De deskundige heeft op 17 februari 2014 (hierna: het deskundigenbericht) onder meer het volgende bericht. Als diagnose heeft de deskundige gesteld:
"
6. Diagnose
Chronische lagerugklachten sinds een ongeval in 2004. Status na een radiculair syndroom van de rechterzenuwwortel L5 bij een op MRI aangetoonde laterale hernia L4-L5, ook in 2004, met nog klachten van het rechterbeen en een subjectieve sensibiliteitsstoornis L5. Bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen behoudens een vlakke rug en tintelingen voorvoet en grote teen rechts bij het sensibiliteitsonderzoek."
Onder het kopje “
7.3.2. Literatuurgegevens”
,dat een subkopje is van het kopje “
De ongevalsrelatie van een hernia”stelt de deskundige vast dat een traumatische lumbale HNP een zeldzaamheid is. Onder hetzelfde kopje beschrijft de deskundige drie criteria ontleend aan de Duitse literatuur voor het aannemen van een traumatische oorzaak van een aandoening in een specifieke casus, maar daarbij merkt de deskundige ook op dat een goede wetenschappelijke onderbouwing voor deze criteria ontbreekt. Desalniettemin past de deskundige vervolgens de drie criteria toe op de casus van [eiser 1] en bericht onder meer onder het kopje
"7.5.1. De hernia/het radiculair syndroom":
"Het staat vast dat er voor het ongeval bij betrokkene geen klachten waren die wezen op een radiculair syndroom. Gezien het frequent voorkomen van een asymptomatische hernia in de gezonde populatie kan, zoals vrijwel altijd, niet worden uitgesloten dat deze voor het ongeval al bestond. Maar omdat het hier gaat om een symptomatische hernia, kan worden gesteld dat aan criterium 3 voor een ongevalsrelatie is voldaan.
Ten aanzien van de rol van het ongeval kunnen de volgende drie mogelijkheden worden onderscheiden: er is door het ongeval een symptomatische hernia ontstaan, een reeds bestaande hernia is symptomatisch geworden, waarbij het ongeval dus een luxerende of provocerende factor is geweest, of het ongeval heeft geen invloed gehad en de hernia is later ontstaan of een reeds bestaande hernia is later symptomatisch geworden.
Vastgesteld kan worden dat er bij het ongeval sprake is geweest van een forse, plotselinge en onverwachte geweldsinwerking: helm kapot, betrokkene gevallen, slagboom op de grond. Hierbij heeft een axiale belasting van de wervelkolom plaatsgevonden, heeft de wervelkolom bij de val mogelijk een bepaalde beweging doorgemaakt bij een 'onvoorbereid' spierstelsel, waarna een reflectoire spieraanspanning is opgetreden. Dit zijn de omstandigheden waaronder volgens de door mij aangehaalde literatuur een traumatische hernia kan optreden. De aanwezigheid van een hernia is door een MRI bevestigd. De radiculaire klachten van betrokkene passen bij het niveau van de aangetoonde hernia. Ook aan criterium 1 voor een ongeval is derhalve voldaan. De aard en het mechanisme van het ongeval is adequaat geweest om een hernia te doen ontstaan of van een reeds bestaande hernia klachten te luxeren.
De toepassing van criterium 2 voor een ongevalsrelatie (De klachten moeten zijn ontstaan in aansluiting van of voldoende kort na het trauma.) is in deze casus het meest problematisch. Dit is vanwege het gebrek aan samenhang tussen de anamnestische gegevens en de medische gegevens in het dossier. Ook binnen deze categorieën bestaat er een gebrekkige samenhang. Bij het afnemen van de anamnese vermeldde betrokkene de beenklachten pas later in het verloop hiervan, na enkele maanden 'doormodderen'. In de notitie die betrokkene in die periode heeft bijgehouden […] vermeldt hij de uitvalsverschijnselen in het been in week 26, dat is de week van 21 juni, maar bij navraag geeft hij hiervoor een verklaring. Ook meldde hij de beenpijn toen hij niet meer uit de auto kon komen na een bezoek aan het Militair Hospitaal voor het maken van foto's (30 juni). Tijdens de anamnese gaf betrokkene aan dat de beenklachten na enkele weken waren begonnen. Bij navraag geeft betrokkene aan dat zijn beenpijn en ook de zwakte in het been zijn begonnen enkele dagen na het ongeval en zelfs direct na het ongeval. Misschien kan hieruit de conclusie worden getrokken, dat de beenklachten aanvankelijk niet op de voorgrond stonden. Het valt ook op, dat er in de eerste weken na het ongeval betrekkelijk weinig dokterscontact is geweest. Gesteld zou ook kunnen worden dat als er aansluitend of kort na het ongeval een evident radiculair syndroom bestond, dit toch eerder via medische consultatie tot een diagnose had kunnen of moeten leiden. Op 5 april is hij weer aan het werk gegaan. […]
Op 1-7-2004 heeft betrokkene zijn huisarts in [woonplaats] geconsulteerd wegens klachten van de lagerug en het rechterbeen. In het briefje van 11-12-2004) wordt vermeld dat de klachten begonnen zijn na het ongeval. Volgens het journaal zou een doof gevoel in de rechterbil zijn ontstaan na tillen en krachtsverlies in het rechterbeen en een doof gevoel in de voorvoet de avond tevoren. Op dat moment bestonden er duidelijke aanwijzingen voor een HNP. De bedrijfsarts vermeldt (30-9-2004) dat betrokkene na drie weken bedrust op advies van de huisarts (begin juli) slecht kon lopen en krachtsverlies had in zijn rechterbeen. Uit de brief van de neuroloog (10-8-2004) zou kunnen worden opgemaakt dat de beenklachten dateren van 3 weken voorafgaand aan het consult op 19-7-2004. De fysiotherapeut (8-12-2004) meldt expliciet dat er na het ongeval geen uitstraling was naar de benen en dat de beenpijn zou zijn ontstaan na het optillen van een doosje. Bij navraag meldde betrokkene dat dit louter een voorval was dat op een bepaalde dag had plaatsgevonden, geen relatie met de beenpijn. De revalidatiearts vermeldt (2-11-2004) dat er sinds het ongeval in maart toenemende klachten zijn van rechterbeen en rug, evenals de neurochirurg (30-11-2005).
Er bestaat dus geen consistentie ten aanzien van het begin en de aanleiding van de radiculaire klachten. De rugklachten moeten hier buiten beschouwing blijven, omdat deze onvoldoende bewijzend zijn voor het bestaan van een hernia of radiculair syndroom. Het tijdsinterval varieert van direct, via enkele dagen en weken, tot enkele maanden, afhankelijk van of men zich baseert op de anamnese van betrokkene of op het medisch dossier. Op grond hiervan is het dus moeilijk om een betrouwbare uitspraak te doen over de geldigheid van criterium 2. Naarmate het tijdsinterval langer duurt, wordt de ongevalsrelatie minder waarschijnlijk. Uitgaande van het medisch dossier en het criterium strikt toepassend is er geen reden om een ongevalsrelatie aan te nemen. Uitgaande van de anamnese zou de ongevalsrelatie niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten, maar ik wees al op de gebrekkige samenhang in de anamnese wat betreft het tijdstip van het ontstaan van de klachten. […]
Het is denkbaar dat een trauma de annulus fibrosus, zeker in een reeds gedegenereerde discus, zodanig kan beschadigen dat, onder voortdurende belasting, pas later een symptomatische hernia ontstaat. In dat geval zou het ongeval de omstandigheden kunnen hebben geschapen waaronder later een hernia kon ontstaan of een reeds bestaande hernia symptomatisch kon worden.” […]
Onder het kopje:
"7.5.2. De lagerugklachten"bericht de deskundige onder andere:
"De rugklachten zijn wel in aansluiting aan het ongeval ontstaan en het trauma was adequaat om acute rugklachten te veroorzaken. Het letsel dat aan dergelijke traumatische rugklachten ten grondslag ligt, herstelt meestal spontaan in een relatief kort tijdsbestek van dagen tot weken. Bij betrokkene hebben deze klachten een chronisch karakter aangenomen. […]
De vraag of de chronische rugklachten zich ook zonder het ongeval zouden hebben voorgedaan, vind ik moeilijk te beantwoorden. Betrokkene had voor het ongeval al episodes met rugklachten gehad. De recidiefkans is groot en het is dus zeker mogelijk dat dergelijke episodes zich, in minder of meer ernstige mate, ook later zouden hebben voorgedaan. Ik acht het minder waarschijnlijk dat de klachten dan ook chronisch zouden zijn geworden. De chroniciteit zou kunnen worden toegeschreven aan in de persoon gelegen factoren, waarbij het ongeval dan eerder aanleiding dan oorzaak is."
In antwoord op de vraag of er klachten en afwijkingen zouden zijn geweest als het ongeval de onderzochte niet was overkomen (aan de deskundige voorgelegd als vraag 2d) bericht de deskundige, voor zover relevant:
"Wat betreft de afwijkingen gaat het hier om de hernia. Voor zover deze al niet voor het ongeval bestond, had deze ook zonder ongeval kunnen ontstaan. De klachten van het rechterbeen hangen hier mogelijk mee samen. Een deel van de lagerugklachten kan hier misschien ook aan worden toegeschreven. Een radiculair syndroom ontstaat doorgaans zonder een noemenswaardig trauma. Betrokkene is altijd goed gezond geweest. […] De incidentie neemt toe met de leeftijd, maar niet meer boven 65 jaar. Bij beroepschauffeurs zou sprake zijn van een risicofactor. Op grond van deze gegevens bestond er voor betrokkene dus een kans om zonder ongeval op enig moment een radiculair syndroom te ontwikkelen.
Bij betrokkene gaat het voornamelijk om chronische lagerugklachten, die ook zonder een radiculair syndroom kunnen bestaan. […] Lagerugklachten hadden dus ook bij betrokkene zonder ongeval kunnen ontstaan. Bij hem was de kans daarop wellicht wat groter, omdat hij in het verleden al acute rugklachten had gehad. Maar bij betrokkene gaat het om
chronischelagerugpijn. Zoals in paragraaf 7.5.2. besproken acht ik de kans niet zo groot, dat zonder ongeval lagerugklachten chronisch zouden zijn geworden. Het zou waarschijnlijk bij korte episodes zijn gebleven, zoals dat ook voor het ongeval het geval was."