ECLI:NL:RBAMS:2014:722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
AMS 13/2290
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot onmiddellijke staking van werkzaamheden cardioloog na geconstateerde tekortkomingen in zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een cardioloog, eiser, en de Inspecteur voor de Gezondheidszorg, verweerder. Eiser was sinds 1982 werkzaam als cardioloog in een extramurale eenmanspraktijk. De Inspecteur ontving in januari 2011 een melding van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) over de kwaliteit van de zorg in eisers praktijk. Na meerdere inspecties constateerde de Inspecteur ernstige tekortkomingen in de dossiervoering, de veiligheid van medische apparatuur, en de hygiëne- en infectiepreventie. Eiser kreeg de kans om zijn praktijk af te bouwen, maar na een melding in september 2012 dat hij toch weer praktijk voerde, werd een bevel opgelegd om zijn werkzaamheden per direct te staken.

De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur op goede gronden had geconcludeerd dat eiser onvoldoende verantwoorde zorg verleende. De rechtbank vond het niet onredelijk dat de bevelsduur was gekoppeld aan het oordeel van de tuchtrechter, gezien de ernst van de geconstateerde gebreken. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende had gewerkt aan verbetering van zijn praktijkvoering. De rechtbank concludeerde dat de Inspecteur bevoegd was om het bevel op te leggen en dat de beslissing om het bevel in stand te houden gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2290

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser
(gemachtigde mr. H. Loonstein),
en
de Inspecteur voor de Gezondheidszorg, verweerder
(gemachtigden mr. C. Hofstra-van Benthem, mr. F.D.M. ten Cate-Adema en
mr. J.M. Janson)

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 87a van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het bevel gegeven zijn werkzaamheden als cardioloog neer te leggen en zijn praktijkvoering te staken.
Bij besluit van 28 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
. Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser voert sinds 1982 een extramurale eenmanspraktijk cardiologie aan de [adres] te [plaats].
1.2.
Verweerder heeft op 31 januari 2011 een melding ontvangen van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC). De melding betrof de bevindingen van de kwaliteitsvisitatie van 30 november 2010 van de NVVC aan eisers cardiologische praktijk. De NVVC heeft verweerder hierbij verzocht een onafhankelijk onderzoek te doen naar de praktijk van eiser.
1.3.
Naar aanleiding van de melding van de NVVC heeft verweerder op 28 april 2011, 11 mei 2011, 24 augustus 2011 en 12 oktober 2011 bezoeken gebracht aan de praktijk van eiser. Van deze bezoeken is verslag gemaakt. Daarbij heeft verweerder vastgesteld dat de dossiervoering van eiser onvolledig was, de veiligheid van medische apparatuur onvoldoende was gewaarborgd, de hygiëne- en infectiepreventie onder de maat was, de vaardigheid voor reanimatie ontbrak, essentiële protocollen niet in de praktijk aanwezig waren en de grenzen aan de zorg, de medicatieveiligheid en de voorlichting aan patiënten niet (afdoende) in orde waren. Bij brief van 22 november 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij nog een paar maanden de gelegenheid krijgt om zijn praktijk af te bouwen en dat hij uiterlijk per
1 maart 2012 zijn praktijk dient te stoppen. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat als eiser hieraan geen gehoor geeft, hij zich zal beraden op bestuursrechtelijke maatregelen. Eiser heeft bij e-mailbericht van 20 februari 2012 toegezegd zijn praktijk aan de [adres] per 1 maart 2012 te sluiten. Eiser heeft achtereenvolgens getracht zijn werkzaamheden bij Geervliet Praktijk en bij de Stichting Cardiologie Centra Nederland (CCN) onder te brengen. Overname van de praktijk heeft echter niet plaatsgevonden. Op 7 september 2012 heeft verweerder een melding van de NVVC ontvangen dat eiser toch weer praktijk zou voeren. Verweerder heeft daarop de praktijk aan de [adres] bezocht. Daar heeft verweerder geconstateerd dat eiser na 1 maart 2012 recepten heeft uitgeschreven, een patiënt heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis, ECG’s en echo’s heeft gemaakt en patiënten op afspraak heeft gezien. Verweerder heeft geen verbeteringen aangetroffen ten opzichte van eerdere bezoeken. Overal in de praktijk lagen stapels enveloppen (dossiers) en losse papieren behorend tot medische dossiers. Verweerder stelt dat de continuïteit van de zorg niet is gewaarborgd.
1.4.
Op 11 september 2012 heeft verweerder het voornemen uitgebracht tot het opleggen van een bevel op grond van artikel 87a van de Wet BIG, inhoudende dat eiser zijn werkzaamheden als cardioloog neerlegt, waaronder het zelfstandig uitvoeren van voorbehouden handelingen als bedoeld in artikel 36 van de Wet BIG en eiser ook zijn praktijkvoering staakt (blijft staken) totdat verweerder het handelen van eiser heeft laten toetsen door een rechterlijke instantie. Voorts heeft verweerder het voornemen geuit om een tuchtklacht voor te bereiden en de tuchtrechter te verzoeken deze met spoed te behandelen. Bij brief van 13 september 2012 heeft eiser zijn zienswijze op het voornemen gegeven.
1.5.
Bij besluit van 14 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van artikel 87a Wet BIG het volgende bevel gegeven:
“Het bevel zal inhouden dat u uw werkzaamheden als cardioloog per direct (dat wil zeggen: 14 september 2012) neerlegt, waaronder het zelfstandig uitvoeren van voorbehouden handelingen als bedoeld in artikel 36 van de wet BIG, en ook uw praktijkvoering staakt (blijft staken), totdat de inspectie uw handelen heeft laten toetsen door een rechterlijke instantie. De inspectie zal - gelet op bovenstaande - een tuchtklacht voorbereiden en de tuchtrechter vragen deze met spoed te behandelen. Dit bevel duurt in ieder geval tot de tuchtrechter naar aanleiding van die spoedklacht een oordeel heeft gegeven over uw handelen. Overeenkomstig het actieve openbaarmakingbeleid van de inspectie wordt de inhoud van dit bevel met inachtneming van wettelijke normen actief openbaar gemaakt. Ook wordt, overeenkomstig artikel 9 lid 1 onder a van de wet BIG, een aantekening van de inhoud van een (onherroepelijk) bevel gemaakt in het BIG register.”
1.6.
Op 16 november 2012 heeft verweerder bij het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Amsterdam (het Regionaal Tuchtcollege) een klacht ingediend tegen eiser. Verweerder heeft daarbij verzocht om spoedbehandeling. Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 12 maart 2013 aan eiser de maatregel opgelegd van doorhaling van de inschrijving als arts in het BIG-register met onmiddellijke ingang.
1.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.8. Bij uitspraak van 7 november 2013 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in hoger beroep de aan eiser door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel in die zin gewijzigd dat aan hem een gedeeltelijke ontzegging van zijn bevoegdheid als arts wordt opgelegd, hierin bestaande dat hem het recht wordt ontzegd als cardioloog werkzaam te zijn.
2.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) organiseert degene die in een register als bedoeld in artikel 3 staat ingeschreven of die een beroep uitoefent waarvan de opleiding krachtens artikel 34, eerste lid, is geregeld of aangewezen, en die zijn beroep uitoefent anders dan in het kader van een instelling als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen, zijn beroepsuitoefening op zodanige wijze en voorziet zich zodanig van materieel, dat een en ander leidt of redelijkerwijze moet leiden tot verantwoorde zorg.
Ingevolge het tweede lid omvat het uitvoeren van het eerste lid mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur, indien het niveau van de uitoefening van de individuele gezondheidszorg dit vereist, regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van het eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 87a van de Wet BIG kunnen de in artikel 86 bedoelde personen, indien zij van oordeel zijn dat artikel 40, eerste tot en met derde lid, niet of in onvoldoende of op onjuiste wijze wordt nageleefd, de desbetreffende beroepsbeoefenaar een schriftelijk bevel geven. De beroepsbeoefenaar is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan het bevel te voldoen.
3.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van rechtswege is vervallen met de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege. Nu eiser ter zitting heeft gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het bevel en zich te beraden over het civielrechtelijke verhalen van de gestelde schade, concludeert de rechtbank dat eiser voldoende belang heeft bij een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3.2.
Partijen worden primair verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid een bevel als bedoeld in artikel 87a van de Wet BIG te geven. Daarbij gaat het er om of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser in zijn praktijk geen of onvoldoende verantwoorde zorg leverde. Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag is in geschil of verweerder had kunnen en moeten volstaan met een minder vergaand bevel.
3.3.
Ter zitting heeft eiser expliciet aangegeven de bevindingen van verweerder zoals weergegeven onder 1.3., te weten, een gebrekkige dossiervorming, het ontbreken van een waarborg met betrekking tot de continuïteit van de zorg, de ontoereikende opslag en toegankelijkheid van onderzoeken, het ontbreken van protocollen voor de meest belangrijke cardiologische problemen en het ontbreken van een actueel medicatie-overzicht, noch de bevindingen van de NVVC voorafgaande aan de melding te betwisten. Hij heeft wel bestreden dat de waarneming van zijn praktijk in geval van zijn afwezigheid tekort schoot. Hoewel niet schriftelijk vastgelegd, was volgens eiser sprake van een toereikende vervangingsregeling met cardiologen verbonden aan het VU Medisch Centrum. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van verweerder in hun onderlinge samenhang bezien – zelfs indien eiser zou moeten worden gevolgd in zijn stelling dat de waarneming door de cardiologen van het VU Medisch Centrum in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit op adequate wijze was geregeld – ruim voldoende grondslag vormen voor verweerders conclusie dat geen sprake was van beroepsuitoefening door eiser op zodanige wijze, dat deze leidt of redelijkerwijze moet leiden tot verantwoorde zorg. Voor zover eiser heeft betwist dat hij met verweerder concrete afspraken heeft gemaakt omtrent de sluiting van zijn praktijk omdat hij zijn werkzaamheden op andere wijze wilde voortzetten, leidt dit niet tot een ander oordeel, nu de bestreden maatregel niet, zoals eiser heeft gesteld, uitsluitend is gestoeld op het niet nakomen van zijn eerdere toezegging om zijn praktijk te beëindigen, maar is gestoeld op de beoordeling van de wijze van praktijkvoering door eiser.
De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was tot het geven van een bevel als bedoeld in artikel 87a Wet BIG. Verweerder heeft voorts gelet op de ernst van de geconstateerde gebreken in de zorgverlening door eiser in redelijkheid gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid. Dat – zoals eiser heeft gesteld – geen sprake was van tegen hem door patiënten ingediende tuchtklachten en dat zijn herregistratie in het BIG-register zonder noemenswaardige problemen heeft plaatsgevonden doet daaraan niet af. Overigens is de rechtbank uit het dossier gebleken dat tenminste één klacht tegen eiser is ingediend. Deze is door het Regionaal Tuchtcollege gegrond bevonden.
3.4.
Vervolgens is aan de orde de vraag of verweerder had moeten volstaan met een minder vergaand bevel. Eiser heeft in dit verband primair aangevoerd dat verweerder het bevel in de tijd had dienen te beperken tot het moment dat de bij de praktijkvoering geconstateerde gebreken waren hersteld. Verweerders beslissing de bevelsduur te koppelen aan het moment waarop de tuchtrechter zich een oordeel heeft gevormd, acht de rechtbank
– gegeven de omstandigheden van het geval - niet onredelijk. De geconstateerde tekortkomingen waren immers dermate ernstig dat te verwachten was dat het bereiken van het vereiste niveau geruime tijd in beslag zou nemen. Ook is in dit verband van belang dat eiser vanaf december 2010 meerdere toezeggingen heeft gedaan om zijn praktijkvoering aan te passen aan de geldende standaarden, maar dat hij die toezeggingen telkens onvoldoende na is gekomen. Dat sprake was van het concreet en aantoonbaar werken aan de verbetering van eisers praktijkvoering is niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwijst voorts naar het advies van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb die onweersproken heeft aangegeven dat ook ten tijde van de hoorzitting naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift geen sprake was van verantwoorde zorg. Bovendien had eiser, indien naar zijn mening op enig moment voorafgaande aan het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege aan het vereiste van verantwoorde zorg zou zijn voldaan, ook om opheffing van het bevel kunnen verzoeken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder na de besluitvorming met voldoende voortvarendheid is begonnen met de voorbereiding van de spoedklacht bij het Regionaal Tuchtcollege en de indiening daarvan. Dat verweerder bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid ‘vooringenomen en subjectief’ heeft gehandeld, is niet aannemelijk geworden. Zoals hierboven onder 6 is overwogen, boden de geconstateerde feiten immers voldoende grondslag voor handhavend optreden door verweerder.
3.5.
Anders dan eiser heeft gesteld, had het bevel uitsluitend betrekking op eisers werkzaamheden als houder van een extramurale eenmanspraktijk als cardioloog en niet op door eiser mogelijk aangeboden zorg die onder de Kwaliteitswet zorginstellingen zou vallen. De grieven die zien op dit niet-gerealiseerde voornemen van eiser behoeven dan ook geen bespreking. Overigens kan eiser na de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg ook in zorginstellingen niet meer als cardioloog werkzaam zijn.
4.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. G.W.J. Harten en I.W. Neleman, leden,
in aanwezigheid van E.H. Mazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB