ECLI:NL:RBAMS:2014:6698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
AMS 14-1736
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op uitkering en de rol van de bestuursrechter in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in [Land] woont en een WAO-uitkering ontvangt, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft een gelegd beslag op de uitkering van de eiser, dat is uitgevoerd op verzoek van derden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om het beslag uit te voeren, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV verplicht is om volledige medewerking te verlenen aan het beslag zonder de geldigheid of de omvang daarvan te beoordelen. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie, waarin is bepaald dat een derde-beslagene, zoals het UWV, niet kan oordelen over de rechtmatigheid van het beslag. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser de mogelijkheid heeft om de kantonrechter te verzoeken om een beslagvrije voet vast te stellen, wat in dit geval is gebeurd. De kantonrechter heeft op 10 juni 2014 een beslagvrije voet vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV niet eerder aan deze beschikking kon voldoen omdat deze nog niet was genomen ten tijde van het bestreden besluit.

Eiser heeft verder aangevoerd dat er procedurele fouten zijn gemaakt door de deurwaarder en het UWV, maar de rechtbank oordeelt dat deze fouten de rechtsgeldigheid van het beslag niet aantasten. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en wijst zijn verzoek om schadevergoeding af, omdat het beroep niet succesvol was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/1736

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2014 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], [Land], eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.M.A. Clerx).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat beslag op zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is gelegd en dat aan dat beslag uitvoering zal worden gegeven.
Bij besluit van 10 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2014.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser woont in [Land] en ontvangt sinds 1 januari 1996 een WAO-uitkering van verweerder.
1.2.
Bij vonnis van 11 oktober 2011 heeft het Gerechtshof Den Bosch in hoger beroep van eiser en zijn echtgenote vijf vonnissen van de rechtbank Den Bosch bekrachtigd. De rechtbank Den Bosch had de vordering van [Beslagenen] van
€ 22.689,01 op eiser en zijn echtgenote toegewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij.
1.3.
Bij exploot van 6 september 2013 heeft de deurwaarder op verzoek van[Beslagenen] onder verweerder executoriaal derdenbeslag gelegd op de WAO-uitkering van eiser. De deurwaarder heeft de beslagvrije voet daarbij vastgesteld op nihil.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat in verband met dit beslag met ingang van 1 oktober 2013 iedere maand eisers gehele WAO-uitkering, inclusief vakantiegeld, wordt ingehouden. De totale beslagsom bedraagt € 37.693,12. Eiser ontvangt daarom geen bedragen meer op zijn rekening.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat hij verplicht is om, indien beslag op een uitkering wordt gelegd, hetgeen voor beslag vatbaar is op de uitkering in te houden en af te dragen aan de beslaglegger. In bezwaar kan alleen de betaling onderwerp van toetsing zijn en niet de geldigheid van het beslag. Voor de geldigheid van het gelegde beslag en voor de hoogte van de beslagvrije voet dient eiser zich tot de beslaglegger te wenden. Verweerder wijst eiser op de mogelijkheid om de kantonrechter in Nederland te verzoeken om een beslagvrije voet vast te stellen.
2.
2.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een beslagvrije voet.
2.2.
De rechtbank stelt voorop dat het primaire besluit, waarbij verweerder ter uitvoering van een beslag een betalingsbeslissing heeft genomen, dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 31 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:376).
2.3.
Een derde-beslagene (in dit geval verweerder) is gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM7280)).
Als verweerder die beoordeling wel zou mogen verrichten, dan zou dat betekenen dat verweerder een oordeel van de (beslag)rechter naast zich zou mogen neerleggen. Dat zou een -in een rechtsstaat onaanvaardbare- uitholling betekenen van het gezag van rechterlijke oordelen.
2.4.
Niet alleen verweerder, ook de bestuursrechter dient uit te gaan van het oordeel van de beslagrechter. Zou de bestuursrechter daar wel een eigen oordeel over mogen vormen, dan ontstaat immers het risico van tegenstrijdige uitspraken van de civiele rechter en de bestuursrechter. Ook daarmee zou nut en gezag van rechterlijke oordelen worden ondergraven.
2.5.
Dat betekent overigens niet dat eiser geheel machteloos staat ten opzichte van het gelegde beslag. Eiser heeft inmiddels ook de hem ter beschikking staande procedure bij de kantonrechter ingezet en dit heeft succes gehad. De beslagvrije voet van eiser en zijn echtgenote is bij beschikking van 10 juni 2014 met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2013 vastgesteld op € 1.378,39 per maand en vanaf 1 januari 2014 op € 1.406,56 per maand. Ook praktisch bezien is er in de zaak van eiser dus geen noodzaak geweest voor een aanvullende rol van de bestuursrechter.
2.6.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij vanaf 10 juni 2014 -met inachtneming van de door de kantonrechter vastgestelde beslagvrije voet- uitvoering aan het beslag geeft. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet gehouden dit eerder (bijvoorbeeld ten tijde van het bestreden besluit) te doen. Dat zou praktisch gezien ook onmogelijk zijn geweest, omdat de beschikking van de kantonrechter toen nog niet was genomen.
Eiser dient zich voor de periode voorafgaande aan 10 juni 2014 (en de in de beschikking opgenomen terugwerkende kracht) tot de beslaglegger te wenden.
2.7.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de deurwaarder het beslagexploot ten onrechte in twee verschillende uitvoeringen aan verweerder heeft verstrekt, te weten op 6 en op 10 september 2013. Daarnaast bevatten de Modelverklaringen UWV, verzonden bij brieven van 29 november 2013 en 10 februari 2014, niet de vereiste informatie. Eiser vindt het vreemd dat er twee verschillende Modelverklaringen UWV voor één derdenbeslag zijn. Verder stelt eiser dat de drie vonnissen genoemd in het beslagexploot van 6 september 2013 niet door de Franse deurwaarder (en dus niet rechtsgeldig) aan eiser zijn betekend conform het Haags Verdrag en/of de Betekeningsverordening 2007. Bovendien is de overbetekening van het beslagexploot volgens eiser niet correct door de Franse deurwaarder geschied. Voorts meent eiser dat verweerder, ondanks de spoedeisende situatie, te laat heeft gereageerd op zijn brieven van 26 en 27 september 2013. Verder beklaagt eiser zich over de gang van zaken tijdens de hoorzitting. Er is niet gesproken over de totstandkoming van het beslag, er is geen duidelijkheid gekomen over de twee verschillende beslagdata en een bespreking van de Modelverklaring UWV leidde volgens eiser tot irritatie bij verweerder. Ook meent eiser dat hij de toelichting op het gelegde derdenbeslag veel te laat (pas bij toezending van het bestreden besluit) heeft ontvangen.
2.8.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgronden betrekking hebben op formele, procedurele aspecten van de beslaglegging en van de bezwaarprocedure bij verweerder. Deze beroepsgronden doen evenwel, wat daar verder ook van zij, niet af aan het feit dat verweerder -gelet op het voorgaande- gehouden is volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Bovendien wordt eiser door de gestelde formele gebreken niet in zijn belangen geschaad. De financiële schade voor eiser wordt immers veroorzaakt door het beslag zelf. Al hetgeen eiser heeft aangevoerd tast de rechtsgeldigheid daarvan in de kern niet aan.
Ook de noodzaak van een snelle reactie door verweerder op eisers brieven van 26 en 27 september 2013 alsmede de door eiser geschetste gang van zaken tijdens de hoorzitting, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot een gegrond beroep leiden. De rechtbank wijst er daarbij op dat verweerder binnen een week aan eiser duidelijkheid heeft verschaft door bij het primaire besluit van 3 oktober 2013 mede te delen dat hij uitvoering ging geven aan het gelegde beslag.
2.9.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.10.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Niersman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
D: B
SB

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.