In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam van zijn bedrijf, en het college van de burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een bedrijfsvergunning aangevraagd, maar deze was geweigerd door verweerder op basis van de Parkeerverordening 2009. Verweerder stelde dat er al een bedrijfsvergunning was verleend aan een ander bedrijf op hetzelfde adres, waardoor volgens de regelgeving slechts één vergunning per bedrijf toegestaan was.
De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het besluit van verweerder. Tijdens de zitting op 21 augustus 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder ten onrechte had aangenomen dat het bedrijf van eiser en het andere bedrijf als één bedrijf moesten worden beschouwd. Eiser heeft aangetoond dat hij de enige werkzame persoon in zijn bedrijf is en dat er geen juridische of organisatorische verwevenheid is met het andere bedrijf.
De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet had aangetoond dat er sprake was van zodanige verwevenheid dat de bedrijven als één bedrijf moesten worden beschouwd. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de gevraagde bedrijfsvergunning aan eiser moet worden verleend. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke scheiding tussen bedrijven, zelfs als ze op hetzelfde adres zijn gevestigd, en de noodzaak voor verweerders om voldoende bewijs te leveren voor hun beslissingen.