ECLI:NL:RBAMS:2014:6318

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
29 september 2014
Zaaknummer
C-13-557197 - HA ZA 14-39
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Binckbank voor schade door vermogensbeheer zonder vergunning

In deze zaak heeft eiser vier keer geld overgemaakt naar een beleggingsrekening die door een derde bij Binckbank was aangehouden. De derde heeft het geld belegd, maar bij de vierde overmaking heeft eiser het doel van de overmaking vermeld. Binckbank heeft zowel eiser als de rekeninghouder uitgenodigd voor een gesprek, waaruit bleek dat de rekeninghouder zonder vergunning vermogensbeheer uitvoerde. Binckbank beëindigde daarop de bankrelatie met de derde, die vervolgens faillissement aanvroeg. Eiser ontving slechts een deel van het belegde bedrag terug en stelde Binckbank aansprakelijk voor schending van haar zorgplicht. De rechtbank oordeelde dat Binckbank haar zorgplicht niet had geschonden. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser was verjaard en dat hij niet binnen een redelijke termijn had geprotesteerd. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat Binckbank had moeten ingrijpen in de beleggingsactiviteiten van de derde. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/557197 / HA ZA 14-39
Vonnis van 8 oktober 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. J.H. Pelle te ‘s-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
BINCKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Binckbank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 december 2013, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 9 april 2014, waarin een comparitie van partijen is
gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 augustus 2014, met de daarin genoemde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Binckbank biedt onder handelsnaam “Alex Beleggersbank”, aan particuliere zelf beleggende klanten effectendiensten aan. In de jaren 2004 en 2005, zijnde de periode hier van belang, was Alex Beleggersbank een onderdeel van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. (hierna: Rabobank). Eind 2007 heeft Binckbank de Alex Beleggersbank van Rabobank overgenomen.
2.2.
Tot de rekeninghouders bij Alex Beleggersbank behoorden [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2] (hierna: [naam 2]). Zij hadden in 2004 bij Alex Beleggersbank een gezamenlijke beleggingsrekening (hierna: de beleggingsrekening).
2.3.
Door de verkoop van een tweetal beleggingspanden beschikte [eiser] over een bedrag van EUR 400.000,-. [naam 1] heeft aan [eiser] voorgesteld om dat geld te beleggen, door middel van daghandel met zogenoemde futures op de Amsterdam Exchange Index (hierna: AEX). [naam 1] heeft in verband daarmee aan [eiser] een informatievel (van één A4) uitgereikt met informatie over daghandel met futures op de AEX. Tevens heeft [naam 1] aan [eiser] een door [naam 1] opgeteld testoverzicht verstrekt, met daarop het resultaat van een door [naam 1] zelf uitgevoerde handel in futures.
2.4.
Op 16 september 2004 heeft [naam 1] van [eiser] een bedrag van EUR 50.000,- op de beleggingsrekening ontvangen. Die betaling heeft als extra mededeling: “[rekeningnummer, rechtbank]
[rekeningnummer]”.
2.5.
Op 4 oktober 2004 heeft [naam 1] nogmaals van [eiser] een bedrag van
EUR 50.000,- op de beleggingsrekening ontvangen. Die betaling heeft (ook) als extra mededeling: “[rekeningnummer, rechtbank]
[rekeningnummer]”.
2.6.
Op of omstreeks 28 oktober 2004 heeft [eiser] een tweetal met [naam 1] gesloten overeenkomsten “voor deelname aan Dagtrading FUTURES” ondertekend. Op grond van deze overeenkomsten diende [naam 1] de twee door [eiser] op de beleggingsrekening gestorte bedragen van EUR 50.000,-, te beleggen in futures op de AEX. Behalve [naam 1] en [eiser] heeft ook [naam 2] die overeenkomsten medeondertekend.
2.7.
[naam 1] heeft aan [eiser] maandelijks overzichten gezonden, met daarin de resultaten van de daghandel in futures die met voormelde gestorte bedragen waren uitgevoerd.
2.8.
Op 1 november 2004 heeft [naam 1] van [eiser] een bedrag van EUR 100.000,- op de beleggingsrekening ontvangen. Die betaling heeft (ook) als extra mededeling “[rekeningnummer, rechtbank]
[rekeningnummer]
2.9.
Op 12 oktober 2005 heeft [naam 1] van [eiser] een bedrag van EUR 200.000,- op de beleggingsrekening ontvangen. Die betaling heeft als extra mededeling:[eiser]
’ ‘4 participaties*s a e50.000’ ‘fti trading conform afspraak’”
2.10.
Op of omstreeks 14 oktober 2005 heeft [eiser] met [naam 1] een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [naam 1] het door reeds [eiser] op de beleggingsrekening gestorte bedrag van EUR 200.000,- voor [eiser] diende te beleggen in futures op de AEX. Behalve [naam 1] en [eiser] heeft ook [naam 2] die overeenkomsten medeondertekend.
2.11.
Naar aanleiding van de hiervoor onder 2.9 vermelde storting door [eiser] op de beleggingsrekening, heeft Alex Beleggersbank zowel [eiser] als [naam 1] voor een gesprek uitgenodigd. Dat gesprek heeft op 25 oktober 2005 plaatsgevonden.
2.12.
Bij brief van 1 november 2005 heeft Alex Beleggersbank, naar aanleiding van het gesprek op 25 oktober 2005, aan [naam 1] en [naam 2] meegedeeld, samengevat, dat de zakelijke relatie van [naam 1] en [eiser] feitelijk kwalificeert een vermogensbeheerrelatie, dat [naam 1] tijdens het gesprek heeft meegedeeld niet te beschikken over een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), dat vanwege het ontbreken van die vergunning het handhaven van de relatie met [naam 1] voor Alex Beleggersbank niet acceptabel is en dat de beleggingsrekening daarom per 1 december 2005 wordt opgeheven.
2.13.
In november 2005 heeft [eiser] [naam 1] en [naam 2] voor de rechtbank Alkmaar gedagvaard, waarbij door [eiser] van [naam 1] en [naam 2] de betaling van een bedrag van EUR 430.000,- werd gevorderd, te vermeerderen met rente en kosten. In reactie daarop hebben [naam 1] en [naam 2] hun eigen faillissement aangevraagd. Bij vonnis van 1 december 2005 zijn [naam 1] en [naam 2] vervolgens door de rechtbank Alkmaar in staat van faillissement verklaard. [eiser] heeft daarna bij de curator een vordering ingediend ten bedrage van EUR 430.000,-.
2.14.
Bij brief van 18 februari 2008 heeft mr. Pelle Alex Beleggersbank voor een bedrag van EUR 361.980,- aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] als gevolg van het handelen van [naam 1] geleden schade, omdat Alex Beleggersbank voor een langere periode heeft toegestaan dat [naam 1] een rekening aanhield waarop zonder te beschikken over een vergunning van de AFM vermogensbeheer werd gevoerd. Alex beleggersbank is daarbij gesommeerd om binnen 14 dagen het bedrag van EUR 361.980,- aan [eiser] te voldoen.
2.15.
Bij faxbericht van 20 mei 2008 heeft mr. Pelle Alex Beleggersbank (nogmaals) gesommeerd om het in de brief van 18 februari 2008 vermelde bedrag te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
2.16.
Bij faxbericht van 27 juni 2008 heeft Binckbank de aansprakelijkheid voor de door [eiser] geleden schade afgewezen.
2.17.
Bij vonnis van 16 maart 2010 heeft de rechtbank Alkmaar het faillissement van [naam 1] en [naam 2] omgezet in de wettelijke schuldsaneringsregeling. Medio 2011 is de schuldsaneringsregeling geëindigd met de verlening van een schone lei. Aan [eiser] is een slotuitkering gedaan van EUR 126.926,-.
2.18.
Bij aangetekende brief van 17 april 2013 heeft mr. Pelle, onder verwijzing naar de brief van 18 februari 2008, aan Binckbank meegedeeld dat [eiser] zijn recht op schadevergoeding voorbehoudt en dat de brief dient ter stuiting van de mogelijke verjaring van de vordering van [eiser].
2.19.
Bij brief van 10 december 2013 heeft mr. Pelle aan Binckbank een conceptdagvaarding gezonden en is Binckbank in de gelegenheid gesteld om binnen zeven dagen aan de vordering van [eiser] te voldoen. Binckbank heeft daar niet aan voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat- bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van Binckbank tot betaling van EUR 303.074,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2008, en tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure.
3.2.
Binckbank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is de vraag of Binckbank gehouden is aan [eiser] de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van het handelen van [naam 1] heeft geleden.
4.2.
Binckbank heeft als primair verweer aangevoerd dat de vordering van [eiser] is verjaard. Binckbank heeft in dat kader gesteld dat de in artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vermelde verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen met de brief van [eiser] van 18 februari 2008 (zie 2.14) en is geëindigd op
19 februari 2013, zodat op 17 april 2013, zijnde datum van de brief waarmee [eiser] de verjaring heeft willen stuiten, de vordering van [eiser] reeds was verjaard. Binckbank wordt hierin niet gevolgd. Anders dan Binckbank stelt, blijkt uit de overgelegde stukken namelijk dat mr. Pelle, namens [eiser], bij faxbericht 20 mei 2008 (zie 2.15) Binckbank nogmaals heeft gesommeerd tot betaling van het in de brief van 18 februari 2008 vermelde bedrag. De relevante verjaringstermijn is dus niet gaan lopen op 18 februari 2008, maar op 21 mei 2008, zodat met de brief van 17 april 2013 de verjaring door [eiser] binnen vijf jaar en dus tijdig is gestuit.
4.3.
Binckbank heeft verder een beroep gedaan op artikel 6:89 BW. Binckbank heeft in dat kader aangevoerd dat [eiser] pas op 18 februari 2008 een vordering bij Binckbank heeft ingediend, terwijl hij al op 25 oktober 2005 van de betreffende feiten op de hoogte was. Door Binckbank bijna 2,5 jaar later pas aansprakelijk te stellen, heeft [eiser] niet binnen bekwame termijn geprotesteerd, aldus Binckbank. Ook hierin wordt Binckbank niet gevolgd. Of binnen bekwame tijd is geprotesteerd dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Ter comparitie heeft [eiser] onweersproken toegelicht dat met de aansprakelijkstelling van Binckbank 2,5 jaar is gewacht omdat [naam 1] ten tijde van zijn faillissement nog optiecontracten had openstaan en dat toentertijd de verwachting bestond dat daaruit de vordering van [eiser] zou kunnen worden voldaan. Pas toen bleek dat die optiecontracten onvoldoende zouden opbrengen is tot aansprakelijkheidstelling van Binckbank overgegaan, aldus [eiser]. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onder die omstandigheden binnen bekwame tijd bij Binckbank heeft geklaagd, nadat hij het gestelde gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, te meer nu gesteld noch gebleken is dat Binckbank door het verstrijken van de termijn van 2,5 jaar in haar belang is geschaad. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden gezegd dat [eiser] het gestelde gebrek ruim voor 18 februari 2008 heeft ontdekt of had behoren te ontdekken.
4.4.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Alex Beleggersbank, althans Binckbank, gelet op de omvang van de door hem op de beleggingsrekening van [naam 1] gestorte bedragen en de mate van bekendheid met het doel van die stortingen, aanleiding had om zelfstandig onderzoek te doen naar de vraag of bij die beleggingsactiviteiten door [naam 1] al dan niet in overeenstemming met de Wet financieel toezicht (Wft) werd gehandeld. Alex Beleggersbank heeft de activiteiten van [naam 1] echter op zijn beloop gelaten zonder zich ervan te overtuigen dat overeenkomstig de Wft werd gehandeld, Alex Beleggersbank heeft [eiser] daarmee blootgesteld aan risico’s waartegen de Wft beoogt te beschermen en Alex Beleggersbank heeft daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld, aldus steeds [eiser].
4.5.
Overwogen wordt dat de maatschappelijke functie van Binckbank een bijzondere zorgplicht kan meebrengen ten opzichte van derden, met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Onder bepaalde omstandigheden kan op een bancaire instelling die beleggingsactiviteiten van een ander faciliteert een bijzondere zorgplicht rusten ten opzichte van beleggers bij die ander op het moment dat zij ermee bekend is geraakt dat de beleggingsactiviteiten van die ander (mogelijk) in strijd worden verricht met effectenrechtelijke regelgeving (waaronder de vergunningplicht van die ander).
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat Alex Beleggersbank, althans Binckbank, haar bijzondere zorgplicht jegens hem heeft geschonden. Met name heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat het voor Alex Beleggersbank eerder dan ten tijde van de storting door [eiser] op 12 oktober 2005 op de beleggingsrekening duidelijk had moeten zijn dat [naam 1] zich via de beleggingsrekening bezig hield met vermogensbeheer in strijd met de Wft. Anders dan door [eiser] gesteld, blijkt dat onvoldoende uit de extra omschrijvingen die stonden vermeld bij de stortingen die door [eiser] vóór 12 oktober 2005 werden verricht. De stortingen van [eiser] op 16 september 2004, op 4 oktober 2004 en op 1 november 2004 vermelden immers alleen de naam van [eiser], maar niet het doel van die storting (zie 2.4, 2.5 en 2.8). Verder heeft [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting door Binckbank onvoldoende onderbouwd dat de hoogte van de daarbij door [eiser] gestorte bedragen voor Alex Beleggersbank aanleiding hadden moeten vormen om nader onderzoek te verrichten. Binckbank heeft in dat kader gesteld dat de hoogte van de door [eiser] op voormelde data gestorte bedragen (2 x EUR 50.000,- en 1 x EUR 100.000,-) niet bijzonder afweek van de gemiddelde inleg op een rekening bij Alex Beleggersbank en dat de beleggingsrekening van [naam 1] en [naam 2] een normale betalingsrekening betrof waarop door derden daarom stortingen konden worden verricht. [eiser] heeft dit onvoldoende weerlegd. Verder heeft [eiser] tegenover de betwisting door Binckbank niet nader onderbouwd, zoals door hem gesteld, dat de rendementsbetalingen die [naam 1] aan [eiser] verrichtte vanaf de beleggingsrekening rechtstreeks aan [eiser] werden gedaan of door hun aard of anderszins opvallend waren. Binckbank heeft in dat kader aangevoerd dat betalingen vanaf de beleggingsrekening uitsluitend aan een tegenrekening van [naam 1] bij een andere bank werden verricht en dat zij daarom geen zicht had (of behoorde te hebben) op de betalingen die [naam 1] via die tegenrekening aan [eiser] verrichtte. [eiser] heeft deze stelling van Binckbank niet of onvoldoende betwist. Al met al is de rechtbank daarom van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de betalingen die vóór 12 oktober 2005 op of van de beleggingsrekening werden verricht, voor Alex Beleggingsbank aanleiding hadden moeten vormen voor een onderzoek naar de vraag of door [naam 1] via de beleggingsrekening in strijd met de Wft werd gehandeld. De enkele (door [eiser] gestelde) omstandigheid, dat sprake was van een beleggingsrekening waarop derden gelden konden storten, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dit geldt, bij gebreke van een analyse van de aard en eventuele bijzondere kenmerken van de gestelde mutaties, ook voor de stelling van [eiser], dat een groot aantal mutaties heeft plaatsgevonden op de beleggingsrekening.
4.7.
In afwijking van de voordien door [eiser] verrichte drie stortingen, vermeldt de omschrijving die [eiser] aan de storting op de beleggingsrekening van
12 oktober 2005 heeft gegeven, wel het doel van die storting [eiser]’
‘4 participaties*s a e50.000’ ‘fti trading conform afspraak) en wijkt de hoogte van het daarbij gestorte bedrag (EUR 200.000,-) ook duidelijk af van de eerder door [eiser] verrichte stortingen. Naar aanleiding daarvan heeft Alex Beleggersbank [naam 1] en [eiser] uitgenodigd voor een gesprek, welk gesprek vervolgens op
25 oktober 2005 heeft plaatsgevonden. Bij brief van 1 november 2005 heeft Alex Beleggersbank vervolgens de bankrelatie met [naam 1] per 1 december 2005 beëindigd (zie 2.12). Uit het voorgaande blijkt dat Alex Beleggersbank onverwijld na de storting op 12 oktober 2005 tot onderzoek is overgegaan en dat zij ook onverwijld nadat zij op 25 oktober 2005 van de beleggingsactiviteiten van [naam 1] in strijd met de Wft op de hoogte raakte, tot het beëindigen van de bankrelatie met [naam 1] is overgegaan. Anders dan door [eiser] aangevoerd, is hier naar het oordeel van de rechtbank niet sprake van een situatie waarbij Alex Beleggersbank in strijd met haar bijzondere zorgplicht jegens [eiser] de activiteiten van [naam 1] op zijn beloop heeft gelaten en [eiser] onnodig heeft blootgesteld aan de risico’s ‘die de Wft beoogt uit te sluiten’. Toen Alex Beleggersbank met de activiteiten van [naam 1] op de hoogte raakte heeft zij, zoals door Binckbank onvoldoende weersproken aangevoerd, immers onverwijld de bankrelatie met [naam 1] beëindigd. De slotsom is daarom dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat Alex Beleggersbank, althans Binckbank, onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De vorderingen van [eiser] kunnen daarom niet slagen en dienen te worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Binckbank worden begroot op:
- griffierecht EUR 3.829,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punt × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 7.829,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Binckbank tot op heden begroot op EUR 7.829,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.type: PJvV