ECLI:NL:RBAMS:2014:6546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
C-13-483631 - HA ZA 11-605
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vergoeding voor werkzaamheden en geldlening tussen partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] over de betaling van een vergoeding voor werkzaamheden die [eiser in conventie] heeft verricht in het kader van de verdeling van een nalatenschap en de verkoop van een perceel grond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bewijs is geleverd dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde in conventie] een vergoeding zou betalen voor de werkzaamheden van [eiser in conventie]. Echter, het bewijs dat er sprake is van een geldlening is niet geleverd. De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 oktober 2014 geoordeeld dat [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] een bedrag van € 68.191,38 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 april 2010. De rechtbank heeft ook de kosten van het deskundigenbericht en de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] toegewezen. De vorderingen van [gedaagde in conventie] in reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. Marcus en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/483631 / HA ZA 11-605
Vonnis van 15 oktober 2014
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.T.P.H. Jacobs,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2013, met de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, tevens van comparitie van partijen (waarbij [eiser in conventie] zijn eis in conventie heeft verminderd) van 22 januari 2014,
  • het proces-verbaal van voortzetting enquête en contra-enquête van 8 april 2014,
  • de conclusie na getuigenverhoor van 4 juni 2014,
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van 30 juli 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Mr. Harmsen, ten overstaan van wie de eerste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, mr. Woerdman, die het tussenvonnis van 25 januari 2012 heeft gewezen en Mr. Pieters, ten overstaan van wie het pleidooi heeft plaatsgevonden, die het tussenvonnis van 21 augustus 2013 heeft gewezen en ten overstaan van wie getuigenverhoren en de tweede comparitie van partijen hebben plaatsgevonden, zijn niet langer werkzaam bij (de afdeling privaatrecht van) deze rechtbank, zodat zij buiten staat zijn dit vonnis te wijzen.

2.De verdere beoordeling

in conventie
Samenvatting
2.1.
Het gaat in deze zaak -kort samengevat- allereerst om het antwoord op de vraag of [gedaagde in conventie] en [eiser in conventie] zijn overeengekomen dat [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] een vergoeding zou betalen voor werkzaamheden die [eiser in conventie] voor [gedaagde in conventie] heeft verricht ter zake van de verdeling van een nalatenschap en de verkoop van een perceel [naam] te [plaats] (hierna: de grond). Ten tweede gaat het om de vraag of tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] een geldlening tot stand is gekomen.
De vergoeding
2.2.
Bij tussenvonnis van 25 januari 2012 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen naar de handtekening die onder een schriftelijk stuk van 30 juni 2007 door [gedaagde in conventie] zou zijn geplaatst. In voornoemd stuk is een door [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] te betalen vergoeding opgenomen. Naar aanleiding van het deskundigenbericht heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 21 augustus 2013 overwogen dat de echtheid van de handtekening van [gedaagde in conventie] onder het stuk van 30 juni 2007 niet is komen vast te staan, zodat geen dwingende bewijskracht uitgaat van de daarin opgenomen verklaring van [gedaagde in conventie].
Vervolgens is in voornoemd tussenvonnis van 21 augustus 2013 (zie r.o. 2.1.6.) overwogen dat voor zover deze gestelde overeenkomst van 30 juni 2007 aan de vorderingen van [eiser in conventie] ten grondslag is gelegd, deze vorderingen conform hetgeen in het tussenvonnis van 25 januari 2012 in r.o. 7.9 is overwogen, zullen worden afgewezen.
2.3.
Voorts heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 21 augustus 2013 overwogen dat [eiser in conventie] zijn vorderingen en de grondslagen daarvan ter gelegenheid van het pleidooi van 17 april 2013 in die zin heeft gewijzigd dat [eiser in conventie] veroordeling van [gedaagde in conventie] vordert tot betaling aan [eiser in conventie] van:
  • primair: 50% van de opbrengst van de grond die verkocht is aan Ditlaar Staete B.V.;
  • subsidiair: 24% van de opbrengst van deze grond;
  • meer subsidiair: € 67.322,00, zijnde het verschil tussen de oorspronkelijke vraagprijs van
€ 6,10 en de verkoopprijs van € 5,17 per vierkante meter grond.
- uiterst subsidiair: € 47.000,00, zijnde het (volgens [eiser in conventie]) door [gedaagde in conventie] ter comparitie erkende bedrag.
Over het meer subsidiair gevorderde bedrag is ter gelegenheid van de op 22 januari 2014 na afloop van het getuigenverhoor gehouden comparitie van partijen door [eiser in conventie] verklaard dat dit onjuist is. Het moet zijn € 400.000/72.390 = € 5,52 per m2. De vraagprijs bedroeg niet € 6,10, maar € 6,00 per m2, zodat het verschil € 0,48 bedraagt en dus meer subsidiair niet € 67.322,00 wordt gevorderd maar € 34.747,20 (72.290 × € 0,48). Vervolgens is de eis van [eiser in conventie] gewijzigd in die zin dat wordt gevorderd subsidiair betaling van € 47.000,00 en uiterst subsidiair betaling van € 34.747,20.
2.4.
Met betrekking tot de gewijzigde eis in conventie heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 21 augustus 2013 reeds overwogen (zie r.o. 2.3.) dat de gewijzigde primaire grondslag van de eis in conventie een eisvermeerdering bij pleidooi behelst welke de rechtbank in strijd heeft geacht met de goede procesorde waardoor deze niet is toegestaan. Dit betekent dat de primaire vordering (zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven) thans geen bespreking meer behoeft.
2.5.
In zijn akte na getuigenverhoor heeft [eiser in conventie] zijn gewijzigde eis in conventie als volgt weergegeven. [eiser in conventie] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair:
veroordeling van [gedaagde in conventie] tot betaling van het bedrag ad 24% van € 400.000,00, te weten € 96.000,00 te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% over € 96.000,00 met ingang van 1 januari 2008;
II. subsidiair:
veroordeling van [gedaagde in conventie] tot betaling van het bedrag van € 47.000,00 (zijnde het bedrag waarvan [eiser in conventie] stelt dat dit door [gedaagde in conventie] ter comparitie van 19 september 2011 is toegegeven verschuldigd te zijn), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2010;
III. uiterst subsidiair:
veroordeling van [gedaagde in conventie] tot betaling van het bedrag van € 34.747,20 (€ 0,48 × 73.390 m2), zijnde het verschil tussen de vraagprijs en opbrengstprijs per vierkante meter grond, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2010;
IV. [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling aan [eiser in conventie] van een bedrag van € 16.213,80 ter zake van voorgeschoten/geleend geld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2010;
V. [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, de beslagkosten en de kosten van deze procedure.
Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank van deze vordering uitgaan.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat in r.o. 2.3. van het tussenvonnis van 21 augustus 2013 is overwogen dat [eiser in conventie] in deze procedure heeft betoogd dat hij water bij de wijn heeft gedaan, zodat het percentage van 50% van de opbrengst van de grond naar beneden is bijgesteld naar 24% van die opbrengst. Op grond van die stelling heeft de rechtbank overwogen hoe dan ook niet meer dan 24% (van de opbrengst van de grond) toe te zullen wijzen, ook als de eventuele onder ede te horen getuigen zouden bevestigen dat er sprake is geweest van een tussen partijen overeengekomen percentage van 50% van de opbrengst van de grond.
2.7.
In r.o. 2.4. van het tussenvonnis van 21 augustus 2013 is vervolgens overwogen dat [gedaagde in conventie] telkens heeft aangevoerd dat [eiser in conventie] wel recht had op een vergoeding voor zijn werkzaamheden, maar dat [eiser in conventie] deze zou ontvangen van de koper van de grond. In verband daarmee is de verkoopprijs van de grond naar beneden bijgesteld en heeft [gedaagde in conventie] met een mindere opbrengst genoegen genomen. Indien [gedaagde in conventie] nu zou moeten betalen aan [eiser in conventie], dan zou [gedaagde in conventie] in wezen tweemaal betalen, aldus steeds [gedaagde in conventie]. In r.o. 2.5. van het tussenvonnis van 21 augustus 2013 is overwogen dat de door [eiser in conventie] overgelegde schriftelijke verklaringen steun bieden voor de stelling van [eiser in conventie] dat hij aanvankelijk met [gedaagde in conventie] was overeengekomen dat hij recht had op een vergoeding van 50%. Vervolgens is [eiser in conventie] toegelaten te bewijzen dat hij met [gedaagde in conventie] is overeengekomen dat hij een vergoeding zou ontvangen wegens zijn werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde in conventie] en tevens de hoogte van die vergoeding (zie r.o. 3.1. van het tussenvonnis van 21 augustus 2013). Ook is [eiser in conventie] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij een bedrag van € 3.713,80 heeft voorgeschoten aan mr. Lassche ten behoeve van [gedaagde in conventie], alsmede dat hij aan [gedaagde in conventie] een bedrag van € 12.500,00 heeft uitgeleend (zie r.o. 3.2. van voornoemd tussenvonnis).
2.8.
[eiser in conventie] heeft als getuigen doen horen, zichzelf, [naam 1] (een vriendin van [eiser in conventie]), [naam 2] (een vriend van [eiser in conventie]), [naam 3] (een vriend van [eiser in conventie]) en [naam 4] (die namens Ditlaar Staete B.V. de koopovereenkomst ten aanzien van de grond met [gedaagde in conventie] heeft gesloten). In contra-enquête is als getuige gehoord de echtgenote van partij [gedaagde in conventie], [naam 5].
2.9.
De rechtbank oordeelt [eiser in conventie] geslaagd in het hem opgedragen bewijs, dat hij met [gedaagde in conventie] is overeengekomen dat [eiser in conventie] een vergoeding zou ontvangen voor de werkzaamheden die [eiser in conventie] voor [gedaagde in conventie] heeft verricht. De verklaring van [eiser in conventie] als partijgetuige dat hij met [gedaagde in conventie] is overeengekomen dat zijn werkzaamheden zouden worden beloond door de winst van de verkoop van de grond 50/50 te verdelen wordt immers gesteund door de verklaring van [naam 1] die heeft verklaard meermaals bij gesprekken tussen [gedaagde in conventie] en [eiser in conventie] te hebben gezeten waarbij [gedaagde in conventie] heeft gezegd dat als het land bij het huis van [gedaagde in conventie] verkocht zou worden, de winst met [eiser in conventie] zou worden gedeeld. Ook [naam 2] heeft dit bevestigd door te verklaren dat [gedaagde in conventie] tegen hem heeft gezegd dat de winst van de verkoop van de grond zou worden gedeeld tussen [gedaagde in conventie] en [eiser in conventie]. [naam 4] heeft eveneens verklaard dat tijdens gesprekken met [gedaagde in conventie] en [eiser in conventie] door beide partijen is gezegd dat de opbrengst van de grond, zijnde het verschil tussen de aankoopprijs en de verkoopprijs, zou worden gedeeld tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] op basis van fifty-fifty. Tenslotte heeft zelfs de echtgenote van [gedaagde in conventie] in contra-enquête verklaard dat [eiser in conventie] een beloning zou ontvangen voor zijn werkzaamheden voor [gedaagde in conventie], alleen voegt zij eraan toe dat die vergoeding betaald zou worden door de koper van de grond.
2.10.
De stelling van [gedaagde in conventie] dat met [eiser in conventie] is overeengekomen dat de door [eiser in conventie] te ontvangen vergoeding zou worden betaald door de koper van de grond, wordt verworpen. Immers heeft alleen de echtgenote van [gedaagde in conventie] dit in haar getuigenverklaring bevestigd. De koper van de grond, voor wie [naam 4] is opgetreden, heeft dit stellig ontkend. [naam 4] heeft verklaard nooit een bedrag aan [eiser in conventie] te hebben betaald. Voor het verschil in oorspronkelijke koopsom van de grond en de daadwerkelijk betaalde koopsom heeft [naam 4] tijdens het getuigenverhoor verwezen naar zijn aanvullende verklaring van 30 november 2011 (zoals overgelegd als productie 4 ter gelegenheid van het pleidooi op 17 april 2013). Daarin verklaart [naam 4] het verschil in koopsom van € 6,00 per m2 naar € 5,25 per m2 door de betaling die [naam 4] heeft gedaan aan de beslaglegger op de grond, omdat [gedaagde in conventie] door die beslaglegging niet kon leveren. Ook was [gedaagde in conventie] door het gelegde beslag niet in staat tijdig te leveren, waardoor voor [naam 4] (althans de door hem vertegenwoordigde vennootschap Ditlaar Staete B.V.) schade is ontstaan vanwege het mislopen van de vrijstelling van 6% overdrachtsbelasting. Deze verklaring van [naam 4] ten aanzien het verschil tussen de oorspronkelijke koopsom van € 6,00 per m2 en de uiteindelijk betaalde koopsom van € 5,25 m2 van de grond acht de rechtbank aannemelijk en overtuigend. Dit in tegenstelling tot de verklaring van de echtgenote van [gedaagde in conventie] die niet meer precies weet hoe het bedrag van € 0,48, die [eiser in conventie] als beloning voor zijn werkzaamheden van de koper van de grond zou ontvangen, tot stand is gekomen. Geen van de getuigen heeft verklaard dat er sprake is geweest van een overeenkomst met de koper van de grond waarbij deze [eiser in conventie] zou betalen voor de werkzaamheden die [eiser in conventie] voor [gedaagde in conventie] heeft verricht.
2.11.
Rest de vraag welk bedrag dient te worden toegewezen. [eiser in conventie] heeft verklaard dat het verschil, dus de winst (van de verkoop van de grond) bij helften zou worden verdeeld. Ook [naam 1] heeft verklaard dat partijen het hebben gehad over verdeling van de winst, evenals [naam 2]. Tenslotte heeft ook [naam 4] verklaard dat partijen de opbrengst van de grond bij helften zouden verdelen waarbij zij onder de opbrengst hebben verstaan het verschil tussen de aankoopprijs en de verkoopprijs van de grond. Nu vaststaat dat [gedaagde in conventie] de grond heeft gekocht voor € 1,6 m2 en dat hij deze heeft verkocht voor € 5,525, is het verschil € 3,925. In totaal was het perceel 72.390 m2 groot, zodat de winst 72.390 × € 3,925 = € 284.130,75 bedroeg. De helft hiervan bedraagt € 142.065,37. Zoals hiervoor onder r.o. 2.6. reeds is overwogen zal de rechtbank echter niet meer dan 24% van de opbrengst toewijzen. Dit betekent een bedrag van € 284.130,75 × 24% = € 68.191,38.
2.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht over de door [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] te betalen vergoeding geen verdere bespreking.
De geldlening
2.13.
De rechtbank acht [eiser in conventie] niet geslaagd in zijn bewijsopdracht dat hij een bedrag van € 3.713,80 heeft voorgeschoten aan mr. Lassche ten behoeve van [gedaagde in conventie], alsmede dat hij aan [gedaagde in conventie] een bedrag van € 12.500,00 heeft uitgeleend en overweegt hiertoe als volgt.
2.14.
[eiser in conventie] heeft verklaard € 12.500,00 cash aan [gedaagde in conventie] te hebben betaald in aanwezigheid van [naam 1]. Ook [naam 1] heeft verklaard aanwezig te zijn geweest toen [eiser in conventie] dat bedrag aan [gedaagde in conventie] heeft betaald. Het enkel afgeven van een geldbedrag is echter -mede in het licht van de betwisting van [gedaagde in conventie] dat sprake was van een geldlening- onvoldoende om vast te stellen dat het een geldlening betreft van [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie]. Dat bij de overhandiging van het geldbedrag is gesproken over een geldlening heeft geen van de getuigen verklaard. [naam 4] heeft weliswaar verklaard dat [gedaagde in conventie] hem meermaals heeft gevraagd om een voorschot op de koopsom van de grond en tevens dat hem is verteld dat sprake was van een lening van € 12.500,00 van [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie], maar wie dat aan [naam 4] heeft verteld heeft [naam 4] niet verklaard. Dat "de lening" ter sprake is gekomen toen [naam 4] met [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] samen aan tafel zat, is onvoldoende concreet om tot toewijzing van de vordering van [eiser in conventie] te kunnen komen.
2.15.
Het voorgaande geldt eveneens voor het bedrag van € 3.713,80 dat door [eiser in conventie] zou zijn voorgeschoten aan mr. Lassche. De verklaring van [naam 1], dat zij mr. Lassche een keer toevallig hierover heeft gesproken is onvoldoende concreet en overtuigt de rechtbank niet. Ook de verklaring van [naam 4] dat de betaling aan mr. Lassche een aantal keren ter sprake is gekomen is onvoldoende concreet. Daaruit blijkt immers niet dat sprake was van een geldlening die door [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] zou moeten worden terugbetaald. Dit betekent dat met de getuigenverklaringen op zichzelf genomen, noch in onderling verband en samenhang beschouwd, noch bezien in samenhang met de overige in het dossier aanwezige stukken, het aan [eiser in conventie] opgedragen bewijs is geleverd, zodat zijn vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Conclusie
2.16.
Aldus zal de vordering van [eiser in conventie] worden toegewezen tot een bedrag van
€ 68.191,38.
Rente
2.17.
[eiser in conventie] heeft rente gevorderd van 5% vanaf 1 januari 2008, welke vordering is gebaseerd op hetgeen partijen in het schriftelijk stuk van 30 juni 2007 zouden zijn overeengekomen. Zoals hiervoor (zie r.o. 2.2.) reeds is overwogen kan aan dat schriftelijk stuk geen bewijskracht toekomen. Als niet betwist staat vast dat de advocaat van [eiser in conventie] bij brief van 30 maart 2010 [gedaagde in conventie] heeft gesommeerd binnen veertien dagen tot betaling van het aan [eiser in conventie] toekomende bedrag ter zake van de verkoop van de grond over te gaan. Dit betekent dat [gedaagde in conventie] na het verstrijken van die termijn in verzuim is geraakt en dat zal worden toegewezen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 13 april 2010.
Incassokosten2.18. In r.o. 7.10. van het tussenvonnis van 25 januari 2012 is reeds overwogen dat de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, zodat de rechtbank dienovereenkomstig zal beslissen.
De proceskosten
Het deskundigenbericht
2.19.
Bij tussenvonnis van 25 januari 2012 is in r.o. 8.10 beslist dat aan [eiser in conventie] geen voorschot wordt opgelegd en is bepaald dat hangende de procedure het ten lasten van 's Rijks kas betaalde deel van de kosten van het onderzoek voorlopig aan [eiser in conventie] in debet zal worden gesteld. De deskundige heeft voor zijn onderzoek een bedrag van € 1.487,50 in rekening gebracht, welk bedrag door de rechtbank is voorgeschoten. Bij tussenvonnis van 21 augustus 2013 is overwogen (zie r.o. 2.1.6.) dat de echtheid van de handtekening onder de overeenkomst waarop [eiser in conventie] zich heeft beroepen niet is komen vast te staan. Daarin vindt de rechtbank aanleiding de kosten van het deskundigenbericht voor rekening van [eiser in conventie] te brengen Dit betekent dat [eiser in conventie] het bedrag van € 1.487,50 dient te voldoen.
Beslagkosten
2.20.
[eiser in conventie] vordert [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De gevorderde beslagkosten zijn door [gedaagde in conventie] niet betwist en zullen derhalve worden toegewezen zoals gevorderd, zijnde een bedrag van € 1.069,30.
Overige proceskosten
2.21.
[gedaagde in conventie] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de overige proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 90,81
- griffierecht 71,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
6.705,00(7,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 6.866,81
in reconventie
2.22.
In het tussenvonnis van 25 januari 2012 is reeds in r.o. 7.12. overwogen dat deze vordering bij eindvonnis zal worden afgewezen met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de kosten van de procedure welke kosten aan de zijde van [eiser in conventie] tot op 25 januari 2012 zijn begroot op € 384,00 (1 punt × tarief EUR 384,00) aan salaris advocaat. De rechtbank zal aldus beslissen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 68.191,38 (achtenzestigduizend éénhonderdéénennegentig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 13 april 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [eiser in conventie] in de kosten van het deskundigenbericht van € 1.487,50 en bepaalt dat [eiser in conventie] dit bedrag
binnen twee wekenna ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie moet voldoen aan de griffier onder vermelding van het zaak- en rolnummer (zijnde C/13/483631 / HA ZA 11-605),
3.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 1.963,30 (één duizend negenhonderdendrieënzestig euro en dertig eurocent),
3.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de (overige) proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie] tot op heden begroot op € 6.866,81, van welk bedrag een bedrag van € 90,81 aan gemaakte explootkosten moet worden voldaan aan de griffier
binnen tweeweken na een daartoe ontvangen betalingsverzoek onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer (zijnde C/13/483631 / HA ZA 11-605),
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
wijst de vorderingen af,
3.8.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie] tot op heden begroot op € 384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.*