ECLI:NL:RBAMS:2014:728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
AMS 12-4284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging aanstelling en omzetting dienstverband Universiteit van Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de beëindiging van de aanstelling van eiseres bij de Universiteit van Amsterdam. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Jurkovich, had bezwaar gemaakt tegen de brief van 24 januari 2012 waarin haar werd meegedeeld dat haar aanstelling als [functie] eindigde per 1 februari 2012. De rechtbank oordeelde dat deze brief een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was en dat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder, het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Bot.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met ingang van 1 september 2007 een dienstverband voor onbepaalde tijd had moeten krijgen, op basis van de conversiebepaling van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU). De rechtbank oordeelde dat de aanstellingen van eiseres als [functie 1] en [functie 4] als opvolgende dienstverbanden moesten worden beschouwd, en dat de aanstelling voor bepaalde tijd van eiseres geacht moest worden omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft het bestreden besluit I vernietigd en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, evenals het bestreden besluit II, waarbij de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien en heeft bepaald dat eiseres met terugwerkende kracht per 1 september 2005 voor onbepaalde tijd is aangesteld.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 974,-, en heeft bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 156,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 februari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/4284

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde mr. S. Jurkovich),
en
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. F.A.M. Bot).

Procesverloop

Bij brief van 24 januari 2012 heeft verweerder eiseres bevestigd dat haar aanstelling als [functie 2] met ingang van 1 februari 2012 afloopt.
Bij besluit van 20 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 februari 2012 voor bepaalde tijd aangesteld in de functie van [functie 3]voor 15,2 uur per week.
Bij besluit van 18 juli 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 24 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat ten aanzien van eiseres met ingang van 1 september 2007 een dienstverband voor onbepaalde tijd is ontstaan en dat eiseres voor onbepaalde tijd is aangesteld als [functie 3]voor 15,2 uur per week.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 november 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 september 2007 aangesteld voor onbepaalde tijd in de functie van[functie 4] voor 15,2 uur per week.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder waren eveneens aanwezig [naam 1] en [naam 2]
De rechtbank heeft het onderzoek heropend teneinde partijen in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op enkele nadere vragen van de rechtbank omtrent de conversiebepaling van artikel 2.4 van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU) waar eiseres zich op heeft beroepen.
Partijen hebben schriftelijke reacties overgelegd. Nadat partijen toestemming hebben gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.1
Bij besluit van 30 juli 2004 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 augustus 2004 tot 1 december 2004 aangesteld in tijdelijke dienst bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid (FdR) in de functie van [functie 4] voor 30 uur per week.
1.2
Bij besluit van 22 november 2004 heeft verweerder de aanstelling van eiseres in tijdelijke dienst verlengd tot 1 augustus 2005. De aanstelling is voor 30 uur per week.
1.3
Bij besluit van 29 juli 2005 heeft verweerder het besluit van 22 november 2004 gewijzigd en bepaald dat de aanstelling van eiseres verlengd is tot 1 september 2005.
1.4
Bij besluit van 5 augustus 2005 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 september 2005 tot 1 september 2007 aangesteld in de functie van[functie 1] voor 38 uur per week bij de afdeling Publiekrecht van de FdR.
1.5
Bij besluit van 1 augustus 2007 heeft verweerder de aanstelling van eiseres verlengd tot 1 december 2007.
1.6
Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2008 wederom voor bepaalde tijd aangesteld tot 1 september 2011. Alle op de aanstelling van eiseres van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd van kracht.
1.7
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 september 2011 tot 1 februari 2012 aangesteld als [functie 2] bij de FdR.
1.8
Bij brief van 24 januari 2012 heeft verweerder eiseres bevestigd dat haar aanstelling als [functie 2] bij de FdR met ingang van 1 februari 2012 afloopt.
1.9
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 1 februari 2012 tot
1 januari 2017 aangesteld bij de FdR. Uit de begeleidende brief van 20 februari 2012 bij het primaire besluit volgt dat eiseres is aangesteld in de functie van [functie 3]bij de [leerstoel 1] van de FdR, afdeling Privaatrecht A, voor 15,2 uur per week.
1.1
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 24 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief bevat een mededeling van informatieve aard, namelijk dat de aanstelling voor bepaalde tijd als [functie 2] met ingang van 1 februari 2012 eindigt. Dit volgde reeds uit het besluit van 27 juli 2011 volgens verweerder. Verweerder wijst er verder op dat eiseres bij het primaire besluit met ingang van 1 februari 2012 is aangesteld als [functie 3]. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Ten aanzien van eiseres is met ingang van 1 september 2007 van rechtswege een dienstverband voor onbepaalde tijd ontstaan als [functie 3]voor 15,2 uur per week. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiseres laatstelijk bij besluit van 20 februari 2012 is aangesteld als [functie 3] voor 15,2 uur per week en dat gelet op de conversiebepaling van artikel 2.4, tweede lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU) en de specifieke omstandigheden van dit geval er van rechtswege een dienstverband voor onbepaalde tijd is ontstaan. Verweerder houdt het er voor dat de onderwijswerkzaamheden van de functie[functie 1] die eiseres heeft verricht feitelijk een voortzetting vormden van de werkzaamheden die eiseres uit hoofde van haar twee eerdere aanstellingen van 30 juli 2004 en 29 juli 2005 als[functie 4] heeft verricht.
1.11
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het besluit van 1 augustus 2007 gewijzigd in die zin dat eiseres met terugwerkende kracht met ingang van 1 september 2007 voor onbepaalde tijd wordt aangesteld in de functie van[functie 4], vooralsnog bij de afdeling Privaatrecht A voor 15,2 uur per week maar met een algemene taakopdracht. Daarnaast heeft verweerder het besluit van 18 december 2007 en het primaire besluit laten vervallen.
1.12
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte het bezwaar tegen de brief van 24 januari 2012 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres met ingang van 1 september 2007 voor onbepaalde tijd is aangesteld als [functie 3] voor 15,2 uur per week. Verweerder heeft ten onrechte aangehaakt bij de omvang van de aanstelling zoals die is verleend bij het primaire besluit. Eiseres heeft in tweede instantie aangevoerd dat gelet op de conversiebepaling van artikel 2.4, tweede lid, van de CAO NU haar reeds met ingang van 1 september 2005 een aanstelling voor onbepaalde tijd verleend had moeten worden. Het besluit van 29 juli 2005 dient hierbij als derde dienstverband in de reeks van opeenvolgende dienstverbanden te worden gezien. Het bestreden besluit ontbeert eveneens een deugdelijke belangenafweging. Eiseres wordt zwaar in haar belangen getroffen indien zij bij een andere afdeling dan Algemene Rechtsleer (ARL) te werk zou worden gesteld, aangezien haar expertise bij ARL ligt. Verweerder wordt daarentegen in geen enkel belang geschaad indien hij eiseres zou aanstellen bij de afdeling ARL. Eiseres wijst er op dat er bij de afdeling voldoende ruimte is, aangezien in een periode van een jaar tijd meer dan 4 fte vacatureruimte is ontstaan. Het beleid van verweerder waaruit volgt dat alleen gepromoveerden voor een aanstelling voor onbepaalde tijd in aanmerking komen, kan aan het voorgaande niet in de weg staan. Aan eiseres is meerdere malen gesuggereerd dat, zodra[naam 3],[functie 6] bij de afdeling ALR, met vervroegd pensioen zou gaan per 1 februari 2012, eiseres voor die functie in aanmerking zou komen en dat aan haar dan een aanstelling voor onbepaalde tijd zou worden verleend. [naam 3] is inmiddels met pensioen, maar de vacature is niet vrij gegeven. Een andere vacature waarvoor eiseres in aanmerking kwam is achter de rug van eisers om vervuld. Deze gang van zaken is in strijd met het recht.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende wet- en regelgeving.
2.1
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Awb van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.3
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de CAO NU wordt het dienstverband aangegaan voor bepaalde of onbepaalde tijd. In beginsel wordt het dienstverband aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij een dienstverband voor bepaalde tijd noodzakelijk wordt geacht.
2.4
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de CAO NU kan met wetenschappelijk personeel (wp) een dienstverband voor bepaalde tijd worden aangegaan. De totale duur van het dienstverband, inclusief eventuele opvolgende dienstverbanden, bedraagt maximaal zes jaar.
Op grond van het zevende lid kan een dienstverband voor bepaalde tijd ten hoogste twee maal worden opgevolgd door een dienstverband voor bepaalde tijd, met dien verstande dat de totale duur van de opvolgende dienstverbanden niet meer kan bedragen dan de in lid 1 en 2 genoemde termijnen. Indien toepassing wordt gegeven aan het gestelde in lid 5 en 6, geldt het maximum voor het aantal opvolgende dienstverbanden uit de voorgaande zin niet.
Op grond van het achtste lid – voor zover van belang – gelden voor het dienstverband met een [functie 2] geen beperkingen ten aanzien van de duur en aantal opvolgende dienstverbanden.
2.5
Op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de CAO NU wordt, indien na het verstrijken van de volgens artikel 2.3 toegestane maximale duur van het dienstverband voor bepaalde tijd de werknemer met kennelijke instemming van de werkgever de hem opgedragen werkzaamheden voortzet, vanaf dat tijdstip het dienstverband voor bepaalde tijd geacht te zijn omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Op grond van het tweede lid wordt het dienstverband voor bepaalde tijd geacht omgezet te zijn in een dienstverband voor onbepaalde tijd indien het aantal elkaar opvolgende dienstverbanden meer bedraagt dan het volgens artikel 2.3 toegestane aantal.
2.6
Op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de CAO NU wordt de werknemer die een dienstverband heeft voor bepaalde tijd geacht te zijn ontslagen na verloop van de termijn waarvoor het dienstverband is aangegaan.
Op grond van het derde lid zal de afloop van een dienstverband voor bepaalde tijd minimaal drie maanden voor de afloopdatum schriftelijk aan de werknemer worden meegedeeld.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
Ten aanzien van de bestreden besluiten I en II
3.1.1 Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met het besluit van
1 november 2012 een kennelijke misslag in het bestreden besluit I is recht gezet, namelijk dat eiseres met ingang van 1 september 2007 niet is aangesteld als[functie 3], maar als[functie 4] voor 15,2 uur per week. Een absolute voorwaarde voor de benoeming als [functie 3]is namelijk dat iemand gepromoveerd moet zijn, hetgeen in het geval van eiseres ten tijde van het bestreden besluit I nog niet aan de orde was, aldus verweerder.
3.1.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 1 november 2012 in zoverre een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van eiseres. Het beroep wordt dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 1 november 2012 (het bestreden besluit II). Voor zover verweerder bij dit besluit het besluit van 18 december 2007 heeft laten vervallen is sprake van een primair besluit, dat niet als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb kan worden aangemerkt. Het beroep wordt dan ook niet geacht daartegen te zijn gericht. Voor zover verweerder het primaire besluit heeft laten vervallen, is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu verweerder het primaire besluit bij het bestreden besluit I al heeft herroepen en dus sprake is van een zuivere herhaling van een eerder besluit dat gelet daarop niet gericht is op enig rechtsgevolg.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
3.1.3 De rechtbank is van oordeel dat eiseres nog wel belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I, voor zover daarin is beslist op het bezwaar van eiseres tegen de brief van 24 januari 2012. Het bestreden besluit II ziet enkel op het bezwaar voor zover dat gericht was tegen het primaire besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is gesteld noch gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I voor zover daarin is beslist op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
3.1.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, aangezien in de brief van 24 januari 2012 slechts de mededeling is gedaan dat de aanstelling als [functie 2] met ingang van 1 februari 2012 afloopt. Er is volgens verweerder geen sprake van een besluit in de zin van de Awb, aangezien het voorgaande al uit het besluit van 27 juli 2011 volgde. Ter zitting heeft verweerder er op gewezen dat uit artikel 8.3, eerste lid, van de CAO NU eveneens volgt dat de aanstelling van eiseres als [functie 2] van rechtswege is geëindigd.
3.1.5 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn oordeel dat de brief van 24 januari 2012 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. In de brief van 24 januari 2012 wordt eiseres medegedeeld dat haar aanstelling als [functie 2] met ingang van 1 februari 2012 afloopt. Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2010 (ECLI:NL: CRVB:2010:BM8431). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1.6 De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaren en het bestreden besluit I vernietigen. De rechtbank ziet mogelijkheid in het kader van finale geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien. Gelet op hierna volgende en de conclusies die de rechtbank hieronder trekt ten aanzien van de aanstelling die voor eiseres is ontstaan, ziet de rechtbank aanleiding het bezwaar van eiseres in zoverre gegrond te verklaren en het besluit als vervat in de brief van 24 januari 2012 in zoverre te herroepen.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
3.2.1 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen in geschil is of er, gelet op de conversiebepaling van artikel 2.4 van de CAO NU, sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd en zo ja, voor welke functie en in welke omvang dit dienstverband dan tot stand is gekomen. Voor zover eiseres andere kwesties bij het beroep heeft willen betrekken, zoals het weigeren eiseres aan te stellen in de functie van [naam 3] of haar aan te stellen in andere vrijgekomen vacatures, vallen deze buiten de omvang van het geding.
3.2.2 Verweerder heeft op de volgende wijze invulling gegeven aan de conversiebepaling van artikel 2.4 van de CAO NU. Verweerder heeft de aanstelling van eiseres voor bepaalde tijd als[functie 4] voor 30 uur per week met ingang van 1 augustus 2004 tot 1 december 2004 aangemerkt als het eerste dienstverband. De aanstelling voor bepaalde tijd van eiseres gedurende de periode van 1 december 2004 tot 1 augustus 2005 heeft verweerder aangemerkt als het tweede opvolgende dienstverband. Deze aanstelling is volgens verweerder bij besluit van 29 juli 2005 gewijzigd en uitgebreid tot 1 september 2005. De reden hiervoor was om eiseres in de gelegenheid te stellen haar resterende vakantiedagen op te nemen. Deze verlenging moet als een coulance van de werkgever worden gezien, aldus verweerder. Verweerder heeft de aanstelling van eiseres van 1 september 2005 tot 1 september 2007 als [functie 1] als derde opvolgende dienstverband aangemerkt. Van deze aanstelling komt alleen het onderwijsgedeelte, 40% oftewel 15,2 uur per week, in aanmerking bij de bepaling van de omvang van het dienstverband voor onbepaalde tijd per 1 september 2007, aldus verweerder. Het gedeelte van de werkzaamheden die eiseres uitvoerde als [functie 5] maakte geen deel uit van de eerdere twee aanstellingen voor bepaalde tijd, zodat er geen sprake is van voortzetten in de zin van de conversiebepaling. Daarnaast gelden op grond van artikel 2.3, achtste lid, van de CAO NU geen beperkingen ten aanzien van het aantal opvolgende dienstverbanden voor de [functie 2].
3.2.3 De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 2.3, zevende lid, in samenhang gelezen met artikel 2.4, tweede lid, van de CAO NU een dienstverband voor bepaalde tijd geacht wordt te zijn omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd indien het aantal elkaar opvolgende dienstverbanden meer bedraagt dan drie. Uit de omstandigheid dat uit artikel 2.3, zevende lid, volgt dat drie dienstverbanden voor bepaalde tijd zijn toegestaan, leidt de rechtbank af dat het vierde dienstverband geacht moet worden voor onbepaalde tijd te zijn verleend.
3.2.4 Verweerder heeft bij de bepaling van de elkaar opvolgende dienstverbanden ten onrechte het besluit van 29 juli 2005 buiten beschouwing gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het dienstverband, ontstaan op grond van het besluit van 29 juli 2005, als het derde dienstverband moet worden beschouwd. De door verweerder naar voren gebrachte redenen voor het aangaan van dit dienstverband – wat hier verder ook van zij – zijn in deze niet relevant. Evenmin kan in dit kader belang worden gehecht aan de omstandigheid dat het aanstellingsbesluit van 29 juli 2005 slechts zag op de periode van 1 augustus 2005 tot 1 september 2005. Ook de kortdurende aanstelling voor de periode van één maand heeft te gelden als dienstverband in de zin van de CAO NU.
3.2.5 Gelet op het voorgaande wordt het vierde dienstverband dat bij besluit van
5 augustus 2005 is aangegaan, geacht te zijn omgezet naar een dienstverband voor onbepaalde tijd. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat deze omzetting niet kan zien op het gedeelte van de werkzaamheden die zien op het[functie 5] gedeelte van de aanstelling, overweegt de rechtbank dat de vraag of er sprake is van het met kennelijke instemming van de werkgever voortzetten van de opgedragen werkzaamheden, alleen relevant is bij de beoordeling of er gelet op artikel 2.4, eerste lid, van de CAO NU sprake is van een omzetting van het dienstverband van bepaalde naar onbepaalde tijd wegens overschrijding van de maximaal toegestane duur van het dienstverband van – in dit geval – zes jaar. In het onderhavige geval gaat het echter om de conversie op grond van artikel 2.4, tweede lid, van de CAO NU. De bepaling van artikel 2.3, achtste lid, van de CAO NU staat aan het voorgaande evenmin in de weg. De aan het besluit van 5 augustus 2005 voorafgaande aanstellingen zagen niet (ook niet deels) op de functie van [functie 5], zodat dit artikel hier niet van toepassing is. De stelling van verweerder dat de functie voor de omzetting gesplitst dient te worden, en een conversie niet aan de orde is voor dat deel van het dienstverband dat als [functie 2] wordt aangegaan, is dan ook onjuist.
3.2.6 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II gegrond verklaren en het bestreden besluit II vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres geacht wordt met ingang van 1 september 2005 voor onbepaalde tijd te zijn aangesteld in de functie van [functie 1]voor 38 uur per week bij de Afdeling Publiekrecht. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder bij een eventueel nieuw te nemen beslissing op bezwaar geen ander besluit kan nemen dan het voorgaande. Nu er sprake is van een omzetting van rechtswege, is er geen ruimte voor enige belangenafweging door verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding het primaire besluit te herroepen, nu verweerder dit reeds in het bestreden besluit I heeft gedaan.
4.
Conclusie
4.1
Nu zowel het beroep tegen het bestreden besluit I als het bestreden besluit II (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met haar beroep heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair op € 974,- (één punt voor het opstellen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, € 487,- per punt en wegingsfactor 1). Verweerder dient voorts het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond voor zover betrekking hebbend op het besluit van verweerder van 24 januari 2012;
  • vernietigt het bestreden besluit I in zoverre;
  • verklaart het bezwaar van eiseres gericht tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2012 gegrond, herroept dit laatste besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit I voor zover dat is vernietigd;
  • verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I voor het overige niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II voor zover verweerder daarbij heeft besloten eiseres met terugwerkende kracht met ingang van 1 september 2007 voor onbepaalde tijd aan te stellen in de functie van[functie 4] met een algemene taakopdracht bij de afdeling Privaatrecht A voor 15,2 uur per week;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit II voor zover dat is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, mrs. M.M. Verberne en A.W.C.M. van Emmerik, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB