ECLI:NL:RBAMS:2014:6894

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
HA ZA 14-166
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de overname van UP Group door Van Dijk Educatie B.V. en de rol van de investment committee

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Van Dijk Educatie B.V. en Stoas Holding B.V. over de overname van UP Group. Van Dijk had een bod uitgebracht op de aandelen van UP Group, maar Stoas weigerde goedkeuring van de transactie door de investment committee van Rabobank, die ook een concurrerend bod had ontvangen van Iddink. De rechtbank oordeelde dat Stoas zich niet kon beroepen op de goedkeuring van de investment committee, omdat zij in strijd met de exclusiviteit aan de investment committee melding had gemaakt van het bod van Iddink. De rechtbank concludeerde dat Van Dijk recht had op de aandelen en dat de vordering tot het aangaan van de koopovereenkomst moest worden afgewezen. De rechtbank oordeelde verder dat de beslagen die Van Dijk had gelegd, onterecht waren en dat Stoas recht had op schadevergoeding. De kosten van het geding werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, Van Dijk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, meervoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: C/13/559436 / HA ZA 14-166
Vonnis van 22 oktober 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DIJK EDUCATIE B.V.,
gevestigd te Kampen,
eiseres in de hoofdzaak in conventie,
verweerster in de hoofdzaak in reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.W.E. Evers te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOAS HOLDING B.V.
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UP GROUP B.V.,
beide gevestigd te Wageningen,
gedaagden in de hoofdzaak in conventie,
eiseressen in de hoofdzaak in reconventie,
verweersters in het incident,
advocaat mr. P.D. Olden te Amsterdam.
Partijen worden hierna Van Dijk, Stoas en UP Group (Stoas en UP Group gezamenlijk ook: Stoas c.s.) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 februari 2014, met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van 2 april 2014, met producties,
  • het tussenvonnis van 16 april 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2014, gehouden in de hoofdzaak en in het incident, met de daarin genoemde stukken (waaronder de akte wijziging eis in de hoofdzaak, de conclusie van antwoord in reconventie en de op het incident betrekking hebbende processtukken).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in de hoofdzaak in conventie en in reconventie en in het incident

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.
UP Group ontwikkelt, samen met haar dochtermaatschappijen UP Learning B.V., Educus B.V. en EduArte B.V. (UP Group en deze dochtermaatschappijen hierna samen: UP), software voor het onderwijs (in het bijzonder: Student Informatie Systemen) en verleent diensten met betrekking tot e-learning. UP is bezig met het ontwikkelen van digitale leer- en werkomgevingen.
2.2.
De aandelen in UP Group zijn in handen van Stoas. UP Group houdt alle aandelen in UP Learning, 70% van de aandelen in Educus en 30% van de aandelen in EduArte. De resterende aandelen in Educus en EduArte zijn in handen van PBT Holding B.V. of haar dochtermaatschappij Topicus Onderwijs B.V. (PBT Holding en Topicus Onderwijs hierna gezamenlijk: Topicus).
2.3.
De grootaandeelhouder (76%) van Stoas is Rabo Investments B.V. (hierna: Rabo Investments), een onderdeel van de Rabobank Groep. De resterende aandelen in Stoas worden gehouden door (oud-)werknemers.
2.4.
In 2003 heeft Stoas als verkoper middels een veilingproces (‘controlled auction’) de aandelen in UP te koop aangeboden. Stoas heeft zich laten bijstaan door een transactieteam dat onderdeel was van Phoenix Recovery Capital (hierna: Phoenix), gelieerd aan Rabo Investments.[werknemer 1] en [werknermer 2], werkzaam bij het transactieteam en gelieerd aan Phoenix, hebben het veilingproces begeleid.
2.5.
Van Dijk heeft op 18 maart 2013, nadat zij een geheimhoudingsovereenkomst had ondertekend, een door Phoenix opgesteld ‘informatiedocument’ over UP ontvangen. Van Dijk heeft bij brief van 31 mei 2013 een niet bindend bod uitgebracht in het veilingproces, welk bod bij brieven van 16 en 29 oktober 2013 is verhoogd. [werknemer 1] heeft op 5 november 2013 laten weten dat de biedingen tot dat tijdstip voor de investment committee van Rabobank en de raad van commissarissen van Stoas geen overwegende redenen vormden om de overname aan Van Dijk te gunnen. Van Dijk heeft haar bod op 7 november 2013 wederom verhoogd.
2.6.
In een brief van Stoas van 26 november 2013, voor akkoord getekend door Van Dijk op 27 november 2013, hebben partijen de door hen gemaakte afspraken met betrekking tot de verkoop van UP aan Van Dijk (de ‘transactie’) over en weer bevestigd (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst is voor zover van belang het volgende opgenomen:
  • alle baten en lasten van UP zijn vanaf 1 oktober 2013 voor rekening van Van Dijk (art. 1.2),
  • Van Dijk betaalt rente over de koopprijs vanaf 1 januari 2014 tot en met de dag van de levering van de aandelen (art. 2.2),
  • Van Dijk heeft vanaf 27 november 2013 tot 17 december 2013 de gelegenheid voor een due diligence onderzoek naar de financiële, fiscale, juridische, commerciële en personele aspecten van de onderneming (hierna: het onderzoek) (art. 3.1 en 3.2),
  • Stoas doet uiterlijk na afronding van dit onderzoek een concept koopovereenkomst aan Van Dijk toekomen (art. 4),
  • het afronden van de transactie is afhankelijk van opschortende voorwaarden, onder meer: dat Van Dijk het onderzoek op voor haar genoegzame wijze heeft afgerond en in dat onderzoek geen feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die resulteren in significante afwijkingen (meer van € 250.000,-) ten opzichte van het beeld dat Van Dijk zich op basis van de verstrekte informatie omtrent de transactie had gevormd (art. 5.1 a), dat de investment committee van Rabobank Groep (hierna: de investment committee) de transactie heeft goedgekeurd (art. 5.1 d) en dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de uiteindelijke tekst van de koopovereenkomst, waarvan de inhoud in overeenstemming zal zijn met het in deze brief bepaalde en waarover partijen te goeder trouw zullen onderhandelen (art. 5.1 e),
  • Stoas treedt niet in overleg met derden over een eventuele overname van UP of een daarmee vergelijkbare transactie tot uiterlijk 31 december 2013, indien en voor zover (a) Van Dijk uiterlijk 18 december 2013 schriftelijk aan Stoas heeft bevestigd dat het onderzoek naar haar volle tevredenheid is afgerond en dat zij op grond daarvan geen aanvullende voorwaarden aan de transactie stelt en (b) Van Dijk uiterlijk op 31 december 2013 schriftelijk aan Van Dijk heeft bevestigd dat zij een ‘uncommitted’ financieringsvoorstel heeft verkregen van haar bank en/of aandeelhouders op grond waarvan zij zich in staat acht de transactie gestand te doen (art. 6.1),
In de slotalinea van art. 6.1 van de overeenkomst staat verder het volgende vermeld:
‘Indien om welke reden dan ook (i) op 31 december 2013 geen definitieve schriftelijke koopovereenkomst – met geen andere voorwaarde voor closing dan een financieringsvoorbehoud (…) – is getekend, of (ii) indien niet of niet tijdig aan bovenstaande voorwaarden[hiervoor onder art. 6.1 (a) en (b) genoemd, rechtbank]
wordt voldaan, is Koper bevoegd om de gesprekken met betrekking tot de Transactie onmiddellijk te staken, zonder tot enige vorm van schadevergoeding of vergoeding van kosten gehouden te zijn. (…) De Transactie zal uiterlijk op 28 februari 2014 zijn afgerond onder gelijktijdige betaling van de Initiële Koopprijs vermeerderd met rente als bedoeld in artikel 2.2.’
- Van Dijk en Stoas geven geen informatie aan derden over de gevoerde en te voeren besprekingen en de overeenkomst (art. 6.2).
2.7.
Van Dijk heeft onverwijld na ondertekening van de overeenkomst een aanvang gemaakt met het onderzoek in de door Stoas ingerichte digitale dataroom. Zij heeft verder gesprekken gevoerd met het bestuur van Stoas (op 17 december 2013) en met het bestuur van Topicus (op 16 en 18 december 2013).
2.8.
Stoas (door tussenkomst van Phoenix) heeft, tijdens een ingelaste vergadering van 16 december 2013 van de investment committee, de transactie aan deze committee ter goedkeuring voorgelegd.
Stoas heeft ten overstaan van de investment committee melding gemaakt van een ander bod dat in december 2013 door Iddink Voortgezet Onderwijs B.V. (hierna: Iddink) was toegezonden aan Phoenix.
Iddink was een concurrent van Van Dijk, de aandelen in Iddink waren voor 53% in handen van Rabobank Participaties (gelieerd aan Rabobank Groep), Iddink had in het veilingproces ook een bod uitgebracht en Iddink was ontstemd toen zij over de aan Van Dijk verleende exclusiviteit werd ingelicht.
De investment committee heeft (tijdens haar vergadering van 16 december 2013) besloten de gevraagde goedkeuring voor de transactie met Van Dijk te weigeren en goedkeuring te verlenen voor een verkoop van het belang in UP aan Iddink.
2.9.
Van Dijk heeft bij e-mails van 9, 11 en 18 december 2013 van haar advocaat aan Stoas verzocht de termijn voor het onderzoek te verlengen (met eerst tien dagen, daarna een maand). Van Dijk heeft in deze e-mails geschreven, dat niet alle relevante inlichtingen ter beschikking zijn gesteld in de dataroom, te weten de geheime broncodes (van door UP en Topicus ontwikkelde software) en stukken met betrekking tot een geschil tussen UP en Topicus.
Van Dijk heeft Stoas (bij e-mail van 18 december 2013) gevraagd een aantal stukken alsnog ter beschikking te stellen en een aantal vragen te beantwoorden.
Stoas heeft de gevraagde verlenging van de termijn voor het onderzoek niet verleend.
Van Dijk heeft de in art. 6.1 (a) van de overeenkomst beschreven bevestiging (dat het onderzoek naar haar volle tevredenheid is afgerond en dat zij op grond daarvan geen aanvullende voorwaarden aan de transactie stelt) niet uiterlijk 18 december 2013 gegeven.
2.10.
Stoas heeft bij e-mail van 19 december 2013 aan Van Dijk geschreven dat Stoas met een beroep op ‘haar recht als bedoeld in artikel 6.1 van de overeenkomst’ de gesprekken over een eventuele transactie en de daarmee samenhangende exclusiviteit beëindigde.
Van Dijk heeft Stoas bij brief van 24 december 2013 gesommeerd de overeengekomen exclusiviteit te handhaven tot en met 10 februari 2014 (met de bevestiging dat Stoas niet met derden in gesprek was of was geweest), de ontbrekende informatie te verstrekken, de openstaande vragen te beantwoorden en de termijn voor het onderzoek te verlengen tot en met 27 januari 2014.
Stoas heeft bij brief van 31 december 2013 haar standpunten langs de lijnen van haar e-mail van 19 december 2013 gehandhaafd.
Van Dijk heeft op 31 december 2013 conservatoire beslagen gelegd, ten laste van Stoas op de aandelen in UP Group en ten laste van UP Group op de aandelen in UP Learning, Educus en EduArte (hierna: de beslagen).
2.11.
Van Dijk heeft bij brief van 17 januari 2014 aan Stoas geschreven (a) dat Van Dijk van haar aandeelhouders en banken de toezegging had gekregen dat deze de overname zouden financieren en (b) dat Van Dijk nog in afwachting was van informatie, maar dat het tot dan toe uitgevoerde onderzoek naar haar tevredenheid was afgerond, en dat zij op basis daarvan geen aanvullende voorwaarden stelde. Van Dijk heeft een concept koopovereenkomst bij haar brief van 17 januari 2014 gevoegd.
Stoas heeft hierop bij brief van 21 januari 2014 gereageerd met het bericht dat de exclusiviteit was geëindigd, dat de overname was gestaakt en dat zij in gesprek was met andere partijen over een overname van UP.

3.Het geschil

in de hoofdzaak in conventie

3.1.
Van Dijk vordert na eiswijziging bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
( a) Stoas te veroordelen om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de door haar gehouden aandelen in UP Group, met inbegrip van de door UP Group gehouden aandelen in UP Learning, Educus en EduArte (hierna gezamenlijk: de aandelen) over te dragen aan Van Dijk en daartoe de aandelen door tussenkomst van een door Van Dijk aan te wijzen notaris aan Van Dijk te leveren,
( b) Stoas c.s. te veroordelen om al datgene te doen en te laten wat volgens de voornoemde notaris nodig is teneinde de voornoemde overdracht, waaronder de levering, te effectueren, waaronder het ondertekenen van noodzakelijke akten en volmachten,
( c) voor recht te verklaren dat de in de overeenkomst bedoelde rente over de koopprijs niet verschuldigd is door Van Dijk over enige periode gelegen na de dag van de dagvaarding.
Van Dijk vordert verder onderdelen (a) en (b) te versterken met een dwangsom van € 250.000,- per dag of dagdeel na betekening van dit vonnis, tot een maximum van € 10 miljoen, en Stoas c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Van Dijk stelt daartoe zakelijk weergegeven het volgende.
De overeenkomst is de uitkomst van een competitief proces, dat open, eerlijk en transparant moest zijn. De overeenkomst houdt overeenstemming in over alle essentialia van de overname door Van Dijk van UP en behelst aldus een koopovereenkomst die partijen moeten nakomen. Partijen moeten de overname dan ook afronden. Stoas mag zich niet beroepen op de door haar ingeroepen voorbehouden onder 5.1 sub d van de overeenkomst (goedkeuring investment committee) en 5.1 sub e van de overeenkomst (nadere uitwerking koopovereenkomst). De afgesproken openheid, eerlijkheid en transparantie zijn immers ernstig geschonden door Phoenix en Rabobank doordat het proces ten gunste van Iddink is beïnvloed, welke gedragingen moeten worden toegerekend aan Stoas die zich door Phoenix en Rabobank, handelend als hulppersonen, heeft laten bijstaan. Stoas mag zich ook niet beroepen op de omstandigheid dat Van Dijk op 18 december 2013 niet heeft bevestigd dat het onderzoek naar tevredenheid was afgerond, aangezien dit het gevolg is geweest van het door Stoas aan Van Dijk te laat of niet verstrekken van informatie over de geheime broncodes en het geschil met Topicus. De bevoegdheid de gesprekken af te breken indien Van Dijk op 18 december 2013 niet de vereiste bevestiging zou geven, is daarnaast uitsluitend gegeven aan Van Dijk (‘Koper’). Stoas heeft bovendien niet deelgenomen aan de bespreking van 18 december 2013, die - na een uitstelverzoek van Van Dijk waarop door Stoas niet afwijzend was gereageerd - was gepland voor nader overleg over de beschikbaarstelling van de geheime broncodes. Van Dijk beroept zich in verband met het voorgaande op art. 6:23 BW en art. 6:248 lid 2 BW.
3.3.
Stoas c.s. voert verweer.
in de hoofdzaak in reconventie
3.4.
Stoas c.s. vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Van Dijk te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij aan Stoas c.s. heeft toegebracht, op te maken bij staat, en de beslagen op te heffen, met veroordeling van Van Dijk in de kosten van het geding.
3.5.
Stoas c.s. stelt daartoe dat de beslagen zonder deugdelijke grond zijn gelegd en dat zij door het leggen en door het handhaven van de beslagen schade lijdt, onder meer doordat UP geen strategische alliantie kan aangaan en aldus wordt belemmerd in haar commerciële ontwikkeling.
3.6.
Van Dijk voert verweer.
in het incident
3.7.
Van Dijk vordert - kort gezegd - na eiswijziging bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Stoas c.s. te gelasten ongeschoonde en onbewerkte afschriften van een groot aantal stukken over te leggen (en de originelen ter griffie te deponeren of aan de advocaat van Van Dijk ter hand te stellen), die (a) contacten tussen Stoas, Phoenix, Rabobank en Iddink en (b) de besluitvorming en de werkwijze van de investment committee betreffen (in het bijzonder het bod dat Iddink in december 2013 heeft uitgebracht en de wijze waarop de investment committee hiermee is omgegaan). Van Dijk vordert verder dit bevel te versterken met een dwangsom en tussentijds hoger beroep toe te staan, mocht het gevorderde worden afgewezen.
3.8.
Van Dijk stelt daartoe dat de stukken, waarvan zij overlegging of afgifte vordert, noodzakelijk zijn voor een goede rechtsbedeling, nu daaruit naar verwachting zal volgen dat aan Stoas gelieerde personen, namelijk de investment committee of leden daarvan, zich actief hebben gemengd in het verkoopproces, nadat de deal al was gegund aan Van Dijk, en hebben gezocht naar een manier om aldus alsnog onder de overeenkomst uit te komen ten faveure van een deal met Iddink. Van Dijk beroept zich op art. 85 Rv en art. 843a Rv en zij stelt dat aan de wettelijke eisen van deze bepalingen is voldaan.
3.9.
Stoas c.s. voert verweer.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak in conventie

4.1.
Het eerste geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, betreft de aard en strekking van de in de brief van 26 november 2013 vastgelegde overeenkomst. Van Dijk stelt dat sprake is van een perfecte koopovereenkomst, die Stoas moet nakomen door levering van de aandelen aan Van Dijk.
Volgens Stoas c.s. is sprake van een voorovereenkomst (‘letter of intent’).
Deze zienswijze van Stoas c.s. is naar het oordeel van de rechtbank juist.
Uit de door partijen ondertekende brief waarin de overeenkomst is vastgelegd (prod. 25 bij dagv.), leidt de rechtbank af dat partijen, zoals Stoas c.s. terecht heeft opgemerkt, afspraken hebben willen maken over de wijze waarop zij hun overleg nadien zouden voortzetten en de voorwaarden waaronder zij gehouden zouden zijn de beoogde transactie tot stand te brengen. Van Dijk heeft dan ook bij het aangaan van de overeenkomst redelijkerwijs mogen aannemen dat Stoas zich gebonden achtte aan het proces dat in de overeenkomst is vastgelegd. Dit betekent echter - ook indien, zoals Van Dijk stelt, alle essentialia van een koopovereenkomst in de overeenkomst zijn opgenomen - niet (zonder meer) dat Stoas gehouden zou zijn tot verkoop en levering van de aandelen. Partijen hebben immers in de artikelen 5 (en 6) van de overeenkomst vastgelegd dat zij onder bepaalde omstandigheden daartoe niet gehouden zouden zijn. Van Dijk erkent dit in wezen ook wel; zij stelt alleen dat dergelijke omstandigheden zich hier niet voordoen.
4.2.
Het geschil spitst zich dan ook verder toe op de artikelen 5 en 6 van de overeenkomst en op de strekking hiervan en de consequenties die hieraan voor partijen moeten worden verbonden.
4.3.
Stoas c.s. beroept zich in de eerste plaats op art. 5.1 d van de overeenkomst. Zij stelt dat de investment committee de vereiste goedkeuring voor de transactie met Van Dijk heeft geweigerd, dat deze opschortende voorwaarde daarmee niet is vervuld en dat Stoas dan ook niet langer gehouden is de transactie af te ronden.
Van Dijk voert aan dat Stoas het laatste bod van Iddink niet aan de investment committee had mogen voorleggen, dat de aan haar verleende exclusiviteit, doordat Stoas dit wel heeft gedaan, niet in acht is genomen en dat de voorwaarde van goedkeuring door de investment committee daarom als vervuld geldt (art. 6:23 lid 1 BW), dan wel dat het beroep van Stoas c.s. op de weigering van goedkeuring in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW).
De rechtbank acht dit betoog van Van Dijk gegrond. Ter toelichting daarvan dient het volgende.
4.4.
Stoas was na het aangaan van de overeenkomst op 27 november 2013, zo lang de overeenkomst van kracht zou zijn en tot uiterlijk 31 december 2013, gehouden exclusief met Van Dijk overleg te voeren over de transactie (art. 6.1 van de overeenkomst, eerste zin). Deze verbintenis moest door Stoas te goeder trouw ten uitvoer worden gelegd. Stoas mocht dan ook (op 16 december 2013) slechts één transactie - namelijk die met Van Dijk - aan de investment committee ter goedkeuring voorleggen en zij mocht ten overstaan van de investment committee slechts deze transactie toelichten. Stoas was - ook indien zij, zoals zij stelt, niets heeft gedaan om te bevorderen dat Iddink in december 2013 een nieuw bod zou neerleggen bij Phoenix - niet gerechtigd ten overstaan van de investment committee melding te maken van het bod van Iddink en aan de investment committee een keuze tussen twee alternatieve transacties voor te leggen. Uit de stellingen van Stoas c.s. (prod. 30 van Stoas c.s., ‘exit proposal’ van Stoas, gericht aan de investment committee, blz. 1) kan worden afgeleid dat Stoas - door tussenkomst van [werknemer 1] en [werknermer 2] van Phoenix - het laatste bod van Iddink ten overstaan van de investment committee heeft genoemd en een keuze tussen dit bod en de transactie met Van Dijk aan de investment committee heeft voorgelegd (
‘For information purposes, we have included a comparison of key terms of these two offers. Execution of the proposed exit to Van Dijk is subject to approval of Investment Committee and the Investment Committee therefore has the position to consider all alternatives.’). Deze handelwijze van Stoas was, gelet op de aan Van Dijk verleende exclusiviteit, niet geoorloofd. Dit verwijt raakt de kern van het profijt dat Van Dijk bij het aangaan van de overeenkomst redelijkerwijs daarvan mocht verwachten, namelijk een exclusieve positie in het proces gericht op de totstandbrenging van de beoogde transactie onder de in de overeenkomst opgenomen voorwaarden. Van Dijk mocht er gelet op de overeenkomst kort en goed van uit gaan dat geen kapers op de kust zouden verschijnen, zo lang de overeengekomen exclusiviteit van kracht zou zijn. Door in strijd met de overeengekomen exclusiviteit aan de investment committee een alternatief bod van Iddink ter overweging voor te leggen, heeft Stoas de totstandkoming van de met de overeenkomst beoogde transactie met Van Dijk feitelijk belemmerd en aldus gehandeld in strijd met de jegens Van Dijk in acht te nemen zorgvuldigheid. Dit verwijt is dermate ernstig dat het beroep van Stoas c.s. op het voorbehoud van goedkeuring door de investment committee in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aan Stoas c.s. komt dan ook geen beroep toe op dit voorbehoud.
4.5.
Het beroep van Stoas c.s. op de niet vervulling van de opschortende voorwaarde uit art. 5.1 e van de overeenkomst (geen overeenstemming over de uiteindelijke tekst van de koopovereenkomst na onderhandelingen te goeder trouw) is tegenover de betwisting door Van Dijk onvoldoende toegelicht. Partijen hebben het overeengekomen overleg met het oog op de koopovereenkomst niet meer gevoerd, omdat het geschil tussen hen inmiddels was gerezen. Aan Stoas c.s. kan worden toegegeven dat zij niet zonder meer gehouden zou zijn geweest akkoord te gaan met de door Van Dijk voorgestelde tekst voor een koopovereenkomst (prod. 37 bij dagv.), maar uit de stellingen van Stoas c.s. kan niet worden afgeleid dat sprake zou zijn geweest van wezenlijke punten waarover de onenigheid tussen partijen zo hardnekkig zou zijn geweest dat in het overleg te goeder trouw geen oplossing zou zijn gevonden. Zonder nadere toelichting moet het er dan ook voor worden gehouden dat partijen, indien zij te goeder trouw over (de tekst van) de koopovereenkomst zouden hebben onderhandeld, overeenstemming zouden hebben kunnen bereiken.
4.6.
Stoas c.s. beroept zich verder op art. 6 van de overeenkomst. Partijen zijn het erover eens dat de in art. 6.1 genoemde bevestiging van Van Dijk, dat het onderzoek naar tevredenheid was afgerond en dat zij geen aanvullende voorwaarden stelde, niet uiterlijk 18 december 2013 is gegeven. Stoas c.s. verbindt hieraan de conclusie dat zij bevoegd was de gesprekken met Van Dijk met betrekking tot de transactie onmiddellijk te staken, zoals zij heeft gedaan. Stoas c.s. stelt dat in de passage in art. 6.1 slotalinea (r.o. 2.6 slot hiervoor), waar staat vermeld ‘is Koper bevoegd’, moet worden gelezen ‘is Stoas bevoegd’, aangezien deze vermelding berust op een verschrijving.
Van Dijk brengt hiertegen in dat de overeenkomst zorgvuldig is geredigeerd door Stoas en besproken door partijen en hun raadslieden, dat partijen ter zake deskundig zijn, dat meerdere concepten zijn uitgewisseld en dat Van Dijk deze passage heeft opgevat, en redelijkerwijs heeft mogen opvatten, in de letterlijke zin van de tekst dat uitsluitend aan haar (als koper) een bevoegdheid is verleend. Van Dijk wijst er ook op dat Stoas steeds als ‘Stoas’ wordt aangeduid in de overeenkomst, niet als ‘verkoper’, terwijl Van Dijk steeds als ‘koper’ wordt aangeduid. Hieruit volgt volgens Van Dijk dat de door Stoas gestelde verschrijving onaannemelijk is.
Het gelijk op dit punt ligt naar het oordeel van de rechtbank aan de zijde van Stoas c.s. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat de desbetreffende passage uit de overeenkomst tijdens de vergadering van 13 november 2013 ten kantore van de toenmalige raadslieden van Stoas (toen de concept overeenkomst uitvoerig is besproken) niet aan de orde is gekomen en ook niet op een ander tijdstip tussen hen is besproken. Onenigheid tussen partijen is er ook niet over de door Stoas gewenste
‘deal certainty’: Stoas c.s. stelt onweersproken dat, naar Van Dijk bij het aangaan van de overeenkomst wist, voor Stoas van wezenlijk belang was dat een hoge mate van zekerheid bestond dat Van Dijk de transactie zou afronden. Van Dijk mocht uitsluitend weigeren de transactie af te ronden indien het onderzoek niet op voor haar genoegzame wijze zou worden afgerond, indien significante afwijkingen zouden worden geconstateerd (art. 5.1 a van de overeenkomst) of indien toereikende financiering of goedkeuring van haar commissarissen niet zou worden verkregen, aldus Stoas c.s. onweersproken. Ook het strakke tijdschema in de overeenkomst is niet in geschil. Duidelijk is dat Van Dijk ervan uit ging dat zij op 18 december 2013 (in de bewoordingen van mr. Olden) hom of kuit moest geven (art. 3.2 van de overeenkomst:
‘Koper zal na afronding van het Onderzoek doch uiterlijk 18 december 2013 aan Stoas bevestigen dat de uitkomsten van het Onderzoek naar haar volledige tevredenheid zijn althans dat zij de opschortende voorwaarden niet zal inroepen’).
De in art. 6.1 van de overeenkomst gebezigde bewoordingen (r.o. 2.6 slot hiervoor) maken naar het oordeel van de rechtbank bij deze stand van zaken onmiskenbaar duidelijk (in de zin die Stoas redelijkerwijs daaraan heeft mogen geven) dat Stoas zich wenste te verbinden de in artikel 6.1 slotalinea omschreven exclusiviteit in acht te nemen mits zij uiterlijk op 18 december 2013 zekerheid zou hebben van Van Dijk over de uitkomst van het onderzoek en de voortgang van de transactie. De gewraakte passage
‘is Koper bevoegd om de gesprekken met betrekking tot de Transactie onmiddellijk te staken, zonder tot enige vorm van schadevergoeding of vergoeding van kosten gehouden te zijn’in art. 6.1 van de overeenkomst moet onder deze omstandigheden, overeenkomstig de zin die partijen hieraan redelijkerwijs hebben mogen geven, worden opgevat als ‘is Stoas bevoegd (…)’. Elke andere lezing van de passage ‘is Koper bevoegd’ in art. 6.1 van de overeenkomst zou deze bepaling geheel zinledig maken: Van Dijk zou dan immers, uitgaande van een andere lezing waarbij de bevoegdheid (uitsluitend) aan Van Dijk zou toekomen, achterover kunnen leunen en op enig moment na 18 december 2013 een beroep op het niet vervuld zijn van de voorwaarde kunnen doen, indien zij alsnog om welke reden dan ook de gesprekken zou willen beëindigen. Dit druist regelrecht in tegen het strakke tijdschema dat partijen zijn overeengekomen en doet ernstig afbreuk aan de
‘deal certainty’zoals hiervoor aan de orde gekomen. De stelling van Van Dijk, dat uitsluitend aan haar de bevoegdheid is verleend de gesprekken te beëindigen, is bovendien niet te rijmen met de wet: Stoas zou immers, ook zonder contractuele regeling, de ontbinding van de overeenkomst kunnen inroepen als Van Dijk in verzuim zou zijn in de nakoming van haar verbintenis uiterlijk 18 december 2013 hom of kuit te geven. De wettelijke regeling is een relevante omstandigheid die bij de vaststelling van de betekenis van art. 6.1 van de overeenkomst in aanmerking moet worden genomen. Partijen hebben niets naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid dat zij hebben beoogd Stoas de bevoegdheid tot ontbinding te ontnemen. Anders dan Van Dijk stelt, kan haar (door Stoas c.s. betwiste) stelling, dat Phoenix bereid was uitstel aan Topicus te verlenen, niet de conclusie dragen dat art. 6.1 onder (a) van de overeenkomst door Stoas nooit als fatale termijn is beschouwd. Topicus had immers een andere positie nu zij, naar Stoas c.s. onweersproken stelt, verplicht was haar aandelen aan te bieden, waardoor Stoas c.s. in zoverre van meet af aan
‘deal certainty’had.
Van Dijk stelt verder nog dat art. 6.1 gaat over de exclusiviteit van het overleg, terwijl de voorwaarden voor het al dan niet afronden van de transactie uitsluitend in art. 5 zijn opgenomen. Die stelling faalt, omdat Van Dijk niet, althans niet voldoende, heeft duidelijk gemaakt waaruit volgt dat de term ‘staken van de gesprekken’ (slotalinea van art. 6.1) in andere zin moet worden opgevat dan in de zin dat de transactie niet zou worden afgerond. Verder merkt Stoas c.s. terecht op dat het beëindigen van de gesprekken (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) impliceert dat met een andere partij kan worden gesproken en dat dan ook een koopovereenkomst met die andere partij kan worden aangegaan.
De slotsom is derhalve dat Stoas - bij gebreke van bevestiging van Van Dijk op 18 december 2013 dat het onderzoek naar tevredenheid was afgerond en dat zij geen aanvullende voorwaarden stelde - op grond van de overeenkomst in beginsel de bevoegdheid had om de gesprekken met betrekking tot de transactie te staken.
4.8.
Van Dijk beroept zich er verder op dat Stoas c.s. ingevolge de overeenkomst verplicht was uitstel te verlenen voor het geven van de bevestiging dat het onderzoek naar tevredenheid van Van Dijk was afgerond en zich in dit geval niet mocht beroepen op de bepaling dat Van Dijk uiterlijk 18 december 2013 de voornoemde bevestiging moest geven (en dus ook de gesprekken over de transactie niet mocht staken), omdat Stoas had verzuimd noodzakelijke inlichtingen en stukken te verstrekken, waardoor Van Dijk het onderzoek op 18 december 2013 niet heeft kunnen afronden. Van Dijk beroept zich ook in dit kader op art. 6:23 BW en art. 6:248 lid 2 BW.
4.9.
Van Dijk stelt in dit verband in de eerste plaats dat de geheime broncodes voor door UP/Topicus ontwikkelde software niet bij aanvang van het onderzoek (onverwijld na 27 november 2013) ter beschikking zijn gesteld, maar pas op 12 december 2013. Stoas wist al bij aanvang van het onderzoek dat de beoordeling van de geheime broncodes van wezenlijk belang waren voor Van Dijk en vijftien werkdagen zou duren, aldus Van Dijk, die zich beroept op art. 3.1 en 3.2 van de overeenkomst.
Deze stellingen van Van Dijk slagen niet.
4.10.
Stoas c.s. heeft er terecht en onweersproken op gewezen dat de geheime broncodes niet zijn opgenomen op de index van stukken die in de dataroom zouden worden opgenomen, welke index al medio november 2013 aan Van Dijk ter hand is gesteld. Onweersproken is ook de stelling van Stoas c.s. dat Stoas in dit verband in november 2013, vóór het aangaan van de overeenkomst, aan Van Dijk had medegedeeld dat Stoas de geheime broncodes niet in haar bezit had en dat de geheime broncodes alleen beschikbaar waren bij Topicus. Hieruit volgt dat Van Dijk al bij het aangaan van de overeenkomst, waarin een duidelijke, ondubbelzinnige termijn voor het onderzoek is opgenomen (namelijk: tot 18 december 2013) ermee bekend was dat de geheime broncodes niet (direct) ter beschikking zouden worden gesteld en dat het van Topicus afhankelijk was of en wanneer de geheime broncodes ter beschikking zouden worden gesteld. Onweersproken is de stelling van Stoas c.s. dat Topicus pas bereid is gebleken de geheime broncodes ter beschikking te stellen nadat tussen Van Dijk en Topicus een beginselovereenstemming tot stand was gekomen over de toekomstige samenwerking.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat Stoas gehouden was aan Van Dijk uitstel te verlenen indien dat nodig zou zijn voor het afronden van het onderzoek naar de geheime broncodes. Van Dijk heeft dit bij het aangaan van de overeenkomst redelijkerwijs niet mogen verwachten. Van Dijk heeft, anders dan zij stelt, bij het aangaan van de overeenkomst redelijkerwijs niet mogen verwachten dat Stoas reeds overeenstemming met Topicus over het ter beschikking stellen van de geheime broncodes had bereikt. Verder kan niet worden gezegd dat Stoas de vervulling van de voorwaarde (van een bevestiging dat het onderzoek naar tevredenheid was uitgevoerd) heeft belet dan wel dat het beroep van Stoas op de termijn tot 18 december 2013, en haar daaruit voortvloeiende bevoegdheid de gesprekken te staken, in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De omstandigheid, dat de geheime broncodes belangrijk kunnen zijn voor een beoordeling van de onderneming van UP, is onvoldoende voor een ander oordeel: het staat partijen vrij de afspraak te maken, zoals (Stoas gezien het voorgaande redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat) zij hebben gedaan, dat het onderzoek een bepaalde, vastgelegde duur zal hebben, waarna de beoogde koper (Van Dijk) zich moet uitlaten over de transactie, ongeacht het antwoord op de vraag of het onderzoek op alle onderdelen volledig is geweest. Hierbij kan worden opgemerkt dat Stoas redelijke maatregelen heeft getroffen om Van Dijk onder de omstandigheden zo goed mogelijk te informeren over de software van UP; Stoas heeft de publieke codes ter beschikking gesteld en zij heeft enkele namen van cliënten gegeven, zodat Van Dijk bij de cliënten kon navragen hoe de software werkte (prod. 64, verklaring van getuige [getuige], blz. 10). Het voorgaande zou anders kunnen zijn indien Van Dijk had kunnen volstaan met een uitstel van zeer korte duur en haar onderzoek binnen enkele uren of een dag na 18 december 2013 had kunnen afronden (en dit destijds aan Stoas kenbaar zou hebben gemaakt), maar daarover is niets gesteld, en zulks is ook niet aannemelijk nu het zijdens Van Dijk verzochte uitstel uiteindelijk is opgerekt tot maar liefst een maand, zijnde ongeveer twee keer de aanvankelijk overeengekomen termijn.
4.11.
Van Dijk onderbouwt haar beroep op art. 6:23 BW en art. 6:248 lid 2 BW verder met de stelling, dat Stoas heeft verzuimd (tijdig) wezenlijke inlichtingen over de relatie tussen UP en Topicus te verstrekken.
Ook dit betoog moet naar het oordeel van de rechtbank worden verworpen.
Partijen zijn het erover eens dat in 2013 een geschil heeft bestaan tussen UP en Topicus, dat Topicus tegen deze achtergrond enige tijd haar werkzaamheden heeft neergelegd, dat eind oktober 2013 een nieuwe overeenkomst tussen UP en Topicus tot stand is gekomen, dat deze overeenkomst in de dataroom ter beschikking is gesteld, dat Van Dijk (op 16 december 2013) heeft gesproken met Topicus en toen is ingelicht over het geschil, dat de raadsman van Van Dijk bij e-mail van 17 december 2013 aan Stoas heeft verzocht notulen van de besprekingen tussen Stoas en Topicus over het geschil ter beschikking te stellen en dat dit verzoek door Stoas (in verband met de overschrijding van de termijn voor het onderzoek) niet is gehonoreerd. Verder staat als door Van Dijk onvoldoende betwist gesteld vast dat Topicus heeft laten weten algemene bezwaren te hebben tegen het business model van Educus en EduArte, dat slechts een - steeds door Topicus opzegbare - tijdelijke regeling van het geschil was bereikt en dat hogere tarieven in de nieuwe overeenkomst waren afgesproken. Uit de overgelegde stukken kan verder worden afgeleid dat Topicus en Van Dijk op 18 december 2013 in vergaande mate overeenstemming hadden bereikt over de toekomstige samenwerking (prod. 42 van Van Dijk), dat de adviseurs van Van Dijk geen ‘echte dealbreakers’ waren tegengekomen in het onderzoek (prod. 29 van Van Dijk, vijfde bladzijde, e-mail van 17 december 2013, eerste bullet, in samenhang met prod. 31 van Van Dijk) en dat Van Dijk door zowel Topicus als Stoas was bijgepraat over het conflict. Het had bij deze stand van zaken op de weg van Van Dijk gelegen aan de hand van concrete feiten nader uit te leggen waarom zij nog niet voldoende was geïnformeerd, waarom haar onderzoek en haar beoordeling van de transactie door het ontbreken van inlichtingen ernstig werden bemoeilijkt en hoeveel tijd zij gelet op de aard en het belang van de ontbrekende inlichtingen in redelijkheid naar verwachting nodig zou hebben voor de beoordeling daarvan. Van Dijk heeft de vereiste toelichting niet gegeven. Haar stelling dat Stoas heeft verzuimd wezenlijke inlichtingen tijdig te verstrekken, is dan ook onvoldoende toegelicht. Daarnaast kan zonder nadere toelichting niet worden aanvaard dat het conflict tussen Topicus en Stoas op 18 december 2013 nog enige relevante betekenis voor Van Dijk had, gelet op de tot dan toe bereikte resultaten van het gesprek over de toekomstige samenwerking tussen Topicus en Van Dijk (prod. 42 bij dagv.). Van Dijk stelt ook dat zij zich, nadat zij werd ingelicht over het conflict, afvroeg welke belangrijke feiten nog meer werden achtergehouden, maar deze stelling kan gelet op het voorgaande een beroep op art. 6:23 BW of art. 6:248 lid 2 BW niet dragen. Dit geldt ook voor de (door Stoas c.s. betwiste) stelling van Van Dijk, dat Stoas bereid is geweest aan Topicus uitstel te verlenen voor beraad over de structuur van de transactie. Topicus had immers een andere positie: Topicus was, naar Stoas c.s. onweersproken heeft aangevoerd, zonder meer verplicht haar aandelen aan te bieden, zodat Stoas van meet af aan
‘deal certainty’had ten aanzien van Topicus. Voor zover Van Dijk zich nog beroept op de afwezigheid van Stoas bij de bespreking van 18 december 2013 ten kantore van Topicus in Deventer (waarbij onder meer zou worden gesproken over de dealstructuur), valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat Stoas hiermee vertraging heeft veroorzaakt of de keuze van Van Dijk (over haar bevestiging dat het onderzoek naar tevredenheid was afgerond) onevenredig heeft bemoeilijkt.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat Stoas de vervulling van de voorwaarde heeft belet, dan wel dat haar beroep op de termijn tot 18 december 2013, en haar daaruit voortvloeiende bevoegdheid de gesprekken te staken, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het beroep van Van Dijk op art. 6:23 BW en art. 6:248 lid 2 BW wordt dan ook niet aanvaard.
4.12.
Van Dijk heeft van haar stellingen bewijs aangeboden. Zij heeft in het bijzonder aangeboden een aantal personen, werkzaam in haar organisatie dan wel verbonden aan haar adviseurs, haar raad van commissarissen, de investment committee of Topicus, te horen. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod. De stelling van Van Dijk, dat aan Stoas c.s. in dit geval geen beroep toekomt op de bepaling dat Van Dijk uiterlijk 18 december 2013 moest bevestigen dat het onderzoek naar tevredenheid was afgerond (art. 6.1 van de overeenkomst), is blijkens het voorgaande immers onvoldoende concreet toegelicht.
4.13.
De conclusie van het voorgaande is dat Stoas de gesprekken met Van Dijk over de transactie op de voet van de haar ex art. 6.1 slotalinea van de overeenkomst toekomende bevoegdheid mocht beëindigen. Het gevorderde moet worden afgewezen.
4.14.
Van Dijk zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak in conventie worden veroordeeld. De rechtbank ziet termen het hoogste tarief te hanteren voor de begroting van het salaris advocaat, gelet op de belangen van partijen.
De kosten aan de zijde van Stoas c.s. in de hoofdzaak in conventie worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punt × tarief € 3.211,-)
Totaal € 7.030,00.
in de hoofdzaak in reconventie
4.15.
Uit hetgeen hiervoor in de hoofdzaak in conventie is overwogen, volgt dat Van Dijk geen vordering op Stoas c.s. heeft en dat de beslagen daarom zonder deugdelijke grond zijn gelegd. De vordering van Stoas c.s. tot opheffing van de beslagen is gegrond en zal worden toegewezen.
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, staat vast dat Van Dijk jegens Stoas c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door de beslagen te leggen en te handhaven.
Voldoende aannemelijk is dat Stoas c.s. hierdoor schade kan lijden, zoals zij stelt, nu de door UP gewenste strategische alliantie voor de verdere ontwikkeling van de software kan zijn bemoeilijkt en vertraagd door de gelegde beslagen. De gevorderde vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, zal dan ook worden toegewezen.
4.17.
Van Dijk zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak in reconventie worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Stoas c.s. in de hoofdzaak in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat €
3.211,00(2,0 punt × tarief € 3.211,- x factor 0,5)
Totaal € 3.211,00.
in het incident
4.18.
De stukken, die onderwerp zijn van de vordering in het incident, betreffen (gestelde) contacten tussen Stoas, Phoenix, Rabobank en Iddink, alsmede de wijze waarop de investment committee hiermee is omgegaan. Het belang van Van Dijk bij overlegging, inzage of afgifte van deze stukken is dat (nader) bewijs in het geding wordt gebracht, waaruit volgt dat Stoas c.s., zoals Van Dijk betoogt, geen beroep toekomt op het voorbehoud van goedkeuring door de investment committee, aldus Van Dijk. De rechtbank heeft dit betoog van Van Dijk hiervoor in de hoofdzaak in conventie gehonoreerd. Van Dijk heeft dan ook geen belang bij het gevorderde in het incident. Het gevorderde zal worden afgewezen.
4.19.
Nu iedere partij op enkele punten in het ongelijk is gesteld, zullen de kosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie
5.1.
wijst af het gevorderde,
5.2.
veroordeelt Van Dijk in de proceskosten, aan de zijde van Stoas c.s. tot op heden begroot op € 7.030,-,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak in reconventie
5.4.
heft op de beslagen,
5.5.
veroordeelt Van Dijk tot vergoeding aan Stoas c.s. van de schade die Stoas c.s. lijdt door het leggen en het handhaven van de beslagen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.6.
veroordeelt Van Dijk in de proceskosten, aan de zijde van Stoas c.s. tot op heden begroot op € 3.211,-,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident
5.8.
wijst af het gevorderde,
5.9.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.S. Frakes, A.W.H. Vink en B. van Berge Henegouwen en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.