ECLI:NL:RBAMS:2014:6461
Rechtbank Amsterdam
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de dagvaarding wegens onvoldoende feitelijke omschrijving van valsheid in de tenlastelegging
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 september 2014 uitspraak gedaan over de nietigheid van de dagvaarding. De verdachte werd beschuldigd van het gebruik van valse salarisspecificaties en een valse werkgeversverklaring in de periode van 30 september 2009 tot en met 28 december 2009, met als doel een hypothecaire geldlening te verkrijgen. Tijdens de zitting op 11 september 2014 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en de verdediging door mr. A.R.A.R. Sitaldin.
De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkte op dat in de tenlastelegging het woord 'valse' ontbrak voor de termen 'salarisspecificatie' en 'werkgeversverklaring', maar concludeerde dat dit niet leidde tot nietigheid van de dagvaarding. Echter, de rechtbank stelde vast dat er een gebrek was aan feitelijke omschrijving van de elementen van de valsheid, wat essentieel is bij een verdenking van overtreding van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat de term 'valsheid' een kwalificatieve betekenis heeft en dat er meer feitelijke uitwerking nodig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de dagvaarding nietig, omdat het ten laste gelegde feit onvoldoende feitelijk was omschreven. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, met mr. T.H. van Voorst Vader als voorzitter, en mrs. G.M. van Dijk en M.R.J. van Wel als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.D. Coumou.