ECLI:NL:RBAMS:2014:7138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
C-13-566496 - HA ZA 14-593
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijkheid van Nederlands recht op overeenkomsten tussen partijen woonachtig in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2014 uitspraak gedaan in een incident betreffende de internationale rechtsmacht. Eiseres, woonachtig in Thailand, heeft gedaagden, die nu in Frankrijk wonen, aangeklaagd voor de teruggave van sieraden en terugbetaling van leningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing is op de overeenkomsten, maar dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om de vorderingen te behandelen. De rechtbank overweegt dat de overeenkomsten niet in Nederland moeten worden nagekomen, aangezien de gedaagden in Frankrijk wonen en de verplichtingen daar moeten worden uitgevoerd. De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen en zich onbevoegd verklaard. Eiseres is veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, omdat zij de procedure bij de verkeerde rechter had aanhangig gemaakt. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de juiste rechtsmacht vast te stellen in internationale geschillen en de gevolgen van de woonplaats van de partijen voor de toepasselijkheid van het recht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/566496 / HA ZA 14-593
Vonnis in incident van 12 november 2014
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [plaats], (Thailand)
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.J.C. Pleiter,
tegen

1.[naam gedaagde 1],

wonende te [plaats], (Frankrijk)
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [plaats], (Frankrijk)
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.L. van Beugen.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2014, met producties,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
In het kader van dit incident zal de rechtbank van de volgende feiten uitgaan.
2.2.
[eiseres] is de moeder van [gedaagde 1] en de schoonmoeder van [gedaagde 2].
2.3.
Op 1 april 1999 heeft [gedaagde 1] een schuldbekentenis getekend voor een bedrag van ƒ 250.000,00 in verband met een geldlening van [eiseres] aan [gedaagde 1] (hierna: lening 1). Blijkens de schuldbekentenis woonde [eiseres] op dat moment in België.
2.4.
Op 18 november 2009 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een als schuldbekentenis aangeduide overeenkomst van geldlening getekend, inhoudende dat [eiseres] een bedrag van € 115.000,00 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] leende (hierna: lening 2). De overeenkomst bepaalt dat “alle betalingen moeten geschieden op de wijze en plaats als de schuldeiser aangeeft”. Blijkens de overeenkomst woonde [eiseres] op dat moment in Thailand.
2.5.
In december 2010 heeft [eiseres] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in Frankrijk een aantal sieraden in bewaarneming gegeven.
2.6.
Bij brief van 6 december 2013 heeft mr. Pleiter (namens [eiseres]) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangemaand tot teruggave van de sieraden en terugbetaling van het volgens [eiseres] openstaande restant van lening 2 (vermeerderd met een aanvullende lening van € 10.000,00). De aanmaning houdt onder meer in:
Ik stel u […] eenmalig en dan zonder verdere kosten of rente, doch onder de voorwaarde van voormelde afgifte [van de] sieraden in de gelegenheid het restant bedrag groot € 45000,- binnen 7 dagen na heden, bij te doen [schrijven] op de derdenrekening […] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Cleerdin & Hamer Advocaten te Amsterdam.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] teruggave van de sieraden en terugbetaling van het restant van lening 1 en lening 2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kondigen aan dat zij in de hoofdzaak verweer zullen voeren en zich zullen beroepen op schenking althans kwijtschelding van de gevorderde bedragen.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op de overeenkomsten en voeren aan dat het hier gaat om verbintenissen die in Thailand moeten worden nagekomen. Aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] woonachtig zijn in Frankrijk, komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe. De rechtbank Amsterdam is in geen geval relatief bevoegd, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
4.2.
[eiseres] stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Gelet op de nauwere band met Nederland is op alle overeenkomsten Nederlands recht van toepassing. Het gaat om verbintenissen die in Amsterdam moeten worden nagekomen. Ook is het geschil nauw verbonden met Nederland. Van [eiseres] kan niet gevergd worden dat zij het geschil voorlegt aan de Thaise rechter. [eiseres] verblijft regelmatig in Amsterdam en heeft domicilie gekozen bij haar advocaat te Amsterdam, zodat de rechtbank Amsterdam ook relatief bevoegd is, aldus [eiseres].
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

Internationale rechtsmacht

5.1.
De rechtbank dient aan de hand van het Nederlandse internationaal privaatrecht vast te stellen of de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht toekomt om op de vorderingen van [eiseres] te beslissen. [eiseres] baseert haar vorderingen op overeenkomsten. Weliswaar betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het bestaan en de uitleg van de overeenkomsten, maar voor de beoordeling van de rechtsmacht dient de rechtbank in beginsel uit te gaan van de in de dagvaarding opgenomen grondslag van de vordering.
Gedaagden zijn woonachtig in Frankrijk, zodat de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-vo) van toepassing is. De EEX-vo bepaalt, voor zover hier van belang:
[…]
Artikel 2
1. Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
[…]
Artikel 3
1. Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.
[…]
Artikel 5
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
[…]
5.2.
Op de voet van artikel 2 van de EEX vo is derhalve in beginsel de rechtbank te Frankrijk, als de woonplaats van gedaagden de bevoegde rechter. [eiseres] heeft zich echter, stellende dat de overeenkomsten in Nederland moeten worden uitgevoerd, beroepen op de uitzonderling van artikel 5 onder a van de EEX-vo. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat de plaats waar de overeenkomst zou moeten worden uitgevoerd kan worden vastgesteld aan de hand van het Nederlandse recht, nu dat volgens hen niet van toepassing is op de overeenkomsten en voeren aan dat de overeenkomsten moeten worden nagekomen in de woonplaats van [eiseres], in casu dus in Thailand.
5.3.
Om vast te stellen waar de overeenkomsten moeten worden uitgevoerd, zal de rechtbank daarom eerst dienen vast te stellen welk recht op de overeenkomsten van toepassing is. In geen van de overeenkomsten is een rechtskeuze gemaakt. Artikel 5 van de verordening (EG) Nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I) bepaalt dat bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen het recht toepasselijk is van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. Op grond van lid 3 geldt echter dat indien uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het in lid 1 of lid 2 bedoelde land, het recht van dat andere land van toepassing is. Voor lening 1 (die gesloten is voor de inwerkingtreding van Rome I) geldt het verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO). Artikel 4 EVO bepaalt dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Het in dat verdrag geformuleerde vermoeden dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats heeft, geldt – op grond van artikel 4 lid 5 EVO – niet, wanneer uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land.
5.4.
In het midden kan blijven wat bij overeenkomsten van bewaargeving en geldlening de kenmerkende prestatie is en waar partijen hun gewone verblijfplaats hadden, aangezien gelet op alle omstandigheden deze overeenkomsten het nauwst verbonden zijn met het Nederlandse recht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Partijen zijn allen Nederlander en zijn familie van elkaar. Voor zover er schriftelijke overeenkomsten zijn, zijn die opgesteld in het Nederlands. Lening 1 zag op de financiering van een Nederlands appartementsrecht. Lening 2 zag op een financiering van emigratie van Nederland naar Frankrijk. De sieraden die [eiseres] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in bewaring gaf had zij hen ook al eerder, toen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog in Nederland woonden, bij hen in bewaring gegeven. Van een band met de Belgische of Thaise rechtssfeer is niets gebleken, terwijl door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet is betoogd dat – afgezien van het feit dat hun woonplaats thans in Frankrijk is gelegen – er een grond is om een nauwe band met Frankrijk aan te nemen. In het kader van dit incident oordeelt de rechtbank derhalve dat zowel de overeenkomsten van geldlening als de overeenkomst van bewaargeving beheerst worden door het Nederlandse recht.
5.5.
Voor de twee overeenkomsten van geldlening geldt op grond van artikelen 6:115 en 6:116 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat terugbetaling van de geleende bedragen dient te worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van betaling, tenzij uit een rechtshandeling voortvloeit dat op een andere plaats moet worden betaald. Artikel 6:116 lid 2 BW biedt de schuldeiser de bevoegdheid om een andere plaats voor betaling aan te wijzen. Met betrekking tot lening 1 is niet gesteld dat een andere plaats is aangewezen waar betaling diende te geschieden. Die overeenkomst moet derhalve worden nagekomen in [plaats], zodat de Nederlandse rechter met betrekking tot die overeenkomst van geldlening geen rechtsmacht toekomt. Voor lening 2 geldt dat in de overeenkomst opgenomen is dat “alle betalingen moeten geschieden op de wijze en plaats als de schuldeiser aangeeft”. Door [eiseres] is echter niet onderbouwd dat een enkele aanmaning, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gelegenheid worden gesteld om te betalen op de derdenrekening van mr. Pleiter, gelijkgesteld kan worden met een dergelijke verklaring. Relevant is immers – gelet op artikel 6 EEX-vo – de plek waar
moetworden nagekomen. De aanmaning van mr. Pleiter houdt in dat op zijn derdenrekening betaald
kanworden. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet langer (bevrijdend) zouden kunnen betalen aan [eiseres] in Thailand blijkt daaruit echter niet zonder meer. Derhalve geldt ook voor deze overeenkomst dat zij niet moet worden nagekomen in Nederland, omdat zij ook kan worden nagekomen in Thailand, zodat de Nederlandse rechter met betrekking tot die overeenkomst van geldlening evenmin rechtsmacht toekomt.
5.6.
Met betrekking tot de sieraden is de vordering gegrond op het bestaan van een overeenkomst van bewaargeving. De sieraden zijn in december 2010 in Frankrijk aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in bewaarneming gegeven. Naar Nederlands recht geldt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun verbintenis tot teruggave van de sieraden dienen na te komen op die plek waar de sieraden zich bij het ontstaan van de verbintenis tot teruggave bevonden (artikel 6:41 BW sub a). Niet in geschil is dat dat in Frankrijk was, zodat ook voor deze overeenkomst de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
5.7.
Het beroep van [eiseres] op artikel 9 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) faalt. In de eerste plaats omdat ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de EEX-vo exclusief van toepassing is, die een dergelijke bevoegdheidsgrond niet kent. Daarnaast onderbouwt [eiseres] haar beroep door te wijzen op gestelde moeilijkheden met betrekking tot een procedure in Thailand. Wat daar verder ook van zij, op basis van de EEX-vo is naar Frans (proces)recht ook de Franse rechter bevoegd om over de vorderingen van [eiseres] te oordelen, de vraag of het onaanvaardbaar zou zijn om van [eiseres] te vergen dat zij in Thailand procedeert is om die reden niet relevant.
relatieve bevoegdheid
5.8.
Aangezien de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt behoeft het geschil omtrent de relatieve bevoegdheid geen behandeling. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat in een geval als het onderhavige, op grond van artikel 109 Rv, de rechter te ’s-Gravenhage in beginsel relatief bevoegd zou zijn. Dat [eiseres] haar woonplaats in Amsterdam zou hebben, volgt immers niet uit de domiciliekeuze ten kantore van haar advocaat te Amsterdam.
5.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het incident worden begroot op:
salaris advocaat € 452,00 (1,0 punt × tarief € 452,00).

6.De proceskosten veroordeling in de hoofdzaak

6.1.
[eiseres] zal in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de hoofdzaak worden begroot op:
- griffierecht € 1.519,00.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
7.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 452,00,
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.519,00,
7.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EJvV