ECLI:NL:RBAMS:2014:684
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onherroepelijke veroordeling tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die in Nederland woont, had op 10 januari 2014 een verzoekschrift ingediend, dat op 10 februari 2014 werd behandeld. De rechtbank was bevoegd om de procedure te openen op basis van artikel 3 lid 1 van Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de verzoeker in Nederland ligt.
De verzoeker had aanzienlijke schulden, waaronder een vordering van het CJIB van € 182.705,42 en vorderingen van de Belastingdienst van in totaal € 424.130,38. De vordering van het CJIB was het gevolg van een eerdere veroordeling door het Hof Amsterdam, waarbij de verzoeker was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag ter zake van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat de schulden van de verzoeker voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling, wat volgens artikel 288 lid 2 sub c van de Faillissementswet leidt tot afwijzing van het verzoek tot schuldsanering.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de veroordeling van het Hof Amsterdam mogelijk langer dan vijf jaar geleden was, de ernst van de strafbare feiten en de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanleiding gaven om een langere termijn in acht te nemen. De Belastingdienst had ook aangegeven dat haar vorderingen waren ontstaan door het niet aangeven van inkomsten uit misdrijf, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwde. De verzoeker had niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van zijn schulden aan de Belastingdienst.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, en de verzoeker heeft het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen, uitsluitend via een advocaat.