Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis van de kantonrechter
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- de dagvaarding van 2 augustus 2013, inhoudende de vordering van [eiser], met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde].
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak vordert eiser, een elektra-installatiebedrijf, betaling van openstaande facturen van gedaagde, een aannemingsbedrijf, in het kader van een onderaannemingsovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 2 augustus 2013, waarna een tussenvonnis op 30 oktober 2013 volgde. Op 11 februari 2014 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan. Eiser heeft diverse facturen ingediend, waarvan gedaagde een deel heeft betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde een bedrag van € 9.908,30 aan hoofdsom verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende onderbouwd heeft dat er afspraken zijn gemaakt over het verleggen van de BTW, en dat eiser in dit geval ten onrechte BTW in rekening heeft gebracht. De rechter heeft ook geoordeeld dat gedaagde niet heeft aangetoond dat de facturen onjuist zijn, en dat de betalingstoezeggingen van gedaagde niet als erkenning van de volledige vordering kunnen worden beschouwd. De vordering van eiser is grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele facturen die onvoldoende onderbouwd waren. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.