In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder en de eigenaar van een appartementsrecht. De huurder, die al meer dan 30 jaar de woonruimte op de eerste verdieping huurt, vordert een verklaring voor recht dat zij recht heeft op het gebruik van een bergruimte op de begane grond, die eerder op de zolder was gelegen. De eigenaar van de begane grond, die het appartementsrecht heeft verworven, vordert in reconventie ontruiming van deze bergruimte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder en de eigenaar/verhuurder van de eerste verdieping een overeenkomst hebben gesloten over de verplaatsing van de bergruimte naar de begane grond. Na de splitsing van het pand in appartementsrechten is de bergruimte echter niet meer aan de huurder toegewezen, wat leidt tot een geschil over het gebruiksrecht. De kantonrechter oordeelt dat de huurder geen recht heeft op de bergruimte, omdat deze niet meer tot haar huurrecht behoort. De vordering van de huurder wordt afgewezen, terwijl de vordering tot ontruiming in reconventie wordt toegewezen. De kantonrechter wijst ook de gevorderde dwangsom af en verklaart dat de wettelijke rente over de proceskosten toewijsbaar is vanaf het moment dat de huurder in verzuim verkeert.