk nog aan Praxis moet betalen met aspecten rekening moet worden gehouden die hiervoor niet zijn genoemd, of op de bedragen die uit de berekening op de wijze als hiervoor weergegeven volgen correcties moeten worden aangebracht, wordt u verzocht dit (gemotiveerd) aan te geven in uw rapport, waarbij u tevens berekent tot welke (andere) bedragen deze aspecten/correcties leiden.
4.13.
Alvorens tot de benoeming van een deskundige over te gaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de naam van de te benoemen deskundige en de formulering van de uiteindelijke opdracht aan de deskundige.
overige verweren Praxis
4.14.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van Spits onder 3.1.(i) “ter zake van af te nemen voorraden” een vordering tot nakoming betreft. De omstandigheid dat Praxis niet tot daadwerkelijke afname wil en zal overgaan, staat aan toewijzing van de vordering niet in de weg. Omdat aan de veroordeling geen dwangsom zal worden verbonden, zal dit ook geen problemen opleveren. Nu het een vordering tot nakoming betreft, behoeft het beroep van Praxis c.s. op eigen schuld (schending van verplichting tot schadebeperking) en verrekening van voordeel geen bespreking.
rente
4.15.
Spits vordert over het eventueel door Praxis nog te betalen bedrag wegens ten onrechte niet afgenomen voorraden de wettelijke handelsrente vanaf 9 april 2013. Deze rentevordering wordt door Praxis niet bestreden en zal dan ook, in het geval het uiteindelijke oordeel zal zijn dat Praxis een bedrag aan Spits is verschuldigd, worden toegewezen.
4.16.
Over het eventueel door Praxis aan Spits nog te betalen bedrag aan margecompensatie (schadevergoeding) vordert Spits de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans 9 april 2013, althans vanaf de dag van de dagvaarding. Spits stelt daartoe dat de vordering een vordering op grond van artikel 6:74 lid 1 BW is (niet-nakoming afnameverplichting) en dat Praxis op grond van artikel 6:83 sub b BW van rechtswege in verzuim is doordat zij terstond haar verplichtingen niet nakwam. Bijvoorbeeld bij brief van haar advocaten van 10 september 2012 heeft Spits Praxis op haar verplichting tot afname gewezen. De uiterste datum waarop voldoende afzet (en dus marge) gerealiseerd had kunnen worden, was 31 december 2012 en het verzuim is dus in ieder geval ingetreden per 1 januari 2013, aldus nog steeds Spits.
De onderbouwing van Spits van de rentevordering is juist en de rechtbank is dan ook van oordeel dat Praxis over het bedrag aan eventueel nog te betalen margecompensatie wettelijke rente zal zijn verschuldigd vanaf 1 januari 2013. Het verweer van Praxis dat Spits nooit een sommatie tot betaling heeft gestuurd, maar slechts in het kader van een mogelijke minnelijke regeling heeft aangegeven waar zij meende recht op te hebben, gaat – mede gezien de tekst van de brief van de advocaten van Spits – niet op.
de verdere afwikkeling van de relatie
4.17.
De vordering van Spits ten bedrage van € 44.641,60 is opgebouwd uit vier verschillende vorderingen:
(i) een vordering ten bedrage van € 12.453,01 dat, zo begrijpt de rechtbank, Spits per saldo teveel aan Praxis heeft terugbetaald voor teruggenomen zonwerende folies;
(ii) een vordering ten bedrage van € 3.149,78 aan in augustus 2012 ten onrechte ingehouden actiekorting;
(iii) een vordering ten bedrage van € 21.280,51 aan ten onrechte gecrediteerde bedragen;
(iv) een vordering ten bedrage van € 4.780,67 aan “diversen”.
4.18.
In het algemeen legt Spits aan deze vorderingen ten grondslag dat Praxis wanprestatie heeft gepleegd. Ten aanzien van de verschillende vorderingen voert zij daartoe het volgende aan.
(i) € 12.453,01 (teruggenomen zonwerende folies)
4.18.1.
Spits stelt het volgende. Praxis heeft een specifieke partij (seizoensgebonden) zonwerende folie bij Spits ingekocht tegen een kortingsprijs (€ 17,- in plaats van € 22,99). Aan het eind van het seizoen heeft Praxis de op dat moment resterende voorraad aan Spits geretourneerd. Spits heeft de voorraad teruggenomen en aan Praxis een creditfactuur van € 17,- per rol gestuurd. Praxis had echter al eerder de teruggegeven rollen aan Spits gefactureerd tegen € 22,95 in plaats van € 17,- per rol en heeft het te hoge bedrag van € 22,99 ingehouden op haar betalingen aan Spits, waardoor Spits per saldo per rol € 5,99 teveel heeft terugbetaald. Uit een door haar opgesteld overzicht blijkt dat het gaat om een bedrag van totaal € 12.453,01, aldus Spits. Ten slotte heeft Spits overgelegd een e-mailwisseling uit juni 2012. Een medewerkster van Spits heeft op 13 juni 2012 aan Praxis geschreven:
“Ik ontvang enkele retourpakbonnen, met daarop een foutieve inkoopprijs voor zonwerende folie. Deze is geleverd voor € 17,00 per rol. Ik zal deze prijs ook verder hanteren met het crediteren van de goederen.”
Een medewerkster van Praxis reageerde hierop als volgt:
“Excuus voor de late reactie, maar ik heb zojuist de prijsverschillen weg gewerkt met de actie inkoopprijs van € 17.00.”
(ii) € 3.149,78 (ten onrechte ingehouden actiekorting)
4.18.2.
In augustus 2012 (nadat Praxis de overeenkomst had opgezegd) had Spits voor een specifieke actieperiode aangegeven dat zij de 12,5 % korting niet wilde verlenen, omdat zij vooraf niet de afgesproken folderbevestiging van Praxis had ontvangen. Hoewel Praxis akkoord was en dit zou herstellen door de ingehouden korting alsnog te betalen, heeft zij dit niet uitgevoerd en heeft zij de creditnota met het juiste bedrag van Spits terzijde gelegd. Dat het gaat om een bedrag van € 3.149,78 blijkt uit het door haarzelf opgestelde overzicht, aldus Spits.
(iii) € 21.280,51 (ten onrechte gecrediteerde bedragen)
4.18.3.
Praxis retourneerde vaak artikelen aan Spits. Voor die artikelen maakte Praxis dan zelf een retourbon waarop het aantal terug te leveren artikelen stond vermeld, en de prijs daarvan. Het kwam echter voor dat Praxis meer retour-producten op de bon vermeldde dan zij daadwerkelijk retourneerde. Normaliter kon dit eenvoudig worden rechtgezet, doordat Praxis op aangeven van Spits kon controleren hoeveel producten zij werkelijk retourneerde. Vervolgens zond Spits dan een credit-factuur. Na opzegging van de overeenkomst heeft Praxis niet netjes gehandeld en gecrediteerde artikelen met een waarde van € 21.280,51 niet daadwerkelijk aan Spits teruggegeven. Spits verwijst weer naar het door haarzelf opgestelde overzicht.
(iv) € 4.780,67 (“diversen”)
4.18.4.
Dit betreft enkele kleine “diverse” posten die Praxis niet juist heeft afgerekend met Spits. Ook deze zijn vermeld op het door Spits opgestelde overzicht. Het gaat hier om incidentele foutjes, zoals dubbeltellingen, niet werkelijk retour geleverde artikelen, enkele nog openstaande facturen, crediteringen die zowel door Spits zijn uitbetaald als door Praxis verrekend (dubbel dus) en dergelijke, aldus Spits.
4.19.
Praxis betwist dat zij nog enig bedrag aan Spits is verschuldigd. Op haar verweer ten aanzien van de verschillende vorderingen zal, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling van die vorderingen nader worden ingegaan.
(i) € 12.453,01 (teruggenomen zonwerende folies)
4.19.1.
Praxis stelt dat zij de door Spits overgelegde creditfacturen nooit heeft ontvangen. Bovendien wijst zij erop dat de overgelegde creditfacturen voor een belangrijk deel pas maanden na de discussie zijn opgesteld en dat Spits vervolgens meer dan een jaar niet op betaling heeft aangedrongen. Spits was niet meer gerechtigd de facturen te versturen, meer dan een jaar nadat Praxis had aangegeven het prijsverschil te hebben weggewerkt. Bovendien wijst Praxis erop dat Spits per display 24 rollen à € 17,00 heeft ontvangen, terwijl zij slechts 18 rollen à € 17,00 heeft geleverd. Dit zou bij de retourzending van de restanten door Spits worden gecorrigeerd. Praxis verwijst naar een e-mail van een medewerkster van Praxis van 30 mei 2012 en de reactie daarop van een medewerkster van Spits van 31 mei 2012. De door Spits overgelegde creditfacturen houden hier evenwel geen rekening mee. Dit betekent dat Praxis eigenlijk nog een bedrag van € 15.000,- van Spits heeft te vorderen.
4.19.2.
Hier geldt het volgende. De door Spits gestelde wanprestatie van Praxis bestaat niet eenvoudig uit het niet-betalen van erkende facturen, zoals zij op de laatste zitting heeft betoogd. Spits beklaagt zich erover dat er bij de afwikkeling van retourzendingen van zonwerende folies door Praxis fouten zijn gemaakt. De stelplicht ten aanzien van die vordering rust op Spits. Dit geldt temeer omdat uit de verschillende door partijen overgelegde e-mails lijkt te volgen dat destijds gemaakte fouten bij de afwikkeling in mei/juni 2012 al waren hersteld, althans dat partijen daar kennelijk tot april 2014 (toen Spits voor het eerst met deze vordering op de proppen kwam) in ieder geval vanuit gingen. Nu Spits na de gemotiveerde betwisting van Praxis (waaruit lijkt te volgen dat Praxis juist nog een bedrag van Spits heeft te vorderen in verband met de afwikkeling van deze retourzendingen) niet nader heeft toegelicht hoe zij het door haar gevorderde bedrag heeft berekend, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd en zal deze worden afgewezen. Voor zover Praxis een beroep heeft gedaan op schending door Spits van haar klachtplicht, kan dit derhalve onbesproken blijven.
(ii) € 3.149,78 (ten onrechte ingehouden actiekorting)
4.19.3.
Praxis betwist dat zij op enig moment ten onrechte een actiekorting heeft toegepast. Spits heeft zich na anderhalf jaar opeens op dit standpunt gesteld en daarmee verzuimd hierover tijdig te klagen. Voor Praxis is het ondoenlijk om na het verstrijken van een termijn van anderhalf jaar na te gaan welke afspraken zijn gemaakt, aldus Praxis.
4.19.4.
Ook ten aanzien van deze vordering rust de stelplicht op Spits. Zij heeft evenwel nagelaten aan te tonen dat door Praxis een actiekorting is ingehouden en voor welk bedrag. Een verwijzing naar een door haarzelf opgesteld overzicht is daartoe onvoldoende. Dat de actiekorting niet terecht zou zijn geweest blijkt ook nergens uit. Dit alles betekent dat Spits ook deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd, zodat deze vordering zal worden afgewezen. Hiermee kan het beroep van Praxis op schending door Spits van de klachtplicht onbesproken blijven.
(iii) € 21.280,51 (ten onrechte gecrediteerde bedragen)
4.19.5.
Praxis betwist dat bepaalde goederen niet daadwerkelijk zijn geretourneerd en voert aan in ieder geval niet meer in staat te zijn dit te controleren. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat Spits heeft verzuimd hierover tijdig te klagen. De rechtbank volgt Praxis hierin. Op grond van artikel 6:89 BW moet een schuldeiser binnen bekwame tijd nadat hij een gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, hierover bij de schuldenaar protesteren. Terecht merkt Praxis op dat zij thans niet meer kan controleren welke artikelen destijds zijn geretourneerd. De klachtplicht van artikel 6:89 BW is juist bedoeld om dergelijke problemen te voorkomen. Dat Spits dat zelf ook inziet, blijkt uit haar eigen stellingen; zij stelt immers dat dit “normaliter (…) eenvoudig [kon] worden rechtgezet, doordat Praxis op aangeven van Spits kon controleren hoeveel producten zij werkelijk retourneerde”. Hierop stuit deze vordering af.
(iv) € 4.780,67 (“diversen”)
4.19.6.
Praxis betwist dat er nog betalingen door haar zouden moeten verricht en zij voert aan dat zij dat in ieder geval niet kan afleiden uit de overgelegde stukken. De rechtbank is met Praxis van oordeel dat – zonder nadere toelichting en verwijzing naar relevante passages in de overgelegde stukken die ontbreken – uit de overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat Praxis nog betalingen aan Spits is verschuldigd. De vordering van Spits zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
in reconventie
vernietiging voorraden
4.20.
Praxis stelt zich op het standpunt dat Spits de voorraden die zij thans nog aanhoudt – en die Praxis niet meer wil afnemen – moet vernietigen. Zij legt hieraan – zo begrijpt de rechtbank – ten grondslag dat Spits, gelet op de tussen partijen overeengekomen exclusiviteit, de voorraden slechts met toestemming van Praxis aan derden mag verkopen (toestemming die zij kennelijk niet aan Spits wil verlenen). Een redelijke uitleg van artikel 11.4 van de Leveranciers Handleiding brengt dit mee, aldus Praxis. In dit artikel staat, voor zover van belang, het volgende:
“Voorzover het producten betreft die exclusief voor Praxis zijn vervaardigd, is het Leverancier niet toegestaan eventuele overproductie (…) te verkopen of te leveren aan derden of anderszins aan derden ter beschikking te stellen, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van Praxis. Praxis kan daaraan voorwaarden stellen, zoals het op kosten van Leverancier verwijderen van alle merken en overige herkenningstekens waardoor de goederen herleidbaar zijn tot Praxis. (…)”.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank kan Praxis aan deze bepaling (en ook overigens aan de overeenkomst tussen partijen) niet het recht ontlenen op vernietiging van de artikelen die Spits voor haar heeft ingekocht of geproduceerd. Tussen partijen is niet in geschil dat Spits ook in het verleden artikelen die zij (aanvankelijk) voor Praxis had ingekocht of geproduceerd en in Praxis-verpakking op voorraad had, aan derden heeft verkocht, nadat zij deze van de Praxis-verpakking (en eventuele andere Praxis-kenmerken) had ontdaan. Niet gesteld of gebleken is dat zij hiervoor steeds toestemming vroeg en kreeg van Praxis. Daarbij komt dat thans sprake is van een situatie waarin de bepaling van de Leveranciers Handleiding niet voorziet: de vordering van Praxis ziet op voorraad van Spits die Praxis op grond van de overeenkomst van Spits had moeten afnemen, maar die zij weigert in ontvangst te nemen. Daarmee heeft Praxis afstand gedaan van haar (eventuele) rechten op die artikelen en mag Spits daarmee doen wat zij wil, mits zij de belangen van Praxis niet schaadt. Nu het belang van Praxis er slechts in is gelegen dat geen artikelen in Praxis-verpakking en/of met andere Praxis-kenmerken via andere kanalen en/of tegen dumpprijzen op de markt komen (zoals ook blijkt uit de Leveranciers Handleiding), moet deze vordering van Praxis ook afstuiten op gebrek aan belang, nu niet is gesteld of gebleken dat Spits de artikelen niet ontdoet van Praxis-verpakkingen en andere Praxis-kenmerken voordat zij deze aan derden verkoopt.
betaling van het bedrag van € 100.000 + btw
4.22.
Zoals hiervoor (onder 2.35) is overwogen heeft de voorzieningenrechter in kort geding geoordeeld dat Spits aan de betaling van dat bedrag de voorwaarde had verbonden dat er een driejarige SPP-overeenkomst zou worden gesloten en dat, nu die samenwerking niet tot stand is gekomen, het bedrag van € 119.000,- daarmee (voorshands) onverschuldigd door haar is voldaan. De voorzieningenrechter overwoog ten slotte dat op grond van de ten tijde van de facturering bestaande overeenkomst immers geen verplichting voor Spits bestond om een upfront betaling te voldoen.
4.23.
Praxis kan zich met dit oordeel van de voorzieningenrechter niet verenigen en betwist dat een geldige titel voor de betaling van dit bedrag ontbreekt. Zij stelt daartoe het volgende. De betaling van het bedrag (de leveranciersbijdrage) van € 100.000,- was een uitvloeisel van de onderhandelingen over (de voortzetting van) de samenwerking in 2012. Spits heeft weliswaar getracht de bijdrage aan een driejarige SPP-overeenkomst te verbinden, maar Praxis heeft hiermee nooit ingestemd. Praxis heeft aangedrongen op een ongeclausuleerde betaling van de bijdrage, omdat er nog allerlei “issues” speelden tussen partijen (zoals een te lage “leveringsperformance”) die naar de mening van Praxis “opgelost” moesten worden in de vorm van een bijdrage door Spits voor het jaar 2012. Toen Spits na een gesprek op 16 december 2011 wederom voorwaarden ging stellen aan de betaling van dit bedrag heeft Praxis de overeenkomst meteen opgezegd. Spits heeft uiteindelijk de bijdrage op 6 januari 2012 zonder enig voorbehoud voldaan.
4.24.
De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat Spits duidelijk heeft gemaakt dat zij het bedrag van € 100.000,- alleen wenste te betalen als de overeenkomst met drie jaar zou worden verlengd. Op 23 december 2011 heeft Spits bezwaar gemaakt tegen de factuur van € 100.000,- en in haar e-mail van 2 januari 2012 heeft zij in aansluiting op haar eerdere voorstellen herhaald dat zij de € 100.000,- alleen wenste te voldoen als de overeenkomst met drie jaar zou worden verlengd. Praxis is weliswaar niet uitdrukkelijk akkoord gegaan met die voorwaarde, maar zij heeft eerder wel gesteld dat de factuur van € 100.000,- zag op het in de bespreking van 16 december 2011 door Praxis gedane aanbod om de samenwerking met Spits voor het jaar 2012 te verlengen (vonnis in kort geding, r.ov. 4.5). In ieder geval is uit niets gebleken dat Praxis betaling van dit bedrag verlangde in verband met andere “issues” die speelden, zoals zij thans stelt. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
betaling van een bedrag van € 42.047
4.25.
Naar de rechtbank begrijpt, is het hier gevorderde bedrag van € 42.074,- het verschil tussen het bedrag dat Praxis op grond van het kort geding vonnis (volgens haar eigen berekeningen) aan Spits moest betalen voor ten onrechte niet afgenomen voorraden (€ 438.307,-) en het bedrag van € 396.260,- waarop zij na een herberekening uitkwam. Nu het bedrag dat Praxis aan Spits moet betalen voor ten onrechte niet afgenomen voorraden eerst zal kunnen worden vastgesteld nadat de deskundige de rechtbank hierover heeft geadviseerd, zal deze vordering eerst na uitbrengen van het deskundigenbericht kunnen worden beoordeeld.
in conventie en in reconventie
4.26.
In afwachting van het deskundigenbericht zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
6 augustus 2014voor uitlating partijen als bedoeld onder 4.13; partijen dienen zich op deze roldatum bij akte (bij voorkeur gezamenlijk, maar indien dat niet mogelijk is, ieder bij afzonderlijke akte) uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de opdracht aan de deskundige als (voorlopig) geformuleerd onder 4.12,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. L.R. Wisse en mr. T.T. Hylkema en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014.