ECLI:NL:RBAMS:2014:6267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
14-64
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een bedrijfsvergunning op grond van de Parkeerverordening 2009 van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam van zijn bedrijf, en het college van de burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een bedrijfsvergunning aangevraagd, maar deze was geweigerd door verweerder op basis van de Parkeerverordening 2009. Verweerder stelde dat er al een bedrijfsvergunning was verleend aan een ander bedrijf op hetzelfde adres, waardoor volgens de regelgeving slechts één vergunning per bedrijf toegestaan was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het besluit van verweerder. Tijdens de zitting op 21 augustus 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder ten onrechte had aangenomen dat het bedrijf van eiser en het andere bedrijf als één bedrijf moesten worden beschouwd. Eiser heeft aangetoond dat hij de enige werkzame persoon in zijn bedrijf is en dat er geen juridische of organisatorische verwevenheid is met het andere bedrijf.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet had aangetoond dat er sprake was van zodanige verwevenheid dat de bedrijven als één bedrijf moesten worden beschouwd. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de gevraagde bedrijfsvergunning aan eiser moet worden verleend. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke scheiding tussen bedrijven, zelfs als ze op hetzelfde adres zijn gevestigd, en de noodzaak voor verweerders om voldoende bewijs te leveren voor hun beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/64

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2014 in de zaak tussen

[naam], handelend onder de naam[bedrijf][naam], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. Besli),
en
het college van de burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de door eiser gevraagde bedrijfsvergunning te verlenen.
Bij besluit van 22 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2014. Eiser en verweerder hebben zich beide laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
In een pand op het adres [straatnaam] te Amsterdam zijn verschillende bedrijven gevestigd. Op [huisnummer]bevindt zich de eenmanszaak[bedrijf][naam] (het[bedrijf]). Op [huisnummer]bevindt zich [bedrijf 1] [naam 1] (de [bedrijf 1]). Aan de [bedrijf 1] is een bedrijfsvergunning verleend.
2.
Op 15 juli 2013 heeft eiser een bedrijfsvergunning aangevraagd. Verweerder heeft de verlening van de vergunning geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, van de Parkeerverordening 2009 van de gemeente Amsterdam (de Parkeerverordening). Verweerder heeft daartoe overwogen dat op grond van artikel 10, eerste lid, van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening Stadsdeel Oost slechts één bedrijfsvergunning per bedrijf is toegestaan en dat op het adres al een bedrijfsvergunning is verleend.
3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser – conform het advies van de bezwaarschriftencommissie van 30 oktober 2013 – ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat sprake is van één bedrijf in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Parkeerverordening. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) blijkt niet alleen dat de vestigingsadressen van de [bedrijf 1] en het[bedrijf] hetzelfde zijn, maar ook dat de faxnummers van beide bedrijven identiek zijn. Verder heeft verweerder overwogen dat in de advocatuur vaak gebruik wordt gemaakt van een afzonderlijke [bedrijf 1] waarin de[aktiviteit] worden ondergebracht. De [bedrijf 1] en het[bedrijf] houden dan ook verband met elkaar. Dat de [bedrijf 1] door andere mensen wordt beheerd is daarbij niet van belang, aldus verweerder.
4.
Tussen partijen is in geschil of het[bedrijf] en de [bedrijf 1] hebben te gelden als één bedrijf in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Parkeerverordening. De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Parkeerverordening wordt onder bedrijf of beroep verstaan:
- elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht;
- de zelfstandige die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep;
- een niet-commerciële organisatie die hieraan door het college is gelijkgesteld;
met dien verstande dat bedrijven en beroepen worden beschouwd als één bedrijf en één beroep indien de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een (juridische) constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één bedrijf of beroep betreft, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.
6.
Gelet op de bewoordingen dient deze bepaling naar het oordeel van de rechtbank aldus zo te worden uitgelegd dat verschillende bedrijven, die gevestigd zijn op één adres, moeten worden beschouwd als één bedrijf, tenzij wordt aangetoond dat geen sprake is van een zodanig verwevenheid dat naar maatschappelijke opvatting moet worden geoordeeld dat sprake is van één bedrijf.
7.
Verweerder heeft een zogeheten checklist verwevenheid bedrijven (de checklist) overgelegd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze checklist wordt gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van één bedrijf in de zin van de Parkeerverordening. Volgens verweerder wordt aangenomen dat sprake is van één bedrijf als de bedrijven op hetzelfde adres zijn gevestigd en tevens is voldaan aan een (of meer) van de op de checklist vermelde punten.
8.
Niet in geschil is dat het[bedrijf] en de [bedrijf 1] op hetzelfde adres zijn gevestigd. Evenmin is in geschil het zij hetzelfde telefoon- en faxnummer gebruiken. Nu het gebruik van hetzelfde telefoonnummer staat vermeld op de checklist, heeft verweerder in overeenstemming met zijn beleid aangenomen dat sprake is van één bedrijf in de zin van de Parkeerverordening.
9.
Gelet op het hiervoor overwogene is het dan aan eiser om aan te tonen dat geen sprake is van een zodanig verwevenheid dat naar maatschappelijke opvatting moet worden geoordeeld dat sprake is van één bedrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin geslaagd. Redengevend daarvoor is het volgende.
10.
Uit het door eiser overgelegde uittreksel van de KvK volgt dat eiser de eigenaar is van het[bedrijf] en ook de enige werkzame persoon daarbinnen. Verder volgt uit het uittreksel dat eiser geen bestuurder is van de [bedrijf 1]. Eiser heeft in dat kader aangevoerd dat de [bedrijf 1] is opgericht door [naam 1] en dat de partners van dit[bedrijf] tevens de bestuurders zijn van de [bedrijf 1].
11.
Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde statuten van de [bedrijf 1] dat het doel van de [bedrijf 1] (onder meer) is het ontvangen van[aktiviteit] en andere [aktiviteit], ten behoeve van rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn. In de statuten is tevens opgenomen dat de [bedrijf 1] ter verwezenlijking van haar doelstelling een overeenkomst zal sluiten met[naam 1].
12.
De stelling van verweerder dat het[bedrijf] en de [bedrijf 1] met elkaar verband houden omdat het in de advocatuur gebruikelijk is om een [bedrijf 1][aktiviteit] op te richten, volgt de rechtbank – gelet op de door eiser overgelegde stukken – dan ook niet. Zoals eiser heeft betoogd volgt uit de statuten dat de [bedrijf 1] een andere doelstelling heeft dan het[bedrijf]. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat eiser ter zitting heeft verklaard dat het[bedrijf] een overeenkomst heeft gesloten met een andere [bedrijf 1] [aktiviteit] en geen gebruik maakt van een [bedrijf 1] in het pand. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat ook uit het door eiser overgelegde visitekaartje van het[bedrijf] op geen enkele wijze blijkt dat het[bedrijf] verband houdt met de [bedrijf 1].
13.
Dat het[bedrijf] en de [bedrijf 1] gebruik maken van hetzelfde telefoon- en faxnummer acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis voor het oordeel dat sprake is van een zodanige verwevenheid dat zij als één bedrijf in de zin van de Parkeerverordening moeten worden beschouwd. In dit verband is van belang dat eiser heeft betoogd dat het niet ongebruikelijk is voor bedrijven die gevestigd zijn in verzamelgebouwen om vanwege kostenbesparing dezelfde nummers gebruiken. Ter zitting heeft eiser daar nog aan toegevoegd dat het door de [bedrijf 1] en het[bedrijf] gebruikte faxnummer een algemeen faxnummer betreft dat niet staat geregistreerd op naam van de [bedrijf 1]. Ook heeft hij verklaard dat voor het gezamenlijk gebruik gekozen is vanwege het aantal beschikbare lijnen in het verzamelgebouw.
14.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende heeft aangetoond dat het[bedrijf] en de [bedrijf 1] niet op dusdanige wijze met elkaar verweven zijn dat zij naar maatschappelijke opvatting als één bedrijf moeten worden beschouwd in de zin van artikel 1, onder b, van de Parkeerverordening. Dat betekent dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de gevraagde bedrijfsvergunning te verlenen. Het beroep is dus gegrond.
15.
Nu niet gebleken is dat een weigeringsgrond, als bedoeld in artikel 32 van de Parkeerverordening, van toepassing is, stelt de rechtbank vast dat eiser recht heeft op verlening van de gevraagde bedrijfsvergunning. De rechtbank ziet dan ook aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bestreden wordt vernietigd waarbij de rechtbank zal bepalen dat door verweerder aan eiser een bedrijfsvergunning dient te worden verleend.
16.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. De rechtbank stelt daarbij vast dat de griffier een bedrag van € 158,- van het door eiser betaalde griffierecht van € 318,- aan eiser heeft gerestitueerd. Aldus dient verweerder een bedrag van € 160,- voor het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Ook zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
17.
Gelet op de uitkomst van de procedure behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat aan eiser een bedrijfsvergunning dient te worden verleend en draagt verweerder op dit aan eiser te verlenen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Mol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB