ECLI:NL:RBAMS:2014:6153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-219
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg bankgarantie in het kader van huurovereenkomst en faillissement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de uitleg van een bankgarantie die is verstrekt in het kader van een huurovereenkomst. De curator van L&H Customer Services B.V., die in staat van faillissement is verklaard, vordert betaling van een bedrag dat door ING Bank N.V. is uitgekeerd op basis van deze bankgarantie aan de opvolgende verhuurders, [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De curator stelt dat deze opvolgende verhuurders geen recht hadden om de bankgarantie te claimen, omdat de rechten uit de bankgarantie niet aan hen zijn overgedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bankgarantie is opgesteld volgens het ROZ-model en dat de bedoeling was dat deze ook ten gunste van opvolgende verhuurders zou gelden. De rechtbank oordeelt dat de term 'rechtverkrijgende(n)' in de bankgarantie verwijst naar de opvolgende verhuurder, en dat de rechten uit de bankgarantie als nevenrechten zijn overgegaan op [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij de overdracht van het pand. De vordering van de curator wordt afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als rechtverkrijgende van de oorspronkelijke verhuurder, [naam 5], gerechtigd zijn om de bankgarantie te claimen. De zaak wordt deels verwezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling van andere vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/536444 / HA ZA 13-219
Vonnis van 3 september 2014
in de zaak van
[naam 1]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van L&H Customer Services B.V., gevestigd te Nieuwegein,
kantoorhoudende te Utrecht,
eiser,
advocaat: mr. J.M. Luijkx te Utrecht,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
2. de commanditaire vennootschap
[naam gedaagde 2].,
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat: mr. Z. Vivolo te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 3],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat: mr. Z. Vivolo te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Curator, ING, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ([gedaagde 2] en [gedaagde 3] tezamen: [gedaagden 2 en 3]) worden genoemd.
De gefailleerde vennootschap L&H Customer Services B.V. zal hierna L&H worden genoemd.
L&H is voortgekomen uit een fusie van (onder andere) de vennootschappen [naam 2] en [naam 3] en ten slotte nog een doorgevoerde naamswijziging. Hierna wordt kortheidshalve steeds gesproken van: L&H, ook wanneer het gaat om [naam 2], de in deze zaak relevante rechtsvoorganger van L&H.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 november 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 maart 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met als ingangsdatum 1 juni 2000 is een huurovereenkomst gesloten tussen L&H als huurder en Kantoren Fonds Nederland B.V. (hierna: KFN) als verhuurder.
2.2.
Het gehuurde betrof: 590 m² kantoorruimte (hierna: het gehuurde) gelegen op de vierde verdieping, toren A, alsmede drie parkeerplaatsen in de parkeergarage, alles onderdeel uitmakende van kantoorgebouw ‘[naam 4]’ (hierna: het pand) gelegen aan [adres].
2.3.
Op 1 september 2000 heeft KFN het pand in eigendom overgedragen aan [naam 5] (hierna: [naam 5]), die daarmee verhuurder werd.
2.3.1.
[naam 5] en L&H hebben bij de huurovereenkomst twee allonges opgemaakt, Allonge I (overeengekomen in de eerste helft van 2005) en Allonge II (overeengekomen in november 2005).
2.3.2.
In Allonge II is overeengekomen, voor zover hier van belang, dat met ingang van 1 december 2005 de gehuurde oppervlakte wordt vermeerderd en de huurprijs wordt verhoogd, en ten slotte het volgende:
Bankgarantie
Voor het vanaf 1 december 2005 gehuurde dient huurder aan verhuurder een
bankgarantie te verstrekken gerelateerd aan de huidige betalingsverplichting per kwartaal. Het bedrag van de bedoelde bankgarantie bedraagt
€ 51.781,36(…)
t.g.v.[
[naam 5]].
Na ontvangst van deze bankgarantie zal verhuurder de nog in zijn bezit zijnde garantie met nummer [(...)] d.d. 19 april 2005 ter hoogte van € 26.798,90 afgegeven door [ING], terstond aan [ING] retourneren.
2.3.3.
Aan Allonge II is als bijlage gehecht een voorbeeld van een bankgarantie. Dit voorbeeld is opgesteld volgens het door de Raad van Onroerende Zaken (ROZ) in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Banken geproduceerde model voor een ‘Bankgarantie Huurovereenkomst’ (hierna: het ROZ-model).
2.4.
Op 24 november 2005 heeft ING zich garant gesteld, zulks op verzoek van L&H ter voldoening aan haar uit Allonge II voortvloeiende verplichting om een bankgarantie te doen stellen. De tekst van deze bankgarantie (hierna: de Garantie) is conform het ROZ-model, namelijk als volgt:
Garantie No./Guarantee No.
[(...)]
[ING], in aanmerking nemende: dat bij akte is gesloten een huurovereenkomst tussen [
[naam 5]], hierna te noemen “verhuurder” en [
L&H], hierna te noemen “huurder”, betreffende de huur en verhuur van [het gehuurde] verklaart zich door deze bij wijze van zelfstandige verbintenis tegenover verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n) onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant te stellen voor al hetgeen huurder ingevolge de bovengenoemde huurovereenkomst, of eventuele verlenging daarvan (ten laste van huurder komende schadevergoedingen daaronder begrepen) of wegens voor huurder verrichte diensten aan verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n) verschuldigd zal zijn.
Ondergetekende verplicht zich voorts om als eigen schuld aan verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n) te zullen vergoeden alle schade, door hem te lijden, doordat de huurovereenkomst in geval van faillissement, of aan de huurder verleende surséance van betaling, ingevolge de opzegging door de curator of door huurder en de bewindvoerder, tussentijds zal worden beëindigd.
Deze verplichtingen van ondergetekende worden beperkt tot een maximum bedrag van
EUR 51.781,36(…)
Ondergetekende verbindt zich op eerste schriftelijk verzoek van verhuurder of diens
rechtverkrijgende(n), zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, aan verhuurder te zullen voldoen al hetgeen verhuurder volgens diens schriftelijke verklaring uit hoofde van deze garantie van ondergetekende vordert, met inachtneming van bovenvermeld maximum bedrag.
Tenzij verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n) vóór de hierna omschreven vervaldatum (latente) aanspraken op huurder schriftelijk bij ondergetekende heeft gedeponeerd, komt deze garantie te vervallen 6 maanden na de datum waarop het gehuurde feitelijk is ontruimd en tevens de huurovereenkomst is beëindigd - welke vervaldatum bindend door verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n) wordt vastgesteld -, of zoveel eerder als verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n), onder retournering van deze garantie, schriftelijk aan ondergetekende mededeelt, dat verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n) niets meer van huurder en ondergetekende te vorderen heeft.
Aldus opgemaakt te Amsterdam op
24 november 2005.
[ING
]
[volgt ondertekening namens ING - rechtbank]
Na afloop dient deze garantie terstond ter annulering aan [ING] teruggezonden te worden.
2.5.
Op 20 december 2006 heeft [naam 5] het pand in eigendom overgedragen aan [gedaagde 3] die, als beherend vennoot van [gedaagde 2], het pand verkreeg ten behoeve van [gedaagde 2] [gedaagden 2 en 3] werd daarmee de nieuwe verhuurder.
2.5.1.
Ten tijde van deze overdracht heeft [naam 5] het geschrift waarop de Garantie is weergegeven aan [gedaagden 2 en 3] ter hand gesteld.
2.6.
Op 31 mei 2010 is de huurovereenkomst geëindigd, nadat deze door L&H was opgezegd.
2.7.
Op 10 augustus 2010 is L&H in staat van faillissement verklaard.
2.8.
Bij brief van 25 november 2010 aan ING is namens [gedaagden 2 en 3] als volgt bericht:
(…)
Als gevolg van een achterstand in de betalingsverplichting van huurder [L&H] claimen wij hierbij (…) [de Garantie] ter grootte van € 51.781,36.
(…)
Wij verzoeken u het bedrag (…) over te maken op bankrekeningnummer (…)
(…)
2.9.
Op 22 december 2010 heeft ING aan het verzoek van [gedaagden 2 en 3] voldaan. Zij heeft € 51.781,36 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagden 2 en 3] en de bankrekening die L&H bij ING aanhield voor eenzelfde bedrag gedebiteerd..
2.10.
Vervolgens heeft de Curator zich jegens ING en [gedaagden 2 en 3] op het standpunt gesteld dat [gedaagden 2 en 3] geen recht had om te claimen uit hoofde van de Garantie, en dat ING het gegarandeerde bedrag derhalve ten onrechte aan [gedaagden 2 en 3] heeft uitbetaald. De Curator heeft ING en [gedaagden 2 en 3] daarom meerdere malen verzocht en ook gesommeerd (laatstelijk op 20 december 2012) om een bedrag van € 51.781,36 aan de faillissementsboedel van L&H te voldoen. ING en [gedaagden 2 en 3] hebben het standpunt van de Curator steeds betwist en de gevraagde betaling aan de faillissementsboedel van L&H geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
De Curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I ING en [gedaagden 2 en 3] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de Curator van € 51.781,36, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf 22 december 2010 tot de dag der algehele voldoening,
II [gedaagden 2 en 3] veroordeelt tot betaling aan de Curator van € 5.864,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf 9 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening,
III ING en [gedaagden 2 en 3] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de Curator van € 1.788,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
IV ING en [gedaagden 2 en 3] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.
3.2.
De Curator legt – kort gezegd – aan zijn vordering ten grondslag dat met “rechtverkrijgende(n)” in de Garantie wordt gedoeld op degene die het recht om de Garantie in te roepen (het claimrecht) en het recht op uitbetaling onder de Garantie (het vorderingsrecht) van [naam 5] hebben verkregen. De Curator stelt dat deze rechten niet zijn overgedragen aan [gedaagden 2 en 3] en ook niet als nevenrecht op [gedaagden 2 en 3] als nieuwe verhuurder zijn overgegaan. De Curator betoogt dat nu [gedaagden 2 en 3] aldus geen “rechtverkrijgende” van [naam 5] is – in de zin van de tekst van de Garantie – zij zonder rechtsgrond onder de Garantie heeft geclaimd en de uitbetaling door ING zonder rechtsgrond in ontvangst heeft genomen, terwijl ING die claim zonder rechtsgrond heeft gehonoreerd. [gedaagden 2 en 3] en ING zijn derhalve toerekenbaar tekortgeschoten jegens L&H althans de Curator. Althans hebben [gedaagden 2 en 3] en ING onrechtmatig gehandeld jegens L&H althans de Curator. [gedaagden 2 en 3] en ING zijn derhalve gehouden het op grond van de Garantie geclaimde en uitbetaalde bedrag van € 51.781,36 aan de Curator te betalen, hetgeen zij ondanks meerdere betalingsverzoeken en sommaties hebben nagelaten.
3.2.1.
[gedaagden 2 en 3] en ING voeren aan dat met “rechtverkrijgende(n)” in de Garantie wordt gedoeld op degene die als opvolgend verhuurder de rechten en verplichtingen van [naam 5] uit hoofde van de huurovereenkomst verkrijgt. Zij stelt dat partijen bij de Garantie juist hebben beoogd deze ook ten behoeve van [naam 5] als opvolgend verhuurder te doen stellen. [gedaagden 2 en 3] is [naam 5] als verhuurder opgevolgd en is aldus “rechtverkrijgende” van [naam 5] geworden, zoals bedoeld in de tekst van de Garantie. Nu de tegenover het claimrecht staande verbintenis van ING om tot het gegarandeerde bedrag uit te betalen (het vorderingsrecht) blijkens de tekst van de Garantie mede geldt jegens die “rechtverkrijgende”, heeft [gedaagden 2 en 3] het claimrecht en het vorderingsrecht verkregen op het moment dat zij [naam 5] als verhuurder opvolgde.
3.2.2.
ING voert daarnaast aan dat het claimrecht en het vorderingsrecht uit hoofde van de Garantie als nevenrechten als bedoeld in artikel 6:142 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn overgegaan op [gedaagden 2 en 3] toen [naam 5] het eigendomsrecht van het pand en daarmee ook het verhuurderschap en de daaruit voortvloeiende rechten overdroeg aan [gedaagden 2 en 3].
3.3.
Aan vordering II legt de Curator ten grondslag dat hij op grond van de eindafrekening van de servicekosten een bedrag van € 5.864,75 van [gedaagden 2 en 3] heeft te vorderen, welk bedrag door [gedaagden 2 en 3] ondanks sommatie niet is voldaan.
3.3.1.
[gedaagden 2 en 3] erkent vordering II als juist. [gedaagden 2 en 3] stelt echter dat zij een tegenvordering van € 126.686,29 heeft op (de faillissementsboedel van) L&H. Ten eerste een bedrag van € 12.431,53 voor – samengevat – parkeerkosten, afrekening servicekosten en schending opleveringsverplichtingen (niet-verwijderen van data-bekabeling en niet-verwijderen van split-unit). En ten tweede een bedrag van € 114.250,76 zijnde het bedrag dat (de faillissementsboedel van) L&H op grond van artikel 7:225 BW gelezen in verbinding met het in de huurovereenkomst bepaalde is verschuldigd voor de periode vanaf het eindigen van de huurovereenkomst waarin het gehuurde nog niet correct was opgeleverd. [gedaagden 2 en 3] doet een beroep op verrekening, zodat de vordering van de Curator moet worden afgewezen.
3.4.
Vordering III betreft buitengerechtelijke incassokosten.

4.De beoordeling

vordering I - de bankgarantie

4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [gedaagden 2 en 3] als opvolgend verhuurder op grond van de inhoud van de Garantie gerechtigd is onder de Garantie te claimen (en de betaling van ING in ontvangst te nemen).
4.2.
De vraag hoe in een schriftelijk contract, zoals de Garantie, de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Omdat het hier gaat om de uitleg van een bankgarantie gaat het om de verhouding tussen drie partijen, te weten L&H die de Garantie heeft doen stellen, ING als degene die de Garantie heeft verstrekt en [naam 5] als begunstigde daarvan.
4.3.
De rechtbank stelt vervolgens voorop dat een bankgarantie in verband met een huurverhouding in zijn algemeenheid wordt afgegeven ten behoeve van de verhuurder als zodanig. De verplichting voor L&H de bankgarantie te doen stellen volgt uit de huurovereenkomst en het doel van de Garantie is zekerheid te bieden voor de nakoming van hetgeen L&H, als huurder, uit hoofde van de huurovereenkomst aan [naam 5], als verhuurder, verschuldigd is. De rechtbank stelt verder voorop dat niet ongebruikelijk is dat verhuurd commercieel vastgoed wordt overgdragen en dat aldus het verhuurderschap met een zekere regelmaat wisselt. Verder is van belang dat voor het opstellen van de tekst van de Garantie gebruik is gemaakt van het ROZ-model en dat onbetwist is gesteld dat met dat model juist beoogd is om de bankgarantie ook ten gunste van de opvolgende verhuurder te doen stellen.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de meest voor de hand liggende uitleg is dat met de zinsnede “verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n)” niet gedoeld wordt op [naam 5] of degene aan wie zij de rechten uit de Garantie zou overdragen, maar op [naam 5] als verhuurder of degene die haar in die hoedanigheid zou opvolgen. De rechtbank is verder van oordeel dat ook L&H moet hebben begrepen dat zij de bankgarantie mede deed stellen ten gunste van degene die [naam 5] als verhuurder zou opvolgen. Dat blijkt immers niet alleen uit het hiervoor genoemde doel en de strekking van de Garantie, maar ook uit de tekst. Als voorbeeld wordt gewezen op de laatste alinea waarin staat dat de vervaldatum bindend wordt vastgesteld door “verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n)”. Hier kan met de term “rechtverkrijgende(n)” redelijkerwijs slechts worden gedoeld op degene die de verhuurder als zodanig is opgevolgd, want een andere betekenis zou impliceren dat de vervaldatum bindend kan worden vastgesteld door een derde niet-zijnde verhuurder, hetgeen onbegrijpelijk is. In zoverre kan dus redelijkerwijs geen geschil bestaan over de uitleg van de Garantie. Verder geldt dat L&H uit hoofde van Allonge II bij de huurovereenkomst ook ten opzichte van [gedaagden 2 en 3] als opvolgend verhuurder gehouden was eenzelfde bankgarantie te doen stellen, zodat zij ook in zoverre geen belang had zich te verzetten tegen het doen stellen van een Garantie die mede zou strekken ten gunste van die opvolgend verhuurder.
4.4.
Dit alles leidt tot de slotsom dat ook [gedaagden 2 en 3] als begunstigde onder de Garantie heeft te gelden, nu zij, als opvolgend verhuurder, moet worden aangemerkt als “rechtverkrijgende” van [naam 5] in de zin van de Garantie.
4.5.
Vervolgens is aan de orde of de rechten uit de Garantie als nevenrechten op [gedaagden 2 en 3] als opvolgend verhuurder zijn overgegaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:142 BW verkrijgt de nieuwe schuldeiser bij de overgang van een vordering de daarbij behorende nevenrechten. De wet bevat een enuntiatieve opsomming van nevenrechten, zoals pand, hypotheek en borgtocht. De rechtbank is met ING van oordeel dat de rechten uit een bankgarantie als de onderhavige ook als nevenrechten in de zin van artikel 6:142 BW kunnen worden aangemerkt, indien en voor zover de inhoud en de strekking van de tussen partijen overeengekomen bankgarantie zich daartegen niet verzet. De Curator heeft in dat verband aangevoerd dat de aard van een bankgarantie meebrengt dat de daaruit voor de begunstigde voortvloeiende rechten een persoonlijk karakter hebben, zodat deze niet als nevenrechten mee overgaan bij overdracht door de begunstigde van de rechten waarvoor de bankgarantie zekerheid biedt. Met de Curator kan worden aanvaard dat een bankgarantie op eerste afroep, zoals de onderhavige, met name voor de opdrachtgever een aanzienlijk risico meebrengt en dat om die reden voor de opdrachtgever de persoon en de betrouwbaarheid van de begunstigde die de garantie kan inroepen van groot belang kunnen zijn. Over het algemeen zal dat belang er aan in de weg staan dat de rechten uit een bankgarantie als nevenrechten van rechtswege mee overgaan, nu de opdrachtgever in dat geval buiten zijn wil geconfronteerd kan worden met een nieuwe begunstigde en aldus een risico zou kunnen lopen dat hij bij het stellen van de bankgarantie niet heeft willen aanvaarden. Dat laatste zal echter niet het geval zijn indien de bankgarantie, zoals hier, niet zozeer is verstrekt met het oog op de persoon van de begunstigde, maar veeleer met het oog op diens hoedanigheid. Nu zoals hiervoor al is overwogen in dit geval met de Garantie is beoogd zekerheid te stellen ten behoeve van de de verhuurder als zodanig, is geen sprake van het door de Curator gestelde persoonlijk karakter dat aan een overgang als nevenrecht in de weg zou staan. De rechten uit de Garantie zijn dan ook, met de overdracht van het pand, als bij de vorderingsrechten uit hoofde van huurovereenkomst horende nevenrechten op [gedaagden 2 en 3] overgegaan.
4.6.
De conclusie is dat [gedaagden 2 en 3] niet zonder rechtsgrond, maar als rechthebbende heeft geclaimd en ING op grond van de Garantie gehouden was aan die claim gevolg te geven. Niet in geschil is dat ING, indien zij gehouden was onder de Garantie [gedaagden 2 en 3] te voldoen, bevoegd was het onder de Garantie door haar aan [gedaagden 2 en 3] betaalde op de rekening-courant van L&H te debiteren.
Dit leidt tot afwijzing van vordering I.
vordering II - de eindafrekening van servicekosten
4.7.
De Curator is bij dagvaarding wel reeds ingegaan op onderdelen van de door [gedaagden 2 en 3] gestelde tegenvordering. Nadien is deze kwestie in dit geding niet meer aan de orde geweest omdat het een zaak voor de kantonrechter betreft (zie r.o. 2.1 van het tussenvonnis van 6 november 2013).
4.8.
De zaak zal wat betreft vordering II worden verwezen naar de kantonrechter.
vordering III – buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
De vordering zal worden afgewezen voor zover betrekking hebbend op de incasso van vordering I. De vordering zal worden verwezen naar de kantonrechter voor zover betrekking hebbend op de incasso van vordering II.
proceskosten
4.10.
In de zaak tegen ING zal de Curator als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van ING begroot op:
€ 1.836,00 aan griffierecht
€ 2.682,00aan salaris advocaat (3 punten, tarief IV ad € 894,00)
€ 4.518,00 tot heden, terwijl de nakosten worden begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, in geval van betekening te vermeerderen met € 68,00, een en ander nog te vermeerderen met wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, een en ander op vordering daartoe van ING en zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.11.
In de zaak tegen [gedaagden 2 en 3], voor zover beoordeeld en beslist door de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, zal de Curator als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden 2 en 3] begroot op:
€ 1.836,00 aan griffierecht
€ 2.682,00aan salaris advocaat (3 punten, tarief IV ad € 894,00)
€ 4.518,00 tot heden, terwijl de nakosten worden begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, in geval van betekening te vermeerderen met € 68,00, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, een en ander op vordering daartoe van [gedaagden 2 en 3] en zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.12.
In de zaak tegen [gedaagden 2 en 3], voor zover deze ter verdere behandeling zal worden verwezen naar de kantonrechter, wordt het volgende overwogen in het licht van artikel 71 leden 2 en 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 8 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken. De zaak tegen [gedaagden 2 en 3] is deels beoordeeld en vervolgens met dit vonnis beslist door de gewone burgerlijke rechter, en zal voor het overige worden beoordeeld en beslist door de kantonrechter nu de samenhang tussen een en ander zich niet tegen afzonderlijke behandeling verzet (zie r.o. 2.2 van het tussenvonnis van 6 november 2013). Het betreft hier dus een gesplitste afdoening, en geen verwijzing van de gehele zaak. Het in de onderhavige zaak betaalde griffierecht blijft dan ook verschuldigd en zal dus niet (gedeeltelijk) worden gerestitueerd. Daar staat tegenover dat de Curator niet nog eens het door een eisende partij verschuldigde griffierecht voor de kantonrechter zal behoeven te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak tegen ING
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de Curator in de kosten van het geding, aan de zijde van ING begroot op € 4.518,00 tot heden, terwijl de nakosten worden begroot op € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 ingeval het vonnis moet worden betekend, alles te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der voldoening,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak tegen [gedaagden 2 en 3]
5.4.
wijst vordering I af,
5.5.
wijst af vordering III voor zover die vordering betrekking heeft op de incasso van vordering I,
5.6.
veroordeelt de Curator in de kosten van het tot zover besliste geding, aan de zijde van [gedaagden 2 en 3] begroot op € 4.518,00 tot heden, terwijl de nakosten worden begroot op € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 ingeval het vonnis moet worden betekend, alles te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der voldoening,
5.7.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
verwijst de zaak ter verdere behandeling naar de kantonrechter, zulks in de stand waarin de zaak zich bevindt en naar de
rolzitting van de kantonrechter te Amsterdam van vrijdag 19 september 2014 om 10.00 uurop welke rolzitting partijen niet behoeven te verschijnen omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.8.1.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd behoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.8.2.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht niet zal worden verlaagd en bepaalt dat van de Curator geen extra griffierecht zal worden geheven voor de behandeling van de zaak bij de kantonrechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: BvB