ECLI:NL:RBAMS:2014:6971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
C-13-568014 - HA ZA 14-657
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident zekerheidstelling voor proceskosten in het kader van een verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten

Op 22 oktober 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam in een incident uitspraak gedaan over de vordering van de gedaagden tot het stellen van zekerheid voor proceskosten door de eiser. De eiser, woonachtig in de Verenigde Staten van Amerika, werd door de gedaagden aangesproken op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat vereist dat partijen zonder woonplaats in Nederland zekerheid moeten stellen voor proceskosten. De gedaagden stelden dat de eiser geen woonplaats in Nederland heeft en daarom verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten, die zij op € 17.000,00 begrootten.

De eiser voerde echter verweer en beroept zich op artikel 224 lid 2 sub a Rv, waarin een uitzondering op de verplichting tot zekerheidstelling is opgenomen. Hij verwees naar het Verdrag van Vriendschap, Handel en Scheepvaart tussen Nederland en de Verenigde Staten, dat op 27 maart 1956 is gesloten. Dit verdrag bepaalt dat onderdanen van de Verenigde Staten in Nederland vrijgesteld zijn van het stellen van een waarborgsom voor proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat het verweer van de eiser slaagde. Op basis van artikel V lid 1 van het Verdrag, in samenhang met artikel 5 van het protocol, concludeerde de rechtbank dat de eiser niet verplicht was om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De incidentele vordering van de gedaagden werd afgewezen, en zij werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en bepaalde dat de hoofdzaak op 3 december 2014 weer op de rol zou komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/568014 / HA ZA 14-657
Vonnis in incident van 22 oktober 2014
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.F.C. Hoogendoorn te Amsterdam,
tegen

1.[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WANTED B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.C.J. de Schepper te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 juni 2014 met producties,
  • de incidentele conclusie tot stellen van zekerheid ex artikel 224 Rv,
  • de conclusie van antwoord in incident met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagden] vorderen samengevat dat [eiser] zal worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten, met bepaling van het bedrag aan kosten op € 17.000,00, althans op een door de rechtbank te begroten bedrag. Zij stellen daartoe kort gezegd dat [eiser] geen woonplaats heeft in Nederland, zodat hij verplicht is om op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zekerheid te stellen voor de betaling van de mogelijk te betalen proceskosten, schade en daarover opkomende rente.
2.2.
[eiser] voert verweer. Hij doet primair een beroep op artikel 224 lid 2 sub a Rv, waarin als uitzondering op de verplichting tot zekerheidsstelling uit het eerste lid van dat artikel staat genoemd:
indien dit voortvloeit uit een verdrag. [eiser] is woonachtig in de Verenigde Staten van Amerika en zijn land heeft op 27 maart 1956 met Nederland het Verdrag van Vriendschap, Handel en Scheepvaart (Trb. 1956, 40) gesloten (hierna: het Verdrag), waaruit voortvloeit dat de verplichting tot zekerheidsstelling niet voor hem geldt, aldus nog steeds [eiser].
2.3.
Het verweer van [eiser] slaagt. Uit artikel V lid 1 van het Verdrag,
in samenhang met artikel 5 van het daarbij behorend protocol, vloeit voort dat onderdanen en vennootschappen van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland zullen zijn vrijgesteld van het storten van een waarborgsom voor de proceskosten. Tussen partijen staat vast dat [eiser] onderdaan is van de Verenigde Staten van Amerika. Aldus zijn de bedoelde bepalingen van het Verdrag op de betrekkingen tussen partijen van toepassing. De incidentele vordering van [gedaagden] zal dan ook worden afgewezen.
2.4.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis in incident;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 december 2014voor conclusie van antwoord;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.*