ECLI:NL:RBAMS:2014:710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
AMS 13-6112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsverlening wegens schending inlichtingenplicht door exploitatie hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser heeft activiteiten verricht die gericht waren op het exploiteren van een hennepkwekerij, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

Het primaire besluit van 17 juli 2013 hield in dat de bijstand van eiser over de periode van 1 juli 2012 tot en met 13 december 2012 werd herzien en dat een bedrag van € 8.180,19 werd teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens pro forma beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 januari 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 april 2010 een uitkering ontving en dat er een onderzoek is ingesteld naar de rechtmatigheid van deze bijstand na een melding van de politie. De rechtbank concludeert dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij inkomsten had uit hennepteelt. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten van eiser voldoende aannemelijk maken dat hij betrokken was bij de hennepkwekerij, en dat hij hierdoor niet meer in aanmerking komt voor bijstand.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van het college. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/6112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde mr. S. Ettalhaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
(gemachtigde mr. C.J. Telting).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder over de periode van 1 juli 2012 tot en met 13 december 2012 de aan eiser verleende bijstand herzien en de over die periode betaalde bijstand tot een bedrag van € 8.180,19 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit op 18 oktober 2013 pro forma beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten, omstandigheden en standpunten van partijen
Eiser ontvangt samen met zijn partner sinds 1 april 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Naar aanleiding van een melding van de politie dat eiser is aangehouden als verdachte van betrokkenheid bij een hennepplantage, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de rapporten van de afdeling Handhaving van verweerders Dienst Werk en Inkomen van 8 januari 2012 en 2 juli 2013.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de uitkering van eiser over de periode van 1 juli 2012 tot en met 13 december 2012 herzien (lees: ingetrokken). Verweerder heeft over deze periode een bedrag van € 8.180,19 teruggevorderd omdat eiser de bijstand ten onrechte heeft ontvangen. Verweerder heeft overwogen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet door te geven dat hij inkomsten/vermogen heeft uit hennepteelt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen voornoemd besluit ingediend bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd in die zin dat is bepaald dat het de bijstandsuitkering over de periode 1 juli 2012 tot en met 13 december 2012 is ingetrokken en er een bedrag van € 8.180,19 wordt teruggevorderd..
De rechtbank heeft eiser ten onrechte geen termijn geboden voor het aanvoeren van zijn beroepsgronden. Eerst ter zitting heeft eiser, naast de verwijzing naar zijn bezwaarschrift, zijn beroepsgronden aangevoerd. De gemachtigde van verweerder heeft daarmee ingestemd en heeft aangegeven direct op de gronden te kunnen reageren.
Eiser betwist dat hij inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Hij is hiervoor niet strafrechtelijk veroordeeld en het ziet er naar uit dat dit ook niet zal gebeuren, aldus eiser.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB), voor zover hier van belang, doet een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, kan het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekken of herzien indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB, kan het college die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Inhoudelijke beoordeling
Uitgangspunt bij de beoordeling is het toetsingskader zoals weergegeven in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) In de uitspraak van 22 april 2008, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2008:BD1105, heeft de Raad overwogen dat zowel het verrichten van activiteiten gericht op het starten van een hennepkwekerij als het exploiteren daarvan worden aangemerkt als omstandigheden waarvan het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand en waarvan hij het betreffende bestuursorgaan onverwijld mededeling moet doen, ongeacht of daaruit inkomsten worden verworven.
Vaststaat dat bij een inval door de politie op 13 december 2012 in een pand op het adres[straat] te[woonplaats] (het pand) een in werking zijnde hennepplantage is aangetroffen. In het pand was eiser aanwezig. Gelet op de omvang van deze kwekerij [aantal] planten) en de aangetroffen apparatuur is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een professionele kwekerij.
In een verhoor van eiser door de sociale recherche en ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de sleutels van het pand had en hij er bijna dagelijks kwam. Ter zitting heeft eiser nader uitgelegd dat op zijn verzoek door anderen vuilniszakken met afval van de kwekerij in het pand werden bewaard, zodat hij het nog op de stelen en bladeren aanwezige hasjpoeder kon afkloppen en vervolgens kon gebruiken voor eigen gebruik. Hij moest het afval dan sorteren en weggooien. Uit het proces-verbaal van verhoor van eiser door de sociale recherche op 29 mei 2013, blijkt dat eiser de opdracht had om de afvalzakken niet in de [straat] weg te gooien, maar hij dat elders moest doen.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het verrichten van activiteiten gericht op het exploiteren van een hennepkwekerij voldoende aannemelijk. Door deze activiteiten niet aan verweerder te melden heeft eiser de op hem rustende verplichting om inlichtingen te verstrekken geschonden.
Eisers stelling dat het aan de strafrechter is om over de bewezenverklaring en strafbaarheid een uitspraak te doen, leidt niet tot aantasting van het bestreden besluit. De strafrechter en de rechtbank hebben immers een verschillend toetsingskader. Thans is uitsluitend aan de orde de vraag of eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ten gevolge van de schending van
de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld. Nu eiser geen deugdelijke boekhouding of administratie heeft bijgehouden, heeft hij het risico genomen dat hij achteraf niet meer beschikt over bewijsstukken om de omvang van de werkzaamheden en/of de hoogte van de inkomsten. Dit betekent dat het recht op bijstand over de periode van 1 juli 2012 tot en met 13 december 2012 niet kan worden vastgesteld. Verweerder kon dan ook op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB het recht op bijstand over deze periode intrekken en op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB de bijstand terugvorderen.
Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
Het bestreden besluit houdt dan ook in rechte stand en het beroep is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:
SB