In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 26 augustus 2014, wordt het bezwaarschrift van de verdachte tegen de beslissing van de rechter-commissaris behandeld. De verdachte had verzocht om het horen van getuigen ter onderbouwing van een beroep op vormverzuim volgens artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank oordeelt dat de verdediging onvoldoende heeft aangetoond hoe het horen van de getuigen kan bijdragen aan het vaststellen van relevante feiten in het kader van het onderzoek naar een mogelijk vormverzuim. De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet heeft onderbouwd waarom het horen van de getuigen noodzakelijk is voor de verdediging en dat er geen rechtens te respecteren belang is geschonden door het niet horen van de getuigen. De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond, omdat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat het horen van de getuigen kan bijdragen aan enige beslissing in de strafzaak. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om de getuigen te horen niet in strijd is met de rechten van de verdachte en dat de beslissing van de rechter-commissaris terecht was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.