In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De verdachte was betrokken bij de exploitatie en bevoorrading van een coffeeshop en had een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 90.000 gram hennep en 12.014 gram hashish had, evenals 5.432 voorgedraaide joints. De tenlastelegging betrof de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2013, waarbij de verdachte in Amsterdam en Hoofddorp handelingen verrichtte die in strijd zijn met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 2 oktober 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging gewogen. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, maar de verdediging betoogde dat de hoeveelheid softdrugs niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de hoeveelheid hennep naar beneden bijgesteld naar 90.000 gram, maar oordeelde dat de gebruikte weegschaal goed functioneerde en dat de monsters representatief waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was, maar dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de exploitatie van de coffeeshop en de goede boekhouding, meebrachten dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten en verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar, maar legde geen straf op, in overeenstemming met artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.