ECLI:NL:RBAMS:2014:6905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
C/13/530708 / FA RK 12-9560
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden na echtscheiding met koude uitsluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na de echtscheiding van partijen. Het huwelijk van de partijen is op 23 juli 2013 ontbonden, en de rechtbank had eerder op 10 april 2013 een tussenbeschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de behandeling van de huwelijkse voorwaarden werd aangehouden. De man verzocht de rechtbank om de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen alsof er sprake was van een gemeenschap van goederen, omdat hij meende dat de strikte toepassing van de huwelijkse voorwaarden zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen. Hij voerde aan dat partijen gedurende hun huwelijk zich hebben gedragen alsof zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd, ondanks de koude uitsluiting die in de huwelijkse voorwaarden was opgenomen.

De vrouw betwistte de claims van de man en stelde dat de huwelijkse voorwaarden correct waren nageleefd. De rechtbank overwoog dat de huwelijkse voorwaarden het uitgangspunt zijn, maar dat deze niet onverkort toegepast kunnen worden indien dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank concludeerde dat de man terecht een beroep deed op de redelijkheid en billijkheid, aangezien uit het verhandelde ter zitting bleek dat partijen gedurende hun huwelijk op bestendige wijze als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd. De rechtbank oordeelde dat de strikte toepassing van de huwelijkse voorwaarden zou leiden tot een onaanvaardbaar resultaat.

De rechtbank besloot dat partijen met elkaar dienden af te rekenen alsof er sprake was van een algehele gemeenschap van goederen, maar dat in goederenrechtelijke zin de vermogens afgescheiden blijven. De rechtbank stelde partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de omvang en waardering van het te verrekenen vermogen en hield de verdere behandeling aan. De beschikking biedt de mogelijkheid tot tussentijds hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/530708 / FA RK 12-9560 (JJ SV)
Beschikking van 15 oktober 2014
in de zaak van:
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.L. van Leer, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. G.J.R. van der Kolk, kantoorhoudende te Hilversum.

1.De verdere procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
1.2.
Op 10 april 2013 heeft de rechtbank een (tussen-)beschikking gegeven waarin onder andere tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken en de behandeling omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is aangehouden.
1.3.
Op 15 mei 2014 heeft met gesloten deuren een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen en gehoord zijn: partijen met hun advocaten als voornoemd.
1.4.
Vervolgens is de zaak in verband met onderhandelingen een aantal malen pro forma aangehouden, laatstelijk tot 4 augustus 2014. Partijen hebben de rechtbank bericht dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 23 juli 2013 ontbonden door inschrijving van de beschikking van 10 april 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn in de akte van huwelijkse voorwaarden - voor zover van belang - het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Er zal tussen de echtgenoten geen vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan; de algehele gemeenschap van goederen, de gemeenschap van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten wordt uitdrukkelijk uitgesloten.
Artikel 3
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) zijn voor rekening van de man, met dien verstande, dat de vrouw tegenover de man verplicht is naar evenredigheid van beider inkomsten in deze kosten bij te dragen, doch nooit meer dan haar zuiver jaarlijks inkomen (…).
De vrouw is verplicht jaarlijks aan de man haar in de voorafgaande alinea bedoelde bijdrage uit te keren, terwijl het recht van de man op deze bijdrage van de vrouw telkens vervalt na verloop van een jaar, volgende op het jaar, waarop de bijdrage betrekking heeft, zonder dat de man om deze bijdrage heeft verzocht.(…)
Artikel 7
Indien aan één der echtgenoten toebehoord hebbende vermogensbestanddelen bij de ontbinding des huwelijks of op elk ander tijdstip waarop ieders rechten moeten worden vastgesteld, niet meer aanwezig blijken te zijn, heeft deze echtgenoot, indien en voor zover hij kan bewijzen, dat zijn verdwenen zaken ten bate van de andere echtgenoot hebben gestaan een vordering ten laste van die andere echtgenoot ten bedrage van het bedrag of de waarde, waarmede de andere echtgenoot ten tijde van de verdwijning te zijnen koste werd bevoordeeld.

3.De verzoeken

3.1.
Beide partijen hebben een voorstel overgelegd tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De rechtbank blijft bij en neemt over wat zij heeft overwogen en beslist in haar
(tussen-)beschikking van 10 april 2013.
4.2.
Het meest verstrekkende verzoek is het verzoek van de man de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen als waren partijen gehuwd in gemeenschap van goederen gehuwd.
4.3.
De man stelt dat er sprake is van een situatie waarin een strikte toepassing van de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een onaanvaardbaar resultaat met zich brengt althans tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, zodat op grond van artikel 6:248 lid 2 BW het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen finale verrekenbeding terzijde moet worden gesteld. De man stelt dat dit ertoe moet leiden dat partijen met elkaar moeten verrekenen alsof er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen, waarbij welllicht enige inboedelgoederen buiten deze finale verrekening moeten blijven. Ter onderbouwing van deze stellingen voert de man het volgende aan.
4.4.
Onverkorte handhaving van de huwelijkse voorwaarden leidt er, aldus de man, toe dat de vrouw na de echtscheiding over een groot vermogen beschikt, terwijl hij met niets of met een grote schuld eindigt. Partijen zijn 44 jaar met elkaar gehuwd geweest en hebben zich gedurende deze 44 jaar gedragen alsof zij in gemeenschap waren getrouwd. Op advies van de vader van de vrouw zijn partijen naar de notaris gegaan om huwelijkse voorwaarden op te laten stellen. De notaris heeft, zo stelt de man, niet verteld dat partijen koude uitsluiting zijn overeengekomen. Ook heeft de notaris volgens de man de akte niet voorgelezen. Het is daarom nooit de bedoeling van partijen geweest om in koude uitsluiting te huwen. De woningen zijn alleen op naam van de vrouw gezet ter bescherming tegen de zakelijke risico’s van de man. De eerste woning is (mede) gefinancierd door het spaargeld van de man. De andere woningen zijn gefinancierd door de overwaarde van de eerste woning en op beider naam afgesloten hypothecaire geldleningen waarvan de man altijd de rente voldeed. De vrouw heeft in 1972 een lidmaatschapsrecht van een zomerhuis in Geria (Italië) verworven. De jaarlijkse afrekeningen werden betaald door de man, terwijl op grond van de huwelijkse voorwaarden deze kosten voor rekening van de vrouw waren. De man voert verder aan dat toen de vrouw een geschil had over een nalatenschap met haar zuster, hij heeft ingestemd met het aangaan van een extra recht van hypotheek. Partijen zijn hiervoor bij het becijferen van de door de man gedane bestedingen uitgegaan van fictieve bedragen, nu partijen tot een bedrag zijn gekomen dat ver boven het inkomen van de man lag. Partijen gaven veel meer uit dan wat aan inkomen van de man binnenkwam. Om die reden, zo stelt de man, leenden partijen allebei geld in rekening-courant van zijn onderneming. Partijen hebben nooit pensioen opgebouwd, omdat zij altijd de bedoeling hadden de overwaarde van de voormalige echtelijke woning als pensioen te gebruiken.
4.5.
De vrouw betwist dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de redelijkheid en billijkheid een andere wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden met zich zouden meebrengen. De vrouw stelt dat de notaris bij het sluiten van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden partijen wel degelijk heeft voorgehouden wat zij overeenkwamen. De notaris heeft gezegd dat er geen gemeenschap van goederen tussen partijen zou bestaan, aldus de vrouw. De vrouw stelt niet zeker te weten dat de woningen alleen op haar naam zijn gesteld ter bescherming van zakelijke risico’s. Volgens de vrouw had haar vader gezegd dat de woning aan de [adres] beter alleen op haar naam kon worden gesteld. Deze woning was al in het bezit van haar familie. Ook de lange duur van het huwelijk dient, aldus de vrouw, niet te leiden tot afwijking van de huwelijkse voorwaarden. Het huwelijk was al zo’n 25 jaar slecht. De vrouw erkent dat zij onbezoldigd heeft gewerkt in de onderneming van de man, maar betwist dat er sprake is geweest van vermenging van vermogens. De omstandigheid dat partijen op beider naam hypothecaire geldleningen zijn aangegaan, is een gevolg van de omstandigheid dat de man inkomen genoot en de vrouw niet. Ook dit is geen reden om van de huwelijkse voorwaarden af te wijken, zo stelt de vrouw. De kosten van het vakantiehuisje in Italië behoren tot de normale kosten van de huishouding en deze komen op grond van de huwelijkse voorwaarden voor rekening van de man. De man verbleef, aldus de vrouw, ook vaak in het huis. De vrouw betwist dat de overwaarde van de woning bedoeld was als pensioen. Volgens de vrouw geeft zij al jaren bij de man aan dat de woning te duur is en verkocht moet worden, maar frustreert de man de verkoop. De vrouw betwist eveneens dat de huwelijkse voorwaarden in dezen onbillijk uitwerken. Dit zou, aldus de vrouw, het geval kunnen zijn indien de verdiencapaciteit van de man negatief was beïnvloed door het huwelijk. Daarvan is echter geen sprake. De man heeft ook niet bijgedragen aan vermogensopbouw van de vrouw, aangezien haar familiekapitaal grotendeels is verdwenen, onder meer in de onderneming van de man.
4.6.
De rechtbank overweegt dat de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden het uitgangspunt zijn bij de afwikkeling van de gevolgen van het ontbonden huwelijk van partijen. Naar vaste rechtspraak heeft echter te gelden dat een krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel niet toepasselijk is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, waarbij zeer wel belang kan worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dat gedrag afweek van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 18 juni 2004, LJN: AO7004). De man heeft hierop een beroep gedaan en de rechtbank acht dat beroep gegrond.
4.7.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank genoegzaam gebleken dat partijen gedurende hun vierenveertig jaar durende huwelijk op bestendige wijze hebben geleefd als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen hebben naar het oordeel van de rechtbank volledig afgeweken van de inhoud en strekking van de tussen hen bestaande algehele uitsluiting van goederen. De rechtbank overweegt daartoe dat de onderneming van de vrouw is overgegaan in de onderneming van de man, zodat niet meer na te gaan is wat van wie is. Daarnaast is niet meer vast te stellen dat de aflossing die [bedrijf 1] (het voormalige bedrijf van de vrouw) in 1997 voor [bedrijf 2] (het bedrijf van de man) heeft gedaan niet mede is gedaan ten behoeve van door de vrouw aangegane schulden. De rechtbank hecht tevens waarde aan de verklaring van de vrouw ter zitting dat het uitgangspunt van alles gescheiden houden niet is gehandhaafd en dat de ondernemingen altijd enigszins vermengd zijn geweest. De vrouw heeft verder de stelling van de man dat de woningen alleen op haar naam werden gesteld ter bescherming voor crediteuren onvoldoende betwist. In ieder geval is de stelling dat haar vader dit aanraadde daartoe onvoldoende. De vrouw laat verder na een begin van bewijs aan te dragen dat er sprake was van afzonderlijke geldstromen. Uit hetgeen partijen hebben verklaard komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat, ondanks dat de woningen enkel op naam van de vrouw zijn gesteld, de financiën zakelijk en privé volledig door elkaar heen liepen. Daarbij komt dat niet is uitgesloten dat afrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden zal leiden tot de situatie dat het vermogen dat door partijen is opgebouwd grotendeels aan de vrouw toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het voorgaande voort dat onverkorte toepassing van de uit de huwelijkse voorwaarden voortvloeiende regels naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.8.
Het bovenstaande leidt ertoe dat partijen met elkaar dienen af te rekenen als ware er sprake van een algehele gemeenschap van goederen. De rechtbank merkt daarbij op dat in goederenrechtelijke zin sprake blijft van afgescheiden vermogens en dat derhalve van verdelen geen sprake is.
4.9.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen in het licht van bovenstaande zich uit te laten over de omvang en de waardering van het te verrekenen vermogen. Ook dienen partijen zich uit te laten over de peildatum voor de omvang en waardering van het vermogen.
4.10.
Gelet op het ingrijpende karakter van haar beslissing, zal de rechtbank de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep van deze beschikking openstellen.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van de vrouw tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden af;
- bepaalt dat tussentijds hoger beroep mogelijk is van deze beschikking;
- houdt de behandeling pro forma aan tot
8 december 2014, waarbij partijen de rechtbank uiterlijk
10 dagen voor genoemde datumdienen te informeren als overwogen in rechtsoverweging 4.9.;
- houdt iedere verdere behandeling aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. J. Jonkers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 15 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).