ECLI:NL:RBAMS:2014:673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
AMS 11-6160
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake omgevingsvergunning voor het Verzetsmuseum te Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door de erfgenamen van een overleden eiseres. De eiseres had op 26 december 2011 beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, dat op 6 juli 2011 een omgevingsvergunning had verleend aan het Verzetsmuseum voor het veranderen en vergroten van hun gebouw. Na het overlijden van de eiseres op 8 maart 2012, diende haar gemachtigde, [betrokkene 1], het beroep voort te zetten. De rechtbank heeft [betrokkene 1] in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij gerechtigd was om de procedure voort te zetten, maar hij kon geen volmacht van de andere erfgenamen overleggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vertegenwoordiging zonder volmacht niet mogelijk is, en dat de erfgenamen, waaronder [betrokkene 1], niet in staat waren om het beroep voort te zetten zonder de benodigde documenten. De rechtbank heeft ook overwogen dat [betrokkene 1] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de panden waarover hij sprak nog steeds deel uitmaakten van de onverdeelde boedel en er geen eigendomsoverdracht had plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel voorzien, waarbij binnen zes weken na verzending hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beslissing is genomen door mr. A.W.C.M. van Emmerik, met mr. J.M. Breimer als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 11/6160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2014 in de zaak tussen

wijlen [de vrouw] ,

voorheen wonende te Amsterdam,
eiseres,
(gemachtigde [betrokkene 1] )
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder (gemachtigde mr. C.L. Brinks).
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de stichting Stichting Verzetsmuseum,
gevestigd te Amsterdam,
vergunninghouder (gemachtigde [betrokkene] ).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan het Verzetsmuseum een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het gebouw [adres] te Amsterdam met behoud van bestemming tot museum.
Bij besluit van 17 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2013. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, samen met [de persoon] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens zijn met vergunninghouder verschenen [belanghebbende 1] , architect, en [belanghebbende 2] . Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 21 februari 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ) in de gelegenheid te stellen om een schriftelijke verklaring naar de rechtbank te sturen waaruit blijkt dat hij gerechtigd dan wel gemachtigd is om de beroepsprocedure voort te zetten, daar eiseres op 8 maart 2012 is overleden. [betrokkene 1] heeft bij brief van 22 februari 2013 een afschrift van de verklaring van executele van 16 maart 2012 aan de rechtbank gestuurd, waaruit blijkt dat hij benoemd is tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van eiseres.
Bij brief van 11 april 2013 heeft de rechtbank [betrokkene 1] verzocht om een volmacht van de andere erfgenamen over te leggen waaruit blijkt dat [betrokkene 1] de gezamenlijke erven vertegenwoordigt dan wel een notariële verklaring van erfrecht.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar een enkelvoudige kamer verwezen en heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 14 november 2013. [betrokkene 1] is verschenen. Verweerder en vergunninghouder zijn niet verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 25 november 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en [betrokkene 1] in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat hij, zoals door hem ter zitting is verklaard, de panden aan de [straat] in eigendom heeft verkregen. Bij brief van 6 december 2013 heeft hij gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten nadat partijen toestemming, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hebben gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.

Overwegingen

1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is.
2.
Eiseres heeft op 26 december 2011 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij is op 8 maart 2012 overleden. Haar belang bij het voeren van de beroepsprocedure is daarmee komen te vervallen. In de regel kan een lopende procedure worden voortgezet op naam van eventuele erfgenamen, mits zij dit wensen en daarbij belang hebben. Zij moeten in dat geval worden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, die daartoe – op grond van artikel 8:24 van de Awb – een schriftelijke volmacht van hen behoeft.
3.
[betrokkene 1] , die als gemachtigde van zijn moeder optrad ten tijde van het instellen van beroep, heeft ter zitting op 14 februari 2013 verklaard dat hij één van de erfgenamen is en de procedure wenst voort te zetten. Hij is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij bevoegd is namens de erfgenamen het beroep voort te zetten. [betrokkene 1] heeft de verklaring van executele van 16 maart 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres drie erfgenamen heeft, waaronder [betrokkene 1] . Uit de verklaring blijkt verder dat nog geen verklaring is afgelegd omtrent de aanvaarding van de nalatenschap. De rechtbank heeft [betrokkene 1] vervolgens in de gelegenheid gesteld (alsnog) een verklaring van erfrecht dan wel een volmacht van de andere erfgenamen over te leggen. [betrokkene 1] heeft de gevraagde verklaring van erfrecht niet kunnen overleggen. Evenmin heeft hij kunnen voldoen aan het machtigingsvereiste. Nu vertegenwoordiging zonder volmacht niet mogelijk is, dient de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4.
[betrokkene 1] heeft ter zitting op 14 november 2013 verklaard dat hij uit de erfenis van zijn moeder de panden aan de [straat] in eigendom heeft verkregen en daarom als belanghebbende aangemerkt zou moeten worden in de procedure. Uit het bij brief van 6 december 2013 meegestuurde afschrift van het testament blijkt dat [betrokkene 1] de genoemde panden zijn toebedeeld. Eiser heeft in de brief opgemerkt dat er geen overeenstemming over de gehele afwikkeling van het testament is, maar dat de toedeling van de panden niet ter discussie staat. Verder heeft eiser opgemerkt dat de panden nog steeds deel uitmaken van de onverdeelde boedel en dat er nog geen eigendomsoverdracht plaats heeft kunnen vinden. De rechtbank is van oordeel dat alleen al uit het feit dat geen eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, volgt dat eiser in ieder geval niet in de hoedanigheid van eigenaar van de twee panden als belanghebbende kan worden aangemerkt.
5.
Gezien het bovenstaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB