ECLI:NL:RBAMS:2014:6757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-992
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van een Ponzi-scheme en de erkenning van vorderingen door curatoren

In deze zaak, die zich afspeelt in het faillissement van [naam 1], hebben drie eisers, [eiseres], [eiser] en [eiser 1], vorderingen ingediend ter verificatie. De curatoren hebben deze vorderingen echter geweigerd te erkennen, omdat de eisers vóór het faillissement per saldo meer hebben ontvangen van [naam 1] dan zij aan hem hebben uitgeleend. De rechtbank heeft de curatoren in hun standpunt gevolgd en geoordeeld dat het beroep van de eisers op erkenning van hun vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam 1] een piramidespel (Ponzi-scheme) heeft geëxploiteerd, waarbij hij gelden van nieuwe investeerders gebruikte om eerdere investeerders uit te betalen. Dit leidde tot een situatie waarin de curatoren de belangen van de overige schuldeisers moesten beschermen. De rechtbank heeft de eisers erop gewezen dat hun vorderingen, die voortkomen uit een onrechtmatige daad, niet kunnen worden erkend, omdat dit ten koste zou gaan van de gerechtvaardigde belangen van andere schuldeisers die verlies hebben geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De zaak is van belang voor de afwikkeling van faillissementen en de bescherming van de belangen van schuldeisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, meervoudige kamer
Vonnis van 10 september 2014
in de zaak met
zaaknummer / rolnummer: C/13/548970 / HA ZA 13-992van:
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. P.R.W. Schaink te Amsterdam,
tegen
[verweerders] q.q.,
[verweerders] q.q.,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam 1],
beiden wonende te [plaats],
verweerders,
advocaat mr. H.N. Schelhaas te Amsterdam,
en
in de zaak met
zaaknummer / rolnummer: C/13/549123 / HA ZA 13-1090van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. C.W.L. van de Merbel te Middelburg,
tegen
[verweerders] q.q.,
[verweerders] q.q.,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam 1],
beiden wonende te [plaats],
verweerders,
advocaat mr. H.N. Schelhaas te Amsterdam,
en
in de zaak met
zaaknummer / rolnummer: C/13/550007 / HA ZA 13-1341van:
[eiser 1],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[verweerders] q.q.,
[verweerders] q.q.,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam 1],
beiden wonende te [plaats],
verweerders,
advocaat mr. H.N. Schelhaas te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres], [eiser], [eiser 1] (gezamenlijk: eisers) en de curatoren genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure
in de zaak van [eiseres]tegen de curatoren blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de verificatievergadering in het faillissement van [naam 1], waarin de rechter-commissaris de zaak heeft verwezen naar de rechtbank,
  • de conclusie van eis, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 19 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2014, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het verloop van de procedure
in de zaak van [eiser]tegen de curatoren blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de verificatievergadering in het faillissement van [naam 1], waarin de rechter-commissaris de zaak heeft verwezen naar de rechtbank,
  • de conclusie van eis, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 19 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2014, met de daarin genoemde stukken.
1.3.
Het verloop van de procedure
in de zaak van [eiser 1]tegen de curatoren blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de verificatievergadering in het faillissement van [naam 1], waarin de rechter-commissaris de zaak heeft verwezen naar de rechtbank,
  • de conclusie van eis, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 19 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2014, met de daarin genoemde stukken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in alle drie zaken

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.
[eiseres], [eiser] respectievelijk [eiser 1] hebben substantiële bedragen aan [naam 1] geleend en met [naam 1] afgesproken dat [naam 1] over de geleende hoofdsommen rente zou vergoeden en de geleende hoofdsommen zou terugbetalen. [naam 1] heeft vervolgens, in verband met deze geldleningen, bedragen aan [eiseres], [eiser] respectievelijk [eiser 1] betaald, die hoger zijn dan de van ieder van hen geleende hoofdsom, maar lager dan de optelsom van de geleende hoofdsom en de door [naam 1] toegezegde rente.
2.2.
[naam 1] heeft gedurende een aantal jaren ook van anderen, in totaal 1.418 mensen, op grote schaal geld geleend. Hij hield zijn kredietverstrekkers voor dat hij de geleende gelden uiterst profijtelijk belegde, waardoor hij in staat was zeer hoge rentevergoedingen te betalen. In plaats van de geleende gelden te beleggen, betaalde hij echter met deze gelden toegezegde rentes of geleende hoofdsommen aan anderen (meestal eerdere inleggers), waarmee hij in feite een piramidespel (Ponzi-scheme) exploiteerde.
Hiervoor is [naam 1] naderhand, bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 2007, strafrechtelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar.
2.3.
Op enig moment was [naam 1] niet meer in staat om de overeengekomen rente en de uitstaande leningen terug te betalen.
Hij is bij vonnis van 15 juni 2005 van deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curatoren als zodanig.
2.4.
[eiseres], [eiser] en [eiser 1] hebben vorderingen ter verificatie ingediend in het faillissement van [naam 1]:
[eiseres]: € 1.120.270,-
[eiser]: 6.033.827,-
[eiser 1]: 700.000,-.
2.5.
De curatoren hebben geweigerd deze vorderingen te erkennen, omdat [eiseres], [eiser] en [eiser 1] vóór faillissement per saldo meer hebben ontvangen van [naam 1] dan de door hen aan [naam 1] uitgeleende bedragen en omdat dit gelet op de hiervoor beschreven werkwijze van [naam 1] alleen maar kan zijn gebeurd ten koste van de overige schuldeisers.
2.6.
In een geschil tussen [eiseres] en de curatoren hebben curatoren bovendien hetgeen [eiseres] voor faillissement per saldo boven het door haar uitgeleende bedrag heeft ontvangen teruggevorderd. Bij arrest, dat kracht van gewijsde heeft (Hof Amsterdam, 29 juni 2010, LJN BN 6937, cassatieberoep verworpen bij arrest van 28 oktober 2011, LJN BQ 5986), is beslist dat [eiseres] niet gehouden is een vergoeding aan de boedel te betalen gelijk aan het verschil tussen de hoofdsom, die [eiseres] aan [naam 1] had geleend, en het hogere bedrag, dat [naam 1] later vóór faillietverklaring aan haar had betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres]vordert voor recht te verklaren dat zij in het faillissement van [naam 1] een erkende concurrente vordering heeft van € 1.122.270,- en de curatoren te veroordelen binnen veertien dagen na dit vonnis als boedelschuld € 2.060,50 te betalen, met veroordeling van de curatoren in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser]vordert zijn onvoorwaardelijke concurrente vorderingen van € 5.465.500,- althans € 2.851.587,12 althans een in goede justitie te bepalen bedrag te erkennen en curatoren te veroordelen deze vorderingen te erkennen, met veroordeling van de curatoren in de kosten van het geding.
3.3.
[eiser 1]vordert de curatoren niet-ontvankelijk te verklaren in hun betwisting, althans de betwisting ongegrond te verklaren, en zijn vordering voor het volledige bedrag te erkennen, met veroordeling van de curatoren in de kosten van het geding.
3.4.
[eiseres], [eiser] en [eiser 1] stellen ter toelichting dat zij gelden aan [naam 1] hebben geleend en dat [naam 1] op de dag van zijn faillietverklaring de door hen gevorderde bedragen (aan hoofdsom (en rente)) aan hen verschuldigd was.
[eiseres] stelt verder dat de curatoren onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, door haar vordering niet te verifiëren, en dat de curatoren daarom gehouden zijn haar schade dientengevolge (namelijk: buitengerechtelijke kosten) te vergoeden.
3.5.
De curatoren voeren onder meer tot verweer dat het beroep van [eiseres], [eiser] en [eiser 1] op de door hen gestelde vorderingen onder de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, waardoor het gevorderde moet worden afgewezen. De curatoren zijn verder onder meer ingegaan op de openbare orde, de goede zeden en verschillende bepalingen uit het strafrecht.
3.6.
Partijen hebben ermee ingestemd dat de rechtbank eerst de gemeenschappelijke thema’s in de drie zaken behandelt en dat de rechtbank aldus eerst de vraag beantwoordt of de vorderingen van [eiseres], [eiser] respectievelijk [eiser 1] terecht op deze grond door curatoren zijn betwist of moeten worden overgebracht naar de lijst met erkende crediteuren.

4.De beoordeling

in alle drie zaken

4.1.
De schuldeisers in een faillissement staan tegenover elkaar en de curator in een mede door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding. Zij moeten zich dan ook, wanneer zij zich tegenover de curator beroepen op een vordering op de failliet en de curator verzoeken deze vordering te erkennen, mede laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van de overige schuldeisers in het faillissement. In beginsel mag elke schuldeiser opkomen voor het volle bedrag dat hem toekomt. Dit kan echter anders zijn indien het beroep van de schuldeiser op zijn rechten onder de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.2.
De curatoren hebben er terecht (en onweersproken) op gewezen dat het voornoemde arrest van het Hof Amsterdam (r.o. 2.6 hiervoor), alsmede het daarop volgende arrest in cassatie, geen antwoord geeft op de vraag die partijen aan de rechtbank hebben voorgelegd. Immers, in die arresten is uitsluitend aandacht besteed aan de vraag of [eiseres] de door haar van [naam 1] voor faillissement ontvangen gelden mocht behouden. De thans te beantwoorden vraag, of [eiseres], [eiser] en [eiser 1] zich in dit geval mogen beroepen op hun bevoegdheid erkenning te verlangen van hun vordering op [naam 1] en dus aanspraak maken op betaling uit de boedel na faillissement, is in die arresten niet aan de orde gekomen.
4.3.
Het geschil tussen partijen komt er in de kern op neer dat [eiseres], [eiser] en [eiser 1] zich, wat hun eigen vorderingen betreft, niet kunnen verenigen met de werkwijze die de curatoren hebben gehanteerd voor de verificatie van de vorderingen van de 1.418 schuldeisers in het faillissement.
[eiseres], [eiser] en [eiser 1] stellen dat de gewone regels van toepassing zijn en moeten worden gevolgd: iedere schuldeiser moet de door hem ter verificatie ingediende vordering voldoende toelichten en, bij gemotiveerde betwisting door de curator, bewijzen.
De curatoren zijn het, in verband met de specifieke omstandigheden in dit geval, niet eens met deze stelling. Zij voeren aan dat slechts één werkwijze in dit geval kan worden gehanteerd met het oog op een behoorlijke, zorgvuldige, redelijke en geordende afwikkeling van het faillissement, namelijk: iedere schuldeiser, die gelden op één of meer van de 32 door [naam 1] beheerde bankrekeningen heeft doen bijschrijven en minder van [naam 1] heeft ontvangen dan het ‘ingelegde’ bedrag, wordt in het faillissement erkend tot het bedrag van het verschil tussen zijn ‘rendement’ (het uit bankafschriften af te leiden bedrag dat hij in totaal (aflossing en rente) van [naam 1] heeft ontvangen) en zijn ‘inleg’ (het uit bankafschriften af te leiden bedrag dat hij aan [naam 1] heeft uitgeleend). Indien dit verschil positief is en dus in totaal meer is ontvangen dan uitgeleend, zoals in het geval van [eiseres], [eiser] en [eiser 1], wordt de vordering betwist. De curatoren lichten dit toe als volgt.
  • 1.418 mensen hebben deelgenomen aan het piramidespel van [naam 1] en vorderingen in het faillissement ingediend.
  • Een deugdelijke administratie van [naam 1] is niet aangetroffen.
  • Door [naam 1] verstrekte schuldbekentenissen bieden niet een redelijke mate van zekerheid over de vorderingen van schuldeisers, nu curatoren van schuldeisers hebben ontvangen: vervallen schuldbekentenissen (die volgens de bepalingen ervan hadden moeten worden vernietigd), vervalste schuldbekentenissen, blanco schuldbekentenissen (waarop vrijelijk door de schuldeiser een bedrag kon worden ingevuld) en schuldbekentenissen waarvoor geen geld (of een lager bedrag dan het nominale bedrag van de schuldbekentenis) door de schuldeiser was geleend aan [naam 1].
  • [naam 1] bleek zelfs na faillietverklaring schuldbekentenissen te verstrekken om de bewijspositie van deelnemers aan het piramidespel te verstevigen.
  • De curatoren hebben daarom 20.000 bankmutaties verzameld voor de 32 door [naam 1] beheerde bankrekeningen. Uit deze mutaties blijken veel betalingen, maar veelal niet welk soort betaling (rente, aflossing).
  • Het boedelactief is te beperkt voor een uitvoerig onderzoek naar 1.418 rechtsverhoudingen (en procedures daarover).
[eiseres], [eiser] en [eiser 1] zijn het niet eens met deze conclusies van de curatoren over de te volgen werkwijze, maar zij hebben de voornoemde feitelijke stellingen van de curatoren niet voldoende bestreden en zij hebben in dit opzicht geen bewijs aangeboden, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze feitelijke stellingen.
4.4.
Aan hun betoog, dat het beroep van [eiseres], [eiser] en [eiser 1] op erkenning van de desbetreffende vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, leggen curatoren het volgende ten grondslag.
  • De bedragen die door [naam 1] zijn uitgekeerd aan deelnemers in het piramidespel, zoals [eiseres], [eiser] en [eiser 1], zijn steeds afkomstig geweest uit een misdrijf dat enkele jaren heeft voortgeduurd (namelijk: het exploiteren van het piramidespel). Elke betaling door [naam 1] (aan [eiseres], [eiser] en [eiser 1]) is afkomstig uit de inleg van andere deelnemers, nu [naam 1] niet belegde en geen andere inkomsten had dan geldleningen van deelnemers.
  • Hiervan zijn [eiseres], [eiser] en [eiser 1] thans op de hoogte.
  • [eiseres], [eiser] en [eiser 1] weten thans ook dat de betalingen door [naam 1] aan hen voor zijn piramidespel instrumenteel waren: hij hield zijn reputatie als ‘wonderbelegger’ in stand door substantiële uitkeringen te doen.
  • De meeste deelnemers aan het piramidespel, anders dan [eiseres], [eiser] en [eiser 1], zijn ‘verliezers’, in die zin dat zij (veel) meer hebben ingelegd dan zij van [naam 1] hebben ontvangen (een groep deelnemers heeft zelfs niets terug ontvangen). Gelet op het boedelactief zal slechts een zeer beperkt deel van deze vorderingen kunnen worden uitgekeerd. Erkenning van de vorderingen van [eiseres], [eiser] en [eiser 1] zou meebrengen dat nog minder resteert ter compensatie van het verlies van de verliezers (als al een uitkering aan de verliezers kan worden gedaan).
  • De rendementen die [naam 1] heeft afgesproken met [eiseres], [eiser] en [eiser 1] zijn exorbitant (veelal tientallen procenten per periode van enkele maanden, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011).
  • De curatoren kunnen in dit geval redelijkerwijs geen andere werkwijze hanteren voor de afwikkeling van het faillissement (zie r.o. 4.3 hiervoor).
  • [eiseres], [eiser] en [eiser 1] moeten rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van hun medecrediteuren.
  • Indien de vorderingen van [eiseres], [eiser] en [eiser 1] moeten worden erkend, dan moeten de vorderingen van alle 1.418 schuldeisers opnieuw worden vastgesteld, nu de curatoren (volgens toezegging aan de overige schuldeisers) alle schuldeisers gelijk moeten behandelen. Die nieuwe vaststelling zou meebrengen dat het gehele boedelactief wordt besteed aan werkzaamheden voor de afwikkeling voor de boedel, waarna geen enkele uitkering kan worden gedaan aan de schuldeisers.
  • Erkenning van de vorderingen van [eiseres], [eiser] en [eiser 1] betekent in feite dat het piramidespel, ook ná faillietverklaring, in het stadium dat de strafbare aard en strekking ervan voor een ieder duidelijk is, nog wordt ‘uitgespeeld’ ten gunste van enkele deelnemers die daarvan nu al flink hebben geprofiteerd.
4.5.
De rechtbank onderschrijft dit betoog van curatoren.
Het beroep van [eiseres], [eiser] en [eiser 1] op hun bevoegdheid erkenning te vragen van de vorderingen op [naam 1], is naar het oordeel van de rechtbank onder de hiervoor geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De curatoren hebben dan ook terecht de erkenning van de vorderingen geweigerd. [eiseres], [eiser] en [eiser 1], die meer terug hebben ontvangen dan zij aan [naam 1] hadden geleend, moeten immers rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van hun mede-schuldeisers in het faillissement, die verlies hebben geleden doordat zij (veel) minder dan de inleg of zelfs niets terug hebben ontvangen.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de toezeggingen en de uitbetalingen ten gunste van onder andere [eiseres], [eiser] en [eiser 1] voor [naam 1] instrumenteel zijn geweest: hij hield zijn reputatie als wonderbelegger hoog door gelden aan deelnemers te betalen. [eiseres], [eiser] en [eiser 1] weten dit nu. Zij weten nu ook dat de door hen ontvangen gelden (voor zover het bedrag hiervan hoger is dan het bedrag van de aan [naam 1] geleende hoofdsommen) te herleiden zijn tot de inleg van een andere deelnemer, die verlies heeft geleden. [eiseres], [eiser] en [eiser 1] moeten zich bij deze stand van zaken neerleggen bij de door de curatoren gehanteerde werkwijze. Dit geldt te meer nu de boedel anders extra werk zou moeten doen, waardoor naar redelijke verwachting van de curatoren al het boedelactief zou opgaan aan kosten en in het geheel geen uitkering aan de schuldeisers zou kunnen worden gedaan.
4.6.
[eiseres], [eiser] en [eiser 1] wijzen erop, dat zij in 2005, in de periode na de faillietverklaring, waarin zij hun vorderingen ter verificatie hebben ingediend, niet op de hoogte waren van de fraude van [naam 1]. Zij voegen hieraan toe, dat de curatoren het faillissement per datum faillietverklaring moeten afwikkelen, nu de boedel per die datum is gefixeerd.
Dit betoog baat hen niet.
Bij de beantwoording van de vraag of een beroep van een schuldeiser op een hem toekomende bevoegdheid in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moeten alle relevante omstandigheden op het tijdstip van dat beroep in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoort mede de wetenschap die de schuldeiser heeft op het tijdstip van dat beroep op zijn bevoegdheid. Het fixatiebeginsel doet in dit opzicht niet ter zake. [eiseres], [eiser] en [eiser 1] hebben in 2013 desgevraagd door de curatoren hun vorderingen gehandhaafd. Bij de beoordeling van deze handelwijze moet hun wetenschap in 2013 worden betrokken. In 2013 waren zij op de hoogte van de fraude van [naam 1] en de overige omstandigheden, die de curatoren ter onderbouwing van hun stellingen hebben genoemd.
Het voorgaande zou anders kunnen zijn, indien het faillissement redelijkerwijs had moeten worden afgewikkeld in een stadium, waarin [eiseres], [eiser] en [eiser 1] nog niet op de hoogte waren van de fraude van [naam 1], maar concrete feiten die in deze richting wijzen, zijn gesteld noch gebleken.
4.7.
De curatoren gaan er, gelet op de hiervoor beschreven werkwijze voor de verificatie in dit geval, van uit dat [eiseres], [eiser] en [eiser 1] in het faillissement wensen op te komen voor de rente die zij in hun afspraken met [naam 1] hebben bedongen. De curatoren spreken dan ook steeds van ‘rendementsvorderingen’, waarvan de erkenning wordt gevorderd.
[eiseres], [eiser] en [eiser 1] brengen tegen deze argumentatie in, dat de gelden, die zij vóór faillietverklaring van [naam 1] hebben ontvangen, ingevolge hun afspraken met [naam 1] (geheel dan wel in belangrijke mate) moeten worden toegerekend aan de door [naam 1] verschuldigde rente, en dat zij in het faillissement opkomen voor de terugbetaling van hoofdsommen, die zij aan [naam 1] hebben geleend.
Ook als deze stellingen van [eiseres], [eiser] en [eiser 1] juist zijn, leiden zij niet tot een ander oordeel dan hiervoor is gegeven. [eiseres], [eiser] en [eiser 1] hebben immers vóór faillietverklaring omvangrijke betalingen ontvangen. Deze betalingen zijn hoger dan de hoofdsommen die zij aan [naam 1] hebben geleend. Daarom is het in dit geval, onder de hiervoor geschetste omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij in het faillissement opkomen voor de terugbetaling van hetgeen zij nog te vorderen hebben, ongeacht het antwoord op de vraag of dit hoofdsommen of rente betreft.
in de zaak van [eiseres] tegen de curatoren voorts
4.8.
[eiseres] voert aan dat de methodiek van de curatoren (r.o. 4.3 hiervoor) in strijd met de wet is, omdat rente (rendement), mits bewezen door de schuldeiser (niet in geschil zijn de stellingen van [eiseres] op dit punt), tot de schade behoort waarvan [eiseres] vergoeding mag verlangen (art. 6:96 BW). Het is volgens [eiseres] jegens haar onrechtmatig dat de curatoren hun methodiek dwingend opleggen.
Uit het voorgaande volgt dat dit betoog naar het oordeel van de rechtbank ongegrond is en dat het beroep van [eiseres] op de gewone wijze van afwikkeling van het faillissement, in samenhang met art. 6:96 BW, in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.9.
De opmerkingen van [eiseres] over de goederenrechtelijke regels met betrekking tot bezit, en in het bijzonder de regel dat een bezitter, eenmaal te goeder trouw, wordt geacht dit te blijven (art. 3:118 lid 2 BW), zijn voor de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW niet relevant.
4.10.
[eiseres] voert ook aan dat het proces-verbaal van de verificatievergadering kracht van gewijsde heeft (art. 121 lid 4 Fw), waardoor curatoren, na erkenning van haar vordering, niet gehouden zullen zijn alle vorderingen van de overige schuldeisers opnieuw vast te stellen.
Deze stelling faalt.
Uit de overgelegde correspondentie, die de curatoren aan alle schuldeisers hebben gestuurd, kan redelijkerwijs worden afgeleid dat de curatoren aan de schuldeisers steeds hebben laten weten hen gelijk te zullen behandelen langs de lijnen van de werkwijze die zij met instemming van de rechter-commissaris hebben vastgesteld (namelijk: iedere vordering wordt vastgesteld op grond van de inleg zoals blijkt uit bankafschriften, verminderd met ontvangsten, die uit bankafschriften blijken, waarbij alle overige elementen buiten beschouwing worden gelaten). De schuldeisers hebben hierop gerechtvaardigd mogen vertrouwen en zij zouden desgewenst de curator mogen verzoeken hun vordering opnieuw te beoordelen, indien de curator, in afwijking van deze werkwijze, alsnog de vordering van [eiseres], die op een andere wijze is berekend, zou erkennen. Het proces-verbaal van de verificatievergadering biedt geen ruimte voor een ander oordeel. [verweerders] heeft immers tijdens die vergadering verklaard dat, indien het standpunt van een paar schuldeisers in lopende procedures zou worden gehonoreerd, dit gevolgen zou kunnen hebben voor de vordering van veel andere schuldeisers, die gelijksoortige overeenkomsten met gefailleerde zijn aangegaan (proces-verbaal onder 2.2).
4.11.
De slotsom is dat het door [eiseres] gevorderde moet worden afgewezen.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curatoren worden begroot op:
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punt × tarief € 3.211,-)
Totaal € 6.696,00.
in de zaak van [eiser] tegen de curatoren voorts
4.13.
[eiser] stelt dat de curatoren hem anders behandelen dan de overige schuldeisers in het faillissement, doordat zij weigeren zijn vordering te erkennen en eisen dat hij bij de indiening van zijn vordering ter verificatie te goeder trouw was.
Deze stelling faalt, nu [eiser] uitgaat van een verkeerde lezing van de stellingen van de curatoren. De curatoren achten het beroep van [eiser] op zijn bevoegdheid zijn vordering te handhaven, gelet op de concrete omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Deze benadering van de curatoren is niet anders dan de handelwijze van de curatoren ten aanzien van de overige schuldeisers in het faillissement.
4.14.
[eiser] verwijst naar het requisitoir van de officier van justitie (in de strafzaak tegen [naam 1], naar de rechtbank begrijpt) en zijn inzage in de crediteurenlijsten ter griffie van de rechtbank (in het faillissement). Hij verbindt aan deze gegevens (totale ingediende vorderingen; totale betwiste vorderingen; totale erkende vorderingen; verschillende ronde bedragen op de lijsten; erkenning van vorderingen, ingediend door cliënten van hem; geen rekening gehouden met schadevergoedingen, betaald aan die cliënten; conclusie van eis, nr. 39) de conclusie dat de curatoren naar willekeur handelen bij hun weigering zijn vordering te erkennen en daarom hun recht zijn vordering te betwisten hebben verwerkt.
Voor zover [eiser] de werkwijze van de curatoren en het hiervoor gegeven oordeel over de onaanvaardbaarheid van zijn beroep op zijn bevoegdheid een vordering ter verificatie in te dienen bestrijdt, is zijn stelling onvoldoende toegelicht. De door [eiser] gestelde cijfermatige verschillen tussen de gegevens van de curatoren en die van de officier zijn immers, ook bezien in het licht van zijn overige stellingen, niet zodanig dat willekeur in deze werkwijze voldoende is onderbouwd. Dit geldt te meer nu onduidelijk is gebleven op welke bronnen de officier zijn cijfers heeft gebaseerd en in welke context de officier de cijfers heeft gepresenteerd. [eiser] heeft zich verder kennelijk verzet tegen de beslissing van de curatoren om cliënten van hem aan te merken als schuldeisers van [naam 1]. De curatoren hebben aldus beslist omdat gelden van die cliënten rechtstreeks door [eiser] zijn doorgeleend aan [naam 1]. Deze beslissing van de curatoren is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat zij [eiser] (zonder goede gronden of onrechtmatig of onevenredig of in onaanvaardbare mate) ongelijk behandelen. Van rechtsverwerking is geen sprake.
4.15.
Voor zover [eiser] stelt dat de hoogte van zijn vordering anders is, dan curatoren aanvoeren, kan het debat hierover worden voortgezet, zoals toegezegd ter gelegenheid van de comparitie. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van Van der Heide, waarin hij gemotiveerd te kennen kan geven op welke punten hij nog een beslissing verlangt.
Er zijn termen om reeds thans de mogelijkheid van hoger beroep open te stellen.
in de zaak van [eiser 1] tegen de curatoren voorts
4.16.
[eiser 1] heeft er terecht op gewezen dat hij in zijn vorderingen kan worden ontvangen, ofschoon hij in zijn conclusie van eis [verweerders] (maar niet ook [verweerders]) heeft genoemd. Anders dan de curatoren betogen, heeft het ontbreken van de naam van [verweerders] op het voorblad van een conclusie van eis geen rechtsgevolgen. Het geschil tussen [eiser 1] en de curatoren is door de rechter-commissaris ter gelegenheid van de verificatievergadering verwezen naar de rechtbank, waarmee dit geschil aanhangig is gemaakt.
4.17.
Zoals toegezegd ter gelegenheid van de comparitie, zal het debat worden voortgezet. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van [eiser 1], waarin hij gemotiveerd te kennen kan geven op welke punten hij nog een beslissing verlangt.
Er zijn termen om reeds thans de mogelijkheid van hoger beroep open te stellen.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak zaaknummer / rolnummer: C/13/548970 / HA ZA 13-992(
[eiseres] tegen de curatoren)
5.1.
wijst af het gevorderde,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op € 6.696,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak zaaknummer / rolnummer: C/13/549123 / HA ZA 13-1090 ([eiser] tegen de curatoren)
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van 8 oktober 2014 voor akte aan de zijde van [eiser] tot het onder 4.15 omschreven doel,
5.5.
bepaalt dat reeds thans hoger beroep tegen dit vonnis mogelijk is,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan,
en in de zaak zaaknummer / rolnummer: C/13/550007 / HA ZA 13-1341(
[eiser 1] tegen de curatoren)
5.7.
verwijst de zaak naar de rol van 8 oktober 2014 voor akte aan de zijde van [eiser 1] tot het onder 4.17 omschreven doel,
5.8.
bepaalt dat reeds thans hoger beroep tegen dit vonnis mogelijk is,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.K. van der Valk Bouman, voorzitter, en mrs. L.S. Frakes en L. van Berkum, leden van genoemde kamer, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014.