ECLI:NL:RBAMS:2014:6459

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
HA ZA 14-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid adviseur bij afgewezen beroep op Nationale Hypotheek Garantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een gedaagde adviseur. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.J. Hijnen, vorderde schadevergoeding van de gedaagde adviseur, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.C. Dufour, wegens vermeende tekortkomingen in de advisering met betrekking tot de Nationale Hypotheek Garantie (NHG). De eiseres had in het verleden twee woningen gekocht en had te maken met dubbele woonlasten. Na haar ontslag kon zij de lasten niet meer dragen en heeft zij een beroep gedaan op de NHG, maar dit werd afgewezen door de stichting die de NHG uitvoert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adviseur voldoende informatie heeft verstrekt en dat de eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de adviseur tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De rechtbank oordeelde dat de adviseur niet had hoeven vermoeden dat de stichting aan de dubbele woonlasten gewicht zou toekennen bij de beoordeling van de aanvraag voor kwijtschelding van de restschuld. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De rechtbank benadrukte dat de eiseres zelf ook een rol had in de communicatie en dat zij voldoende in staat was om de advisering te begrijpen en daarop te handelen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van adviseurs in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, enkelvoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: C/13/556866 / HA ZA 14-15
Vonnis van 27 augustus 2014
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.W.J. Hijnen te Beverwijk,
tegen
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. L.C. Dufour te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 december 2013, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 2 april 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 juli 2014, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] adviseert cliënten over financieringen voor de aankoop van huizen. [naam 1] is adviseur, verbonden aan [gedaagde].
2.2.
[naam 1] heeft [eiser] geadviseerd en begeleid:
  • in 2008, toen [eiser] voor een koopprijs van € 133.250,- een appartement aan [adres 1] kocht met een (deels aflossingsvrije, deels met een spaarpotje af te lossen) hypothecaire geldlening van € 149.000,-, verstrekt door Aegon, versterkt met de Nationale Hypotheek Garantie,
  • in (november) 2009, toen [eiser] en haar partner [naam 2] voor een koopprijs van € 170.000,- een huis aan [adres 2] kochten, met een hypothecaire geldlening van € 213.000,-, verstrekt door SNS Bank N.V., waarbij het appartement aan [adres 1] in augustus of oktober 2009 ten verkoop is aangeboden door tussenkomst van Teer Makelaars voor een vraagprijs van € 139.500,-.
2.3.
Het appartement aan [adres 1] heeft geruime tijd te koop gestaan, waarbij niet of nauwelijks interesse werd getoond. [eiser] heeft het appartement aan [adres 1] verhuurd. Door de huurinkomsten was [eiser] in staat de dubbele lasten van [adres 1] en de [adres 2] te voldoen.
2.4.
Op 11 november 2011 hebben [eiser], [naam 2] en [naam 1], bij [eiser] en [naam 2] thuis aan [adres 2], de situatie besproken. [eiser] en [naam 2] hebben tijdens dit gesprek aan [naam 1] laten weten dat zij geen spaargeld hadden, dat zij op hun beider inkomens de dubbele lasten net konden dragen en dat zij, indien het appartement aan [adres 1] voor een lager bedrag zou worden verkocht dan de hypothecaire schuld, een lening voor de restschuld moesten afsluiten. [naam 1] heeft de mogelijkheid onderzocht van een doorlopend krediet bij Credivance voor de financiering van een eventuele restschuld. Credivance was in februari 2012 bereid ingeval van een restschuld krediet te verstrekken tot een bedrag van € 27.500,- (onder de voorwaarde dat andere schulden werden voldaan), maar enige overeenkomst tussen [eiser] en Credivance is uiteindelijk niet tot stand gekomen.
2.5.
Eind april 2012 heeft [eiser] van haar werkgever bericht ontvangen dat haar arbeidsovereenkomst wegens een reorganisatie en bedrijfseconomische omstandigheden zou worden beëindigd met ingang van 1 oktober 2012. Zij is per die datum uit dienst gegaan, waarbij zij een vergoeding van € 17.500,- bruto heeft ontvangen.
2.6.
Bij e-mail van 30 mei 2012 heeft [eiser] aan [naam 1] geschreven:
‘NHG – [adres 1]
Ik heb gisteren van mijn werkgever de mededeling gekregen dat ik ben ontslagen wegens reorganisatie. Omdat we met de kosten van 2 huizen al tot onze nek in de kosten zaten is het nu niet meer te doen voor ons om alle kosten op te kunnen brengen en wil ik je bij deze vragen om te kijken wat we met de NHG kunnen doen.’
2.7.
Bij e-mail van 4 juni 2012 heeft [naam 1] gereageerd:
‘NHG kan en wil pas in actie komen wanneer de woning verkocht wordt. N.a.v. deze koopovereenkomst gaan zij het dossier beoordelen. Bij akkoord scheldt NHG de restschuld kwijt.
Het is dus zaak de makelaar mede te delen de woning te verkopen… Meld bovenstaande mededeling, dan weet hij er ook van. Laat mij horen wat zijn reactie is.’
2.8.
Bij e-mail van 9 juli 2012 heeft [naam 1], in antwoord op een vraag van [eiser] en [naam 2] (
‘Wat gebeurt er nu als de nhg de rest schuld niet over neemt (mocht hij worden verkocht) kunnen we dan bij een ander een aanvraag doen voor de lening?’), aan [eiser] geschreven:
‘Als NHG niet akkoord gaat met bijvoorbeeld 105.000 euro, dan moeten jullie zelf het verschil betalen. De bank moet hier nl toestemming voor geven, zij kunnen dit zelfs tegenhouden! Zij vinden het bedrag te laag en willen geen risico lopen.
NHG onderzoekt de situatie en uitleg over hun werkwijze, wat het inhoudt, wat ze betalen, waarom ze betalen etc staan in bijgaande informatiebestand.
Dus nogmaals, het is in jullie voordeel om zsm de woning te verkopen….
Nú een lening aangaan, is niet mogelijk.
Ten tijden van de verkoop wordt maatwerk. Afwachten dus.’
2.9.
Bij deze e-mail heeft [naam 1] een brochure (
‘bijgaande informatiebestand’) gevoegd, genaamd ‘Wat is Nationale Hypotheek Garantie?’ (prod. 17 bij antw.). Deze brochure is uitgegeven door de desbetreffende stichting, belast met de uitvoering van de Nationale Hypotheek Garantie (hierna: de stichting). In deze brochure worden de hoofdlijnen geschetst van het door de stichting gevoerde beleid bij de beoordeling van aanvragen tot aflossing van een restschuld (door de stichting aan de bank) en kwijtschelding van de restschuld (door de stichting ten gunste van de huiseigenaar) na verkoop van huizen waarvoor de Nationale Hypotheek Garantie geldt. In deze brochure is onder meer opgenomen:
‘Ontslag, arbeidsongeschiktheid, scheiding of overlijden van uw partner zijn vormen van rampspoed die iedereen kunnen overkomen. In veel gevallen gaan deze gepaard met een drastische inkomensdaling (…) en in het ergste geval tot gedwongen verkoop van uw woning. Wanneer deze verkoop niet voldoende oplevert om uw hypotheek af te lossen, is een restschuld het nare gevolg. Gelukkig biedt NHG uitkomst. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) zorgt er namelijk voor dat deze restschuld wordt afgelost. Uiteraard op voorwaarde dat u hebt meegewerkt om die schuld zo laag mogelijk te houden door direct contact op te nemen met uw geldgever, zodra er zich betalingsachterstanden voordoen. Het resterende bedrag wordt u dan kwijtgescholden.’
2.10.
[eiser] heeft vervolgens, overeenkomstig het advies van de makelaar, de huur voor het appartement aan [adres 1] beëindigd en de vraagprijs gefaseerd verlaagd.
2.11.
Het appartement aan [adres 1] is op 29 augustus 2012 verkocht voor een prijs van € 96.000,- en op 8 oktober 2012 bij authentieke akte aan de koper geleverd.
2.12.
Na de verkoop en levering van het appartement aan [adres 1] had [eiser] een restschuld aan Aegon van € 49.625,97. De stichting heeft de restschuld aan Aegon vergoed, waardoor [eiser] de restschuld aan de stichting verschuldigd is. [eiser] heeft, met begeleiding door [naam 1], een beroep gedaan op de Nationale Hypotheek Garantie en bij de stichting een aanvraag ingediend tot kwijtschelding van de restschuld.
2.13.
Bij brief van 14 januari 2013 heeft de stichting aan [eiser] geschreven:
‘Uit de door u overgelegde stukken blijkt tevens dat uw arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd met ingang van 1 oktober 2012 terwijl de woning sinds 16 augustus 2010 in de verkoop staat en de woning uiteindelijk verkocht is op 1 oktober 2012. De stichting acht de onvrijwillige inkomensdaling dan ook niet de oorzaak van het niet kunnen betalen van de lening en de verkoop van de woning.
Het WEW[de stichting, rechtbank]
stelt vast dat in uw geval de reden van verkoop van de woning (…) is gelegen in het feit dat u op 12 november 2009[het huis aan [adres 2], rechtbank]
in eigendom heeft verkregen met als gevolg dat u de hypotheeklasten voor twee woningen tegelijkertijd had. Dit is een factor die voor uw eigen risico komt. De mogelijkheid van kwijtschelding is hiervoor niet bedoeld. Het WEW stelt vast dat geen sprake is van een van genoemde oorzaken[werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en/of relatiebeëindiging, rechtbank]
en dat dus geen sprake is van te goeder trouw.
(…)
Het WEW stelt vast dat de woning weliswaar onderhands is verkocht, maar geen volledige medewerking is verleend ter vermijding of beperking van het verlies. Dit omdat niet aannemelijk is gemaakt dat verkoop van de woning nodig was. Niet aannemelijk is gemaakt dat het door de geldgever bij het WEW gedeclareerde verlies niet voorkomen had kunnen worden.’
2.14.
[eiser] heeft tegen dit besluit van de stichting bezwaar gemaakt en, na ongegrondverklaring van het bezwaar, beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland. Dit beroep is bij uitspraak van 29 november 2013 van de rechtbank Noord-Holland ongegrond verklaard. Deze uitspraak heeft kracht van gewijsde.
2.15.
De stichting heeft bij brief van 15 juli 2013 aanspraak gemaakt op terugbetaling van de restschuld van € 49.625,97 en, bij gebreke van betaling, invorderingsmaatregelen aangekondigd.
2.16.
De stichting heeft met [eiser] afgesproken dat [eiser] maandelijks een termijn betaalt, die afhankelijk is van haar inkomen (op de dag van de comparitie: € 200,- per maand). [eiser] heeft deze maandelijkse termijnen (tot de dag van de comparitie) betaald.
2.17.
De stichting heeft verder aangeboden haar vordering op [eiser] voor het overige kwijt te schelden indien [eiser] (uiterlijk 31 maart 2014, later verlengd) ineens € 24.812,99 zou voldoen (waarbij de tot de dag van betaling betaalde maandtermijnen niet in mindering worden gebracht).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert voor recht te verklaren dat [gedaagde]
primairtoerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser], door bij diens belangenbehartiging en advisering niet de vereiste zorg in acht te nemen,
subsidiaironrechtmatig heeft gehandeld en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] daardoor geleden schade en deze schade aan haar moet vergoeden. [eiser] vordert verder, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen € 25.716,99 aan [eiser] te betalen (indien binnen de door de stichting gestelde termijn € 24.812,99 aan haar is voldaan) dan wel
€ 50.529,97 (indien binnen de door de stichting gestelde termijn niet € 24.812,99 aan haar is voldaan).
3.2.
Daartoe stelt zij dat [gedaagde], in de persoon van [naam 1], bij de begeleiding en advisering met betrekking tot het beroep op de Nationale Hypotheek Garantie niet de vereiste zorg in acht heeft genomen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft [gedaagde] opgedragen haar te adviseren over de mogelijkheid met betrekking tot de verkoop van het appartement aan [adres 1] een beroep te doen op de Nationale Hypotheek Garantie (
‘wat we met de NHG kunnen doen’).
4.2.
[gedaagde] was bij de uitvoering van deze opdracht gehouden te handelen als een redelijk vakbekwaam en redelijk handelend vakgenoot – adviseur in financiële zaken, in het bijzonder hypotheken – zou doen en de zorgvuldigheid te betrachten die daarbij hoort.
4.3.
[gedaagde] heeft in de door [naam 1] verzonden e-mails van 4 juni 2012 en
9 juli 2012 voldoende duidelijk geadviseerd dat de stichting een aanvraag tot kwijtschelding van de restschuld pas ná verkoop van het huis beoordeelt, dat de uitkomst van deze toetsing niet zeker is (
‘bij akkoord (…)’) en dat de stichting onder meer de oorzaak van de restschuld bij de beoordeling betrekt (
‘NHG onderzoekt de situatie’,
‘uitleg over hun werkwijze, wat het inhoudt, wat ze betalen, waarom ze betalen etc’,
‘Ontslag, arbeidsongeschiktheid, scheiding en overlijden van uw partner (…)’,
‘gedwongen verkoop’). [eiser] klaagt in de kern dat zij door [gedaagde] niet is gewezen op het risico dat de stichting de restschuld niet kwijtscheldt ingeval van gedwongen verkoop als gevolg van dubbele woonlasten. Deze klacht is ongegrond nu uit de door [naam 1] toegezonden brochure (r.o. 2.9 hiervoor) voldoende duidelijk kan worden afgeleid dat ontslag, arbeidsongeschiktheid, scheiding en overlijden van een partner de geoorloofde redenen zijn voor een beroep op de Nationale Hypotheek Garantie (en dus
a contrario: niet andere omstandigheden zoals dubbele woonlasten).
Ook wat betreft het advies van [gedaagde], dat het in het belang van [eiser] was het huis zo spoedig mogelijk te verkopen, kan niet worden gezegd dat [gedaagde] niet de vereiste zorg heeft betracht. Bij haar advisering mocht [gedaagde] betrekken dat [eiser] had laten weten na haar ontslag haar lasten niet te kunnen dragen (‘
is het nu niet meer te doen voor ons om alle kosten op te kunnen brengen’), dat de huur van het huis aan [adres 1] niet was toegestaan ([eiser] stelt dat Aegon niet zou controleren, maar gesteld noch gebleken is dat Aegon de vereiste toestemming had verleend of zou verlenen) en dat de kans, dat het huis op afzienbare termijn voor een aanzienlijk hogere prijs zou kunnen worden verkocht, gering leek, gelet op de marktomstandigheden en het ontbreken van interesse vanaf 2009. Daarbij komt dat [adres 1] al meer dan drie jaar te koop stond en dat de rente over de geldlening daarom niet meer aftrekbaar was voor de belastingen, zoals [gedaagde] onweersproken heeft gesteld. [gedaagde] mocht bij deze stand van zaken zwaar laten wegen dat de lasten van [adres 1] al snel zeer hoog zouden kunnen oplopen, zelfs vergeleken met het aanzienlijke verlies dat bij verkoop in 2012 werd verwacht.
4.4.
[eiser] stelt dat zij geen kennis van zaken had, maar zij heeft meermalen een appartement of huis gekocht en uit haar e-mails blijkt dat zij in deze kwestie zakelijke correspondentie kan voeren. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet het er dan ook voor worden gehouden dat zij voldoende in staat is geweest om deze in gewone taal en bewoordingen gestelde advisering door [gedaagde] (r.o. 4.3) te begrijpen en op de grondslag van deze advisering een afgewogen keuze te maken over de verkoop van het appartement aan [adres 1].
4.5.
[gedaagde] was bij deze stand van zaken, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet gehouden de mogelijke betekenis en gevolgen van de (premature) aankoop van het huis aan [adres 2] en de daaruit voortvloeiende dubbele woonlasten (nadrukkelijker) in haar advisering te betrekken. [gedaagde] behoefde bij haar advisering niet na te gaan of (vaste periodieke terugkerende) uitgaven door [eiser] uit het verleden (een huis, een auto, een vakantie, sieraden, enz., dan wel een consumptief krediet in dit verband) al dan niet verantwoord konden worden geacht. [gedaagde] behoefde immers, bij gebreke van gepubliceerde aanwijzingen over het beleid van de stichting (de stichting was, naar [gedaagde] onweersproken stelt, niet bereid haar beleid persoonlijk aan [gedaagde] toe te lichten), niet te vermoeden dat de stichting aan dergelijke uitgaven (doorslaggevend) gewicht zou toekennen bij een beoordeling van een beroep op de Nationale Hypotheek Garantie. Dit geldt te meer nu [eiser] vanaf 2009 tot in 2012 de dubbele woonlasten heeft kunnen dragen. Dit is pas na haar ontslag anders geworden.
4.6.
[eiser] stelt dat zij meermalen uitdrukkelijk aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat zij geen restschuld wilde hebben en daarom niet wilde verkopen voor een prijs onder het niveau van haar hypotheekschuld. [eiser] stelt dat [gedaagde] haar (nadrukkelijk) had moeten waarschuwen voor het risico van een niet door de Nationale Hypotheek Garantie gedekte restschuld, haar nader had moeten inlichten over haar keuzes en de mogelijke gevolgen daarvan en haar had moeten adviseren het appartement aan [adres 1] niet te verkopen voor minder dan het bedrag van de hypotheekschuld.
Deze stellingen, die door [gedaagde] zijn betwist, baten [eiser] niet. Dergelijke verplichtingen rustten (zonder nadere concrete toelichting over de communicatie tussen haar en [naam 1]) niet op [gedaagde]. De advisering door [gedaagde] was voldoende duidelijk, zoals hiervoor is overwogen. Communicatie moet van twee kanten komen. Ook de cliënt moet hierin een rol spelen, ofschoon de adviseur een zorgplicht heeft. Gelet op de advisering door [gedaagde] lag het op de weg van [eiser] nadere inlichtingen te vragen (indien zij deze nodig vond) en het appartement aan [adres 1] alsnog niet te verkopen voor € 96.000,- (indien zij het – door [gedaagde] voldoende duidelijk beschreven – risico van een niet door de Nationale Hypotheek Garantie gedekte restschuld onaanvaardbaar vond). Dit geldt te meer nu [eiser] stelt dat [naam 3] van Aegon haar erop heeft gewezen dat de restschuld niet wordt kwijtgescholden ingeval van gedwongen verkoop door dubbele woonlasten. De omstandigheid, dat [gedaagde] haar heeft medegedeeld dat het ontslag als de oorzaak van de restschuld zou moeten worden aangemerkt, is gelet op de advisering door [gedaagde], die voldoende duidelijk was en op de beschikbare informatie van de stichting gebaseerd was, onvoldoende voor een andere conclusie.
4.7.
[eiser] stelt ook dat [gedaagde] nader onderzoek had moeten doen naar het beleid van de stichting. Deze stelling kan haar niet baten, omdat, tegenover de betwisting door [gedaagde] (die aanvoert dat het beleid van de stichting destijds onzeker en onduidelijk was en dat de stichting geen informatie over haar beleid bekend maakte en pas na verkoop van het appartement de kwestie wenste te beoordelen), niet voldoende is toegelicht hoe en waarom [gedaagde] nadere inlichtingen over dit beleid had kunnen of moeten krijgen. [eiser] stelt ook in dit verband dat [naam 3] van Aegon haar vóór de verkoop van het appartement aan [adres 1] heeft medegedeeld dat de stichting de restschuld niet zou kwijtschelden. Deze stelling gaat niet op. [gedaagde] voert onweersproken aan dat deze mededeling was gebaseerd op de aanname dat de dubbele woonlasten de oorzaak van de gedwongen verkoop waren. Hieraan voegt [gedaagde] onweersproken toe dat de stichting volgens [naam 3] anders zou oordelen indien het ontslag tot de gedwongen verkoop heeft geleid. Zoals hiervoor is overwogen, valt niet in te zien dat [gedaagde] nadere inlichtingen over het beleid van de stichting (dat volgens [gedaagde] in die periode, naar achteraf blijkt, ingrijpend werd gewijzigd) had kunnen krijgen.
4.8.
[eiser] stelt verder dat [naam 1] pas na de beslissing van de stichting, in januari 2013, is begonnen onderzoek te doen naar het beleid van de stichting. Deze stelling is tegenover de betwisting door [gedaagde] onvoldoende toegelicht. Uit de e-mail van 21 januari 2013 van [naam 1], waarop [eiser] zich beroept (
‘Ik ben inmiddels aan het werk gegaan voor je/jullie en ben o.a. op de volgende tekst ‘gebotst’’), valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet meer af te leiden dan dat [naam 1] in januari 2013 nader onderzoek heeft gedaan op de site van de stichting. Uit deze e-mail kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat [naam 1] in een eerder stadium niet voldoende kennis had, te meer nu [naam 1] in zijn hiervoor aangehaalde e-mails van 4 juni 2012 en 9 juli 2012 heeft laten blijken voldoende thuis te zijn in de materie.
4.9.
Partijen hebben ter gelegenheid van de comparitie het debat over de beslissing van de stichting (r.o. 2.13 hiervoor) voortgezet. Zij hebben over en weer aangevoerd dat deze beslissing onjuist is (spreekaantekeningen van [gedaagde] voor de comparitie, 3.2 en 3.3).
De kritiek van partijen komt er in de kern, naar de rechtbank begrijpt, op neer dat [eiser] er alles aan heeft gedaan om een gedwongen verkoop te voorkomen, dat het ontslag de oorzaak is van de restschuld, dat [eiser] heeft voldaan aan de zeven (destijds door de stichting bekend gemaakte) voorwaarden voor kwijtschelding van de restschuld en dat de stichting huiseigenaren op het verkeerde been heeft gezet door in snel tempo zonder duidelijke communicatie haar beleid te wijzigen en geen beoordeling vooraf uit te voeren. [gedaagde] heeft opgemerkt dat [eiser] de kwestie opnieuw aan de stichting moet voorleggen nu het bestuur van de stichting kenbaar heeft gemaakt bereid te zijn de zaken van personen die zijn geconfronteerd met een ongunstige beslissing opnieuw te beoordelen. [eiser] stond hier niet onwelwillend tegenover, zo bleek tijdens de comparitie.
Tegen de achtergrond van hetgeen partijen hebben aangevoerd zou een nieuwe beoordeling door de stichting wezenlijk kunnen bijdragen aan een rechtvaardige en billijke afwikkeling. De stichting zou in het ontslag en de overige door partijen aangevoerde omstandigheden een gegronde reden kunnen zien de restschuld alsnog kwijt te schelden. Bovendien kan worden opgemerkt dat het in algemene zin niet nodig is óf een geoorloofde omstandigheid (ontslag) óf een andere omstandigheid (de dubbele woonlasten) als oorzaak van de restschuld aan te wijzen. Naar analogie van art. 6:101 BW kan een passende oplossing worden bereikt indien verschillende omstandigheden in enige mate hebben bijgedragen tot de schade. Verder kan worden opgemerkt dat in dit geding niets is gesteld waaruit een aanwijzing kan worden afgeleid dat [eiser] het huis aan [adres 2] heeft gekocht met het oogmerk een grondslag te construeren voor een beroep op de Nationale Hypotheek Garantie. De goede trouw van [eiser] mag niet zonder goede reden in twijfel worden getrokken.
4.10.
De slotsom is dat het gevorderde moet worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.892,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punt × tarief € 894,-)
Totaal € 3.680,00.
De gevorderde vergoeding voor nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten inclusief de nakosten zal worden toegewezen als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af het gevorderde,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.680,- en voor nakosten € 131,- indien dit vonnis niet wordt betekend dan wel € 199,- indien dit vonnis wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.