In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser heeft activiteiten verricht die gericht waren op het exploiteren van een hennepkwekerij, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Het primaire besluit van 17 juli 2013 hield in dat de bijstand van eiser over de periode van 1 juli 2012 tot en met 13 december 2012 werd herzien en dat een bedrag van € 8.180,19 werd teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens pro forma beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 januari 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 april 2010 een uitkering ontving en dat er een onderzoek is ingesteld naar de rechtmatigheid van deze bijstand na een melding van de politie. De rechtbank concludeert dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij inkomsten had uit hennepteelt. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten van eiser voldoende aannemelijk maken dat hij betrokken was bij de hennepkwekerij, en dat hij hierdoor niet meer in aanmerking komt voor bijstand.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van het college. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.