ECLI:NL:RBAMS:2014:6461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
13-993033-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding wegens onvoldoende feitelijke omschrijving van valsheid in de tenlastelegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 september 2014 uitspraak gedaan over de nietigheid van de dagvaarding. De verdachte werd beschuldigd van het gebruik van valse salarisspecificaties en een valse werkgeversverklaring in de periode van 30 september 2009 tot en met 28 december 2009, met als doel een hypothecaire geldlening te verkrijgen. Tijdens de zitting op 11 september 2014 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en de verdediging door mr. A.R.A.R. Sitaldin.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkte op dat in de tenlastelegging het woord 'valse' ontbrak voor de termen 'salarisspecificatie' en 'werkgeversverklaring', maar concludeerde dat dit niet leidde tot nietigheid van de dagvaarding. Echter, de rechtbank stelde vast dat er een gebrek was aan feitelijke omschrijving van de elementen van de valsheid, wat essentieel is bij een verdenking van overtreding van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat de term 'valsheid' een kwalificatieve betekenis heeft en dat er meer feitelijke uitwerking nodig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de dagvaarding nietig, omdat het ten laste gelegde feit onvoldoende feitelijk was omschreven. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, met mr. T.H. van Voorst Vader als voorzitter, en mrs. G.M. van Dijk en M.R.J. van Wel als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.D. Coumou.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993033-14 (Promis)
Datum uitspraak: 25 september 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op[geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en van wat de raadsman van verdachte, mr. A.R.A.R. Sitaldin, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Hij,op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 28 december 2009 in Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk, een salarisspecificatie van oktober 2009, d.d. 31-10-2009(doc 07-14) en/of een salarisspecificatie van september 2009, d.d. 30-09-2009(doc 07-15) en/of werkgeversverklaring d.d.28-12-2009 (doc. 07.12), zijnde(een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft/hebben gebruikt en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd, als ware het/zij echt en onvervalst,
immers heeft /hebben verdachte en/of zijn mededader(s) deze valse en onjuiste werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie overlegd en/of verstrekt ter verkrijging van een hypothecaire geldlening.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank overweegt ambtshalve dat in het eerste gedeelte van de tenlastelegging het woord “valse” vóór de woorden “salarisspecificatie” en “werkgeversverklaring” ontbreekt. Dat leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding. Uit de verdere tekst van de tenlastelegging kan immers duidelijk worden opgemaakt dat de opsteller van de tenlastelegging heeft bedoeld dat sprake is van valse salarisspecificaties en een valse werkgeversverklaring.
In de tenlastelegging ontbreekt echter wel enige feitelijke omschrijving van de elementen waaruit die valsheid zou bestaan. Het is bij een verdenking van overtreding van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht gebruikelijk dat in de tenlastelegging de valsheid feitelijk wordt omschreven, aangezien deze term voornamelijk een kwalificatieve betekenis heeft. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het blijkens het dossier in de onderhavige zaak gaat om een verdenking van intellectuele valsheid, bestaat des te meer aanleiding die nader feitelijk uit te werken. De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit onvoldoende feitelijk is omschreven. Daarom voldoet de dagvaarding niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dient deze nietig te worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het ten laste gelegde nietig.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.H. van Voorst Vader, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Coumou, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2014.