ECLI:NL:RBAMS:2014:6460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
CV EXPL 13-27606
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf ten aanzien van verplichte deelname van een wegenonderhoudsbedrijf

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2014, stond de vraag centraal of een bedrijf dat met veegwagens afval verzamelt op geasfalteerde oppervlakten, zoals wegen en start- en landingsbanen, onder de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf valt. De eiser, een onderneming actief in wegenonderhoud en -bouw, betwistte de verplichting tot deelname aan het pensioenfonds SGB, dat de pensioenuitvoerder is voor de sector. De eiser stelde dat haar werkzaamheden niet onder de werkingssfeer van de CAO vallen en dat SGB niet de bevoegdheid heeft om te besluiten dat zij verplicht is tot deelname.

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de eiser, die onder andere het frezen van asfalt en het schoonmaken van wegen omvatten, wezenlijk anders zijn dan de schoonmaakactiviteiten die onder de CAO vallen. De kantonrechter volgde het standpunt van de eiser en concludeerde dat SGB niet de vrijheid heeft om de definitie van een schoonmaakbedrijf zo ver uit te rekken dat het machinaal vegen van terreinen daaronder valt. De rechter wees de vorderingen van de eiser in conventie toe en verklaarde dat SGB niet beschikt over de bevoegdheid om te besluiten dat de eiser verplicht is tot deelname aan het pensioenfonds.

De rechtbank veroordeelde SGB tot betaling van onverschuldigd betaalde bedragen door de eiser en stelde de proceskosten ten laste van SGB. De reconventionele vorderingen van SGB werden afgewezen, en de proceskosten in reconventie werden op nihil gesteld. Dit vonnis bevestigt de noodzaak voor pensioenfondsen om zorgvuldig te toetsen of bedrijven daadwerkelijk onder hun werkingssfeer vallen, en benadrukt de rechten van bedrijven om zich te verzetten tegen onterecht opgelegde verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 2482047 CV EXPL 13-27606
vonnis van: 16 september 2014
fno.: 590
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[naam eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.A. Kronenberg
t e g e n
de stichting
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
nader te noemen: SGB
procederend in persoon
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
  • dagvaarding van 4 oktober 2013 met producties;
  • conclusie van antwoord/ eis in reconventie;
  • instructievonnis van 7 januari 2014;
  • conclusie van repliek/antwoord met producties;
  • conclusie van dupliek/repliek;
  • conclusie van dupliek in reconventie;
  • dagbepaling vonnis;
  • rolbeschikking van 26 augustus 2014, waarbij de originele dagvaarding is opgevraagd, waarvan later is afgezien omdat de dagvaarding bij de rechtbank blijkt te zijn zoekgeraakt en bij aanvang van de procedure afspraken zijn gemaakt dat de kopie-dagvaarding in deze zaak voldoet.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
SGB is de pensioenuitvoerder van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.
1.2.
Deelname aan SGB is verplicht gesteld voor de werknemers en werkgevers in de onder 1.3. gedefinieerde sector op grond van artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) en de hieraan gekoppelde verplichtstelling door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 november 1968, nr. 62963, Stcrt. 1968, nr. 247 en 7 februari 2008, Stcrt. 2008, nr. 32, tenzij de verplichtstelling van een ander bedrijfstakpensioenfonds (ook) van kracht is.
1.3.
De definitie van een schoonmaak- of glazenwassersbedrijf dat blijkens laatstgenoemd besluit onder de verplichtstelling valt, luidt:
“Iedere onderneming, die haar hoofd- of nevenberoep maakt van het periodiek dan wel telkens voor eenmaal schoonmaken, respectievelijk glazenwassen in, op of aan gebouwen, terreinen en verkeersmiddelen, alsmede het verrichten van daarmee verwante werkzaamheden, een en ander in de ruimste zin des woords, uitgevoerd als neventaak binnen dan wel bij schoonmaak- respectievelijk glazenwassersactiviteiten. “
1.4.
[eiser] is werkzaam in het wegenonderhoud en de wegenbouw.
1.5.
SGB en de Stichting Raad voor de Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche ( Stichting RAS) hebben op 15 februari 2013 besloten dat machinaal vegen van terreinen een activiteit is die onder de werkingssfeer van de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (CAO Schoonmaak) valt en besloten [eiser] met terugwerkende kracht vanaf 2 januari 2006 in te schrijven bij Cordares, de pensioenuitvoeringsorganisatie van SGB, aldus de brief van die datum aan [eiser].
1.6.
SGB en RAS zijn van oordeel dat [eiser] valt onder de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.
1.7.
Het tegen het besluit op 23 maart 2013 door [eiser] gemaakte bezwaar heeft BPF op 5 juli 2013 ongegrond verklaard. Wel is de inschrijvingsdatum verplaatst naar 21 mei 2012.
1.8.
Per die datum is [eiser] door het UWV onder de sector Schoonmaak geplaatst.
1.9.
Onder protest heeft [eiser] de volgende nota’s betaald aan (Cordares als uitvoerder van) SGB:
- nota [(...)] van 9 september 2013 ten bedrage van € 28.356,49
- nota [(...)] van 9 september 2013 ten bedrage van € 29.275,92, en
- € 108,32 en € 88,20 ten titel van rente.
1.10.
[eiser] heeft de pensioenvoorzieningen voor haar personeel bij ASR ondergebracht.
1.11.
[eiser] valt naar het oordeel van het technisch Bureau voor de Bouwnijverheid niet onder de CAO voor de Bouwnijverheid en is niet gehouden tot verplichte aansluiting bij de Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.

2.Vordering in conventie

[eiser] vordert - na een aanvulling bij conclusie van repliek onder 24 - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
voor recht te verklaren dat
2.1.
SGB niet beschikt over de bevoegdheid te besluiten dat [eiser] gehouden is tot verplichte deelname in de SGB;
2.2.
[eiser], gebaseerd op de thans bekende feiten en regelgeving, niet verplicht is tot deelname in SGB;
2.3.
de betalingen van € 29.275,91, € 29.356,49, € 108,32 en € 88,20 door [eiser] aan (Cordares als uitvoerder van ) SGB op 20 en 23 september 2013 en op 3 oktober 2013 zonder rechtsgrond en daarom onverschuldigd zijn geschied,
en SGB in de kosten van het geding te veroordelen met rente en (na)kosten.
Aan haar vorderingen legt zij de onder 1 vermelde feiten alsmede het navolgende ten grondslag.
[eiser] is niet verplicht deel te nemen aan het BPF Schoonmaak. Gelet op haar feitelijke werkzaamheden valt zij niet onder de werkingssfeer van de CAO. Het is aan SGB aan te tonen dat dat anders is. Dat heeft SGB niet gedaan. Zij heeft geen werkelijk en zorgvuldig onderzoek naar de feitelijke werkzaamheden van [eiser] verricht en zich beperkt tot een virtueel onderzoek van de internetsite van [eiser] en het handelsregister. Het zijn niet SGB en RAS die kunnen besluiten dat haar bedrijf onder de verplichtstelling valt. Cordares is inmiddels gefuseerd met APG Algemene Pensioengroep N.V.. APG heeft er belang bij haar vermogen te laten groeien, omdat haar verdienste uit de uitvoeringsovereenkomst met SGB daaraan gerelateerd is. De aansluiting bij SGB kan niet gebaseerd worden op de sectorindeling bij het UWV. Die inschrijving had een puur technisch-juridische achtergrond in verband met het samengaan van bedrijven. [eiser] heeft de pensioenvoorzieningen voor haar personeel bij ASR ondergebracht.

3.Verweer in conventie

SGB concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met de veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van het geding. Het vegen en cleanen van een weg met een veegmachine is te beschouwen als schoonmaakwerk. Elke vorm van schoonmaakwerk, hoe klein ook, valt onder de werkingssfeer van SGB. [eiser] maakt schoon op verkeersmiddelen (wegen zijn zogenoemde “passieve verkeersmiddelen”) en overige geasfalteerde terreinen. Verkeersmiddelen en niet als wegen geldende terreinen vallen onder de verplichtstelling.

4.Vordering in reconventie

SGB vordert in reconventie
  • een verklaring voor recht dat [eiser] vanaf 21 mei 2012 (en niet per datum vonnis) op grond van de verplichtstelling van SGB wettelijk verplicht is om aan te sluiten bij de pensioenregeling van SGB;
  • een veroordeling van [eiser] om binnen twee weken na betekening van het vonnis elektronisch de loon- en premiegegevens aan te leveren ingevolge de bepalingen hiertoe bij en krachtens artikel 5.2. van het uitvoeringsreglement van SGB voor al haar werknemers over de loonperioden vanaf 21 mei 2012 aan APG, de administrateur van SGB, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 (dan wel een zodanige dwangsom en tot een zodanig maximum als de kantonrechter redelijk acht) voor elke dag dat [eiser] jegens SGB na het verlopen van de termijn met deze elektronische aanlevering in gebreke zal zijn en voorts de hieruit volgende premienota’s te voldoen binnen de termijnen die hiervoor in het uitvoeringsreglement van SGB gegeven zijn;
  • een en ander met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van het geding.

5.Verweer in reconventie

Indien de kantonrechter oordeelt dat [eiser] gehouden is tot deelname aan het SGB en een dergelijk oordeel onherroepelijk is, zal [eiser] zich daarbij neerleggen. Voor de gevorderde verklaringen voor recht van SGB betstaat dan ook geen aanleiding. Indien anders wordt geoordeeld, wordt verzocht de datum van het vonnis te hanteren als de datum waarop de verplichte aansluiting van [eiser] bij de pensioenregeling bij SGB ingaat. Een dwangsom is evenmin nodig. [eiser] concludeert tot een niet-ontvankelijk verklaring van SGB in haar vorderingen, althans afwijzing en subsidiair deze toe te wijzen met inachtneming van haar opmerkingen, met veroordeling van SGB in de kosten van het geding.

6.Beoordeling van de standpunten

in conventie en reconventie
6.1.
Gelet op de samenhang tussen de conventionele en de reconventionele vorderingen worden de conventie en reconventie gezamenlijk behandeld.
Valt het bedrijf van [eiser] onder de onder 1.3. weergegeven definitie en valt zij dus onder de verplichte aansluiting bij SGB ?
6.2.
Vaststaat dat [eiser] niet valt onder de verplichtstelling van een ander bedrijfstakpensioenfonds. Dat betekent dat [eiser] verplicht deelneemt in SGB,
indienzij valt onder de onder 1.3. weergegeven definitie van werkgever. [eiser] merkt terecht op dat een onderneming niet altijd en per definitie onderworpen dient te zijn aan een collectieve regeling of een wettelijk afgedwongen algemeen verbindendverklaring.
6.3.
Het is van rechtswege dat [eiser] wel of niet onder het begrip werkgever waarvoor de verplichtstelling is bedoeld, valt. Het zijn niet SGB en de Stichting RAS die, zoals de tekst van hun onder 1.5. genoemde brief aangeeft, daar toe besluiten. In deze procedure erkent SGB dat ook.
6.4.
Partijen verschillen niet van mening over de werkzaamheden die [eiser] verricht. Anders dan [eiser] betoogt, was dan ook een nader onderzoek door SGB niet nodig.
6.5.
SGB volgt de door [eiser] in haar dagvaarding onder 13. gegeven omschrijving van de werkzaamheden van [eiser]:
“[eiser] is werkzaam in het wegenonderhoud en de wegenbouw. Grofweg zijn daarin de volgende activiteiten te onderscheiden:
1.
engineering en projectmanagement: de technische en organisatorische aanpak en coördinatie van projecten in de wegenbouw en het wegenonderhoud;
2.
frezen: het losmaken van oud asfalt;
3.
transport: het afvoeren van gefreesde asfalt;
4.
vegen en cleanen: het schoonmaken en prepareren van de freesvlakken en het geschikt maken daarvan voor het aanbrengen van een hechtlaag;
5.
kleven: het aanbrengen van een hechtlaag tussen het oude en nieuw te leggen asfalt; en
6.
de afwerking: het aanbrengen van nieuw asfalt.”
6.6.
De essentie is of het met veegwagens verzamelen van het afval op geasfalteerde oppervlakten, zoals wegen, start- en landingsbanen en andere geasfalteerde oppervlakten voor verkeer, zoals parkeerterreinen, dat is ontstaan door het frezen van asfalt en het vervoer daarvan naar een depot op het werkterrein maken dat [eiser] onder sub 1.3. genoemde definitie valt.
6.7.
De kantonrechter volgt het standpunt van SGB dat dat zo is, niet.
6.8.
[eiser] verwijdert bij haar activiteiten vrijgekomen asfaltmateriaal om verdere werkzaamheden, te weten het opnieuw asfalteren, te kunnen (laten) voortzetten. Zij verricht werkzaamheden aan asfalt als onderdeel van wegwerkzaamheden: het vernieuwen, aanleggen, onderhouden of repareren van wegdek van asfalt. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter iets wezenlijk anders dan door de verplichtstelling bestreken schoonmaakactiviteiten: het verwijderen van vuil.
6.9.
Een aanwijzing voor de juistheid van vorenstaand oordeel wordt gevonden in de door SGB niet bestreden stelling van [eiser] dat de bij haar werkzame werknemers voornamelijk veegwagen-machinisten zijn die de beschikking moeten hebben over rijbewijs C/(E) met code 95, die met geen mogelijkheid kunnen worden gekwalificeerd onder één van de functies omschreven in de CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf. Blijkens de functie-omschrijvingen in de CAO heeft de CAO het oog op schoonmaakactiviteiten in de traditionele zin des woords. En er is geen separaat CAO deel voor bedrijven als [eiser], zoals dat wel is gedaan voor Industriële-, Gevel- en Kalamiteitenreiniging en voor hotels.
6.10.
Daarmee is gegeven dat [eiser] niet onder de verplichtstelling voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf valt.
6.11.
SGB heeft niet de vrijheid de door de Minister in het besluit gegeven definitie van een schoonmaak- en glazenwassersbedrijf zo ver op te rekken, dat het machinaal vegen van terreinen een activiteit is die onder de werkingssfeer valt. [eiser], die geen partij was bij het opstellen van de verplichtstelling en daar ook niet, noch direct noch indirect bij betrokken is geweest, moet en mag in beginsel afgaan op de taalkundige betekenis van de inhoud van de verplichtstelling. Dat betekent dus dat de bewoordingen in beginsel doorslaggevend zijn. Er zijn geen omstandigheden die de kantonrechter tot een ander oordeel brengen. Gelet op het onder 6.9. overwogene volgt ook naar objectieve maatstaven uit de CAO-bepalingen niet dat het voor [eiser] kenbaar was dat aan de verplichtstelling de door SGB bepleite uitleg dient te worden gegeven.
6.12.
In de beoordeling betrekt de kantonrechter niet dat het UWV [eiser] per 21 mei 2012 heeft ingedeeld in de sector schoonmaak. Welke overwegingen daarbij een rol hebben gespeeld en welke regels daarvoor gelden, is de kantonrechter onbekend.
6.13.
De vorderingen van [eiser] in conventie worden op de navolgende wijze toegewezen (het gevorderde bedrag ad € 29.356,49 dient blijkens de nota € 28.356,49 te zijn, zodat dat bedrag in het dictum als onverschuldigd betaald wordt genoemd) met veroordeling van SGB als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding. Daaruit volgt dat de reconventionele vorderingen van SGB worden afgewezen. Gelet op de samenhang tussen conventie en reconventie worden de proceskosten in reconventie op nihil gesteld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie:
I. verklaart voor recht dat SGB niet beschikt over de bevoegdheid te besluiten dat [eiser] gehouden is tot verplichte deelname in SGB;
II. [eiser], gebaseerd op de thans bekende feiten en regelgeving, niet verplicht is tot deelname in SGB;
III. de betalingen van € 29.275,91, € 28.356,49, € 108,32 en € 88,20 door [eiser] aan (Cordares als uitvoerder van ) SGB op 20 en 23 september 2013 en op 3 oktober 2013 zonder rechtsgrond en daarom onverschuldigd zijn geschied;
IV. veroordeelt SGB in de kosten van de procedure, tot hiertoe aan de zijde van [eiser] begroot op
kosten dagvaarding € 76,71
griffierecht € 896,00
salaris gemachtigde € 1.200,00
-------------
totaal € 2.172,71
en de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt;
I. veroordeelt SGB tot betaling van een bedrag van € 131,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en SGB niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
II. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
III. wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
IV. wijst de vordering af;
V. veroordeelt SGB in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] gevallen, tot heden begroot op nihil aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw.
Aldus gewezen door mr. P, van der Kolk-Nunes, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.